| |
| |
| |
Hans Ester
Kügelgen: een loutere geest in een roerige tijd
‘Als jongeling streef je naar volmaaktheid en als man kom je tot de conclusie, dat de hoogste trap van volmaaktheid die wij mensen kunnen bereiken in de overtuiging ligt, dat die volmaaktheid ontbreekt. Als man streef je naar versterking van het geloof en ten slotte zie je in, dat je ook op dit gebied met minder tevreden moet zijn, net als in verband met de jeugd, en dat de hele winst uit het onvoorwaardelijke vertrouwen bestaat, dat God alles wel zal maken. Over de laatste ademtocht heen kennen wij de geschiedenis van de ziel niet verder. Wij wensen echter, dat die geschiedenis verder gaat. Maar zalig is diegene, die ook deze wens in gehoorzaamheid jegens God kan begraven.’ Deze woorden schreef de schilder Wilhelm von Kügelgen op 2 juli 1842 aan zijn geliefde broer Gerhard. De briefpassage geeft een juist beeld van de spanning die een cruciaal gegeven vormde van Wilhelm von Kügelgens leven. En bovendien geeft ze aan, in welke richting de door twijfels en gevoelens van onvermogen geplaagde lafenis en vertroosting zocht.
Wilhelm von Kügelgen (1802-1867) was in zijn tijd weliswaar een produktief schilder en tekenaar, van wie anno 1988 her en der over Europa verspreid werken te vinden moeten zijn, maar zijn naam wordt na 1870 vrijwel uitsluitend in verband gebracht met zijn boek Jugenderinnerungen eines alten Mannes. Ook nu nog berust de faam van Wilhelm van Kügelgen niet op zijn schilderijen en tekeningen maar veeleer op zijn jeugdherinneringen, die de jaren 1802 tot en met maart 1820 omvatten. Met de moord op Wilhelms vader, Gerhard von Kügelgen, breken de jeugdherinneringen abrupt af. Het laatste hoofdstuk geeft heel beknopt het dieptepunt van Wilhelm von Kügelgens leven weer, dat uit de latere jaren van kunstzinnige produktie, reizen, huwelijk en gezinsleven nooit geheel zou verdwijnen.
De autobiografie heeft gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw in Duitsland diverse belangrijke functies vervuld. Behalve een pedagogische en een encyclopedische functie stelde zich de beschrijving van het eigen leven een doel, waarvan de wortels te vinden zijn in een piëtistische, bevindelijke geloofsbeleving. Het doel was het afleggen van rekenschap over de richting van het eigen leven en het zichtbaar maken van het groeiproces dat naar een bepaalde religieuze zingeving toe was doorgemaakt. Ook thans nog is het binnen de Hernhutter Broedergemeente gebruikelijk, dat elk gemeentelid een beschrijving van het persoonlijk leven geeft, die vervolgens na zijn overlijden tijdens de begrafenisdienst wordt voorgelezen. Door diezelfde geest is Wilhelm von Kügelgen in sterke mate beïnvloed. Dat betekent niet, dat de Jugenderinnerungen in wezen alleen een religieus tractaat zouden zijn. Het geloof speelt in dit boek een grote rol, maar wel in samenwerking met open zintuigen, die de jonge Kügelgen zijn tijd en zijn steeds wisselende omgeving op een zeer intense en aanstekelijke manier laten beleven. Ik aarzel niet om aan Kügelgens Jugenderinnerungen boven de vele andere werken uit die gigantische autobiografische grabbelton van de negentiende eeuw de voorkeur te geven. Veel boeken, zoals bijvoorbeeld het aardige Von Perlin nach Berlin van de in zijn tijd bijzonder populaire Heinrich Seidel, de auteur van de roman Leberecht Hünchen, vormen nog altijd een goede entree tot het leven in de negentiende eeuw. Kügelgens boek is niet alleen als persoonlijke spiegeling van een tijd interessant, het is ook een qua stijl door en door aansprekend boek gebleven, waar de voorkeur terecht naar is blijven uitgaan.
| |
| |
Wilhelm von Kugelgen, zelfportret.
Wilhelm von Kügelgen werd op 20 november 1802 in het toenmalige Sint Petersburg geboren. Zijn vader, de vooral als portretschilder bekende Gerhard von Kügelgen, was afkomstig uit Bacharach aan de Rijn, zijn moeder Marie Zoege von Manteuffel was geboren in Estland. Gerhard von Kügelgen had zich met zijn in Rusland gewaardeerde schilderijen een behoorlijk veenogen verworven, dat hem in staat stelde met zijn gezin een grote reis naar zijn moeder in Rhens aan de Rijn en vervolgens naar Dresden, de hoofstad van Saksen te ondernemen. De bedoeling was om na een jaar of wat naar Rusland terug te keren. De politiek-militaire ontwikkelingen in Europa gooiden echter roet in het eten. Zo gebeurde het, dat Wilhelm von Kügelgen zijn jeugdjaren in Saksen en Thüringen doorbracht en pas veel later voor een langere periode naar zijn geboorteland kon terugkeren.
De jaren, die Wilhelm von Kügelgen in zijn Jugenderinnerungen opnieuw beleeft zijn voor Europa zeer dramatische jaren geweest. Men leefde niet in de luwte maar in de storm van de geschiedenis. Omdat de mobiliteit van de Kügelgens nogal groot was, is de horizon van de jeugdherinneringen breed. Hij reikt van Sint Petersburg tot aan de Rijn. De nadruk ligt echter duidelijk op de gebeurtenissen in Saksen. Omdat Dresden afwisselend door legers van diverse pluimage uit alle landen van Europa werd bezet en uiteindelijk ook geteisterd, kon het gezin Kügelgen vanuit de salon van hun huis met de naam ‘An Gottes Segen ist alles gelegen’ het verloop van de Europese geschiedenis observeren. Zelfs Goethe heeft nog een ochtend bij de Kügelgens van het boeiende uitzicht mogen genieten.
Wilhelm van Kügelgen twijfelde aan zijn talenten om de eigen jeugdjaren te beschrijven. Hij heeft - een clichématige episode in het leven van iedere schrijver - overwogen om de beschreven vellen aan de kachel toe te vertrouwen. Dat is niet gebeurd. Wel heeft de schrijver op enkele plaatsen van zijn boek uiting gegeven aan zijn twijfels met betrekking tot de mogelijkheden om herinneringen aan vroeger jaren in hun samenhang weer te geven. Zo schrijft hij aan het begin van het tweede deel, het het meest op de politieke gebeur- | |
| |
tenissen geconcentreerde gedeelte van zijn Jugenderinnerungen: ‘Wanneer een mens een duidelijk beeld probeert te krijgen van herinneringen uit vroegere tijden, om deze herinneringen op te tekenen, dan wordt pas duidelijk hoe chaotisch en hoe moeilijk te ordenen zij zijn. Duidelijk wordt ook, hoe weinig je als mens hebt behouden van wat je ooit beleefde. Mij is het bij het schrijven van deze bladzijden in ieder geval te moede, als voer ik door een nevelzee, slechts hier en daar afzonderlijke, uitstekende toppen waarnemend, die als vaste punten het daartussen liggende laten raden.’
Aan het begin van het vijfde deel van zijn boek, een belangrijk gedeelte dat aan de betekenis van de predikant Samuel David Roller is gewijd, schrijft Kügelgen het volgende: ‘Ik ben hiermee tot bij een hoofdstuk uit mijn jeugd aangekomen, dat vooral door het beeld van een man wordt geïllustreerd, wiens merkwaardige en nochtans sympathieke persoonlijkheid stellige invloed op mijn ontwikkeling uitoefende. Deze man was een dierbare leraar en hoog geschatte vriend, die weliswaar naar buiten toe bevreemding wekte en wiens innerlijke waarde dikwijls werd miskend - maar die een edelsteen was van het zuiverste water.
Wij zijn slechts in staat te beschrijven wat we begrijpen en verstaan. Om die reden kan geen mens van een ander een getrouw beeld geven, zelfs niet van zichzelf. Het zijn slechts fragmenten en brokstukken, die wij in elkaar zien, en die brokstukken zijn des te geringer, naarmate de mens tegenover ons uitsteekt boven onze eigen natuur. Het kunnen dan ook alleen maar zulke brokstukken zijn, die de lezer kan aantreffen in mijn verhaal over de personen die ik schets.’
Bescheidenheid en deemoed van de verteller vormen een traditie, die binnen de literatuur vanaf de Klassieke Oudheid tot op heden in leven is gebleven. De voorstelling van een ‘nevelzee’ is wel de laatste waar ik spontaan op gekomen zou zijn. De indruk van de Jugenderinnerungen is van volkomen tegengestelde aard. De angst om geen greep te krijgen op het ongeordend geheel der herinneringen heeft Kügelgen ertoe gebracht om aan zijn herinneringen een heldere structuur te verlenen, die de lezer tot deelname en betrokkenheid noodt.
Samuel David Roller. Schilderij van Gerhard von Kügelgen.
| |
| |
Ieder deel is in hoofdstukken en ieder hoofdstuk op zijn beurt in korte sub-hoofdstukjes, die van een titel zijn voorzien, onderverdeeld. Deze titels zijn een kostelijke aanmoediging om door te blijven lezen. Wie kan de verleiding weerstaan, wanneer hem onthullingen als ‘Ich falle unter die Mädchen’, ‘Der Eßschlaf und die erste Leiche’, ‘Mein Geheimnis’, ‘Ein Kindermord und sein Folgen’ en ‘Ich werde clairvoyant’ in het vooruitzicht worden gesteld!
Door zulke vriendelijke manipulaties weet Kügelgen zijn lezer stevig vast te houden. De afzonderlijke hoofdstukjes voegen zich samen tot een geheel, dat het tegendeel vormt van een ‘Nebelmeer’, een beeld overigens, waarbij de schrijver mogelijk een schilderij van de met de Kügelgens bevriende Caspar David Friedrich voor ogen heeft gestaan. Meer nog dan door de gedetailleerde, over een zeer groot aantal facetten van het leven verspreide observaties, meer nog dan deze door kleine dialogen sprankelende precieze indrukken van wat er om een mens heen gebeurde, dragen de op vitale punten terugkerende vragen met betrekking tot het geloof en tot een in zedelijk opzicht louter, Gode welgevallig leven tot de coherentie van de Jugenderinnerungen bij. De lezer neemt deel aan episodes die uit de tijd gelicht zijn en die tot elkaar in verband staan als persoonlijke levensgeschiedenis.
In schrille tegenstelling tot de erbarmelijke werkelijkheid van nu was Dresden aan het begin van de negentiende eeuw als hoofdstad van het koninkrijk Saksen een van de belangrijkste cultuurcentra van het politiek gezien verkavelde Duitsland. ‘Het zou kunnen zijn, dat de Opper-Saksen destijds het in cultureel opzicht meest gevormde volk in Europa waren, in ieder geval beschouwden zij zichzelf als zodanig, en inderdaad onderscheidde zich de burgerstand, in het bijzonder die van de stad Dresden, door aangeboren wellevendheid en hoffelijkheid, die, hoe dikwijls de burgers daarom door de barbaren ook werden uitgelachen, iedereen in de grond van de zaak goed deed.’ Deze typering, die tegelijkertijd distantie en intimiteit omvat, is tevens karakteristiek voor de individuele schrijfwijze van Wilhelm von Kügelgen.
Tien jaar duurde de ontstaansgeschiedenis van deze Jugenderinnerungen. Begonnen in 1855, voltooid in 1865, gepubliceerd in 1870, vormen deze herinneringen een intiem verslag van de persoonlijke ontwikkeling van de schrijver en zijn ze daarnaast en er nauw mee verweven een cultuurhistorisch document van grote waarde. De schrijver laat nogal wat personen van naam en faam de revue passeren. Wat elders mogelijk irriteert, is in zijn geval echter een natuurlijk en functioneel gegeven, omdat het Kügelgenhuis ‘der Gottessegen’ een gastvrij huis was, waar de beroepsmatige activiteiten van vader Gerhard automatisch overgingen in het sociale verkeer van zijn hele gezin met de hogere kringen van Dresden. De oorlogen met en tegen Napoleon hadden bovendien tot gevolg, dat menigeen van huis en haard naar Dresden verdreven was en door de ontworteling maar al te graag solide nieuwe contacten aanknoopte, zoals bijvoorbeeld met de familie von Kügelgen.
Deze cultuurgeschiedenis omvat de eenvoudigste dagelijkse handelingen tot en met de weergave van gesprekken en disputen over geestelijke en politieke vragen van toen. Kügelgen biedt een veelheid van details over de eetgewoonten, de omgangsvormen, de spelletjes van de kinderen, de inrichting van de huizen, de planten en bomen in de tuinen; kortom iedere situatie wordt vanuit tekenende bijzonderheden geschetst. De verteller beschikt over de vaardigheid om dialogen van vroeger met hun pro's en contra's als actuele, authentieke gesprekken te laten herleven. De lezer bevindt zich als het ware in het kielzog van de verteller en neemt samen met hem intensief deel aan de gevaren en risico's van een jeugd, die voor een aanzienlijk deel in het teken van ongecontroleerde vrijheid stond en zich daarmee aan het toeziend oog der ouders onttrok. De aangename prikkeling die van de Jugenderinnerungen uitgaat vindt haar oorzaak voor een belangrijk deel in de gelijktijdigheid van jeugdige onwetendheid, respectievelijk overmoed van het kind en wijsheid, respectievelijk vermoeidheid van de oude schrijvende man. Kügelgen geeft de jeugd het volle pond en steekt zijn licht als ervaren man nochtans niet onder de korenmaat. Het zijn in wezen twee rollen,
| |
| |
die hij vrijwel op dezelfde tijd speelt.
Iets vergelijkbaars kunnen we in de parallellie van monumentale politieke gebeurtenissen en uitingen van kinderlijke fantasie constateren. Wat voor de ouders een bedreiging vormt en grote zorgen voor de toekomst van het gezin Kügelgen (ouders en drie kinderen) inhoudt, is voor de kinderen, en in het bijzonder voor Wilhelm als oudste zoon, een bron van verrassingen en avontuur. Vooral in de eerste drie delen van de Jugenderinnerungen draaien de politieke discussies om de verhouding van Saksen en Pruisen tot Frankrijk en om de vraag in welk geestelijk perspectief Napoleon moet worden geplaatst. Voor Wilhelms moeder Marie is vooral het laatste geen onderwerp van discussie. In haar zeer negatieve oordeel over Napoleon staat zij volstrekt niet alleen, ze formuleert haar afkeer alleen wel het scherpst. Over het jaar 1808 zegt Wilhelm von Kügelgen aan het begin van hoofdstuk drie van het tweede deel: ‘In de politieke wereld hadden we bij wijze van uitzondering eens een keertje vrede, maar zoals Napoleon te doen gewoon was, een vrede die de kiemen van een nieuwe oorlog al in zich droeg.’
In dit tweede deel is zelfs een apart hoofdstukje aan Napoleon gewijd. Wanneer de keizer zijn intocht in Dresden houdt, krijgt het gezin Kügelgen een Italiaanse officier bij zich ingekwartierd. Al spoedig blijkt, dat Marie Kügelgen en deze vleugeladjudant van de koning van Napels hun afkeer van Napoleon delen: ‘Hij noemde Napoleon een geest der duisternis, die in de hemel en op aarde voor niets anders respect had dan voor zichzelf. Dat wisten diegenen het best, die de nauwste banden met hem hadden, zijn maarschalken en familieleden, die ongetwijfeld vaak in verzoeking raakten om zich ver weg in een achterkamertje van hun paleis te wensen, wanneer ze zich als tegenprestatie voor hun vorstelijke titel letterlijk met voeten moesten laten treden. Toen deze adjudant eindelijk met zijn leger verdertrok, zei hij tegen mijn moeder: “Ik wens u geluk, Madame, met deze verstandige oorlog, die Uw vijanden zal verzwelgen. U zult nauwelijks een van ons weerzien.”
Wat mijn persoontje betreft, ik deelde
weliswaar oprecht de afkeer van mijn goede moeder van de held van de eeuw, maar dat had mij er niet van weerhouden, op een bepaalde ochtend de straat op te gaan om deze kolossale man, wiens naam op ieders lippen was, van zo nabij mogelijk te zien. Ook was ik erin geslaagd, op een moment, dat hij net stilhield om een officiële mededeling aan te horen, niet ver van zijn paard een plaatsje te vinden. Toen keek ik hem lang in zijn vale, gele, destijds al opgeblazen gezicht, dat mij aan de dood deed denken. Zijn duidelijke, keizerlijke trekken waren koud en kalm, zijn oog was dood, en onverschillig rustte zijn sombere blik een poosje ook op het kleine, hem nieuwsgierig aanstarende jongetje.’
Wat in het bijzonder voor Napoleon gold, was algemeen van toepassing op de Fransen met wie de inwoners van ‘der Gottessegen’ in contact kwamen. De uiteenlopende reacties van Fransen en Russen op een in de salon der Kügelgens hangend schilderij van Maria, dat door Gerhard von Kügelgen was gemaakt, leiden tot generaliserende opmerkingen: ‘De Franse generaal die het vorig jaar bij ons was ingekwartierd geweest, had, staande voor het Maria-schilderij, gnuivend een kokkin gewenst, die op Maria moest lijken, waarop zijn adjudanten lachten en het gesprek een zo frivole wending gaven, dat mijn moeder de kamer verliet. Onze kozakken daarentegen waren geen generaals, maar slechts ordinaire Russen, met enige te waarderen eerbied voor het Heilige.’ Onder invloed van een tante worden in het derde deel van de Jugenderinnerungen Duitse deugden tegenover Franse ondeugden geplaatst: ‘Het Duitse bewustzijn verzette zich destijds voornamelijk tegen de Franse natie en haar eigenaardigheden, een natie, die met iedere denkbare ondeugd en zonde werd vereenzelvigd. Duits te zijn betekende daarentegen: onberispelijk te zijn, onversaagd, waarachtig, trouw, vroom en door en door fatsoenlijk. Dit “Deutschtum” cultiveerde onze tante zorgvuldig in ons kinderen als tegenstelling tot datgene, wat men Frans noemde. En zij wist ons zo geweldig geestdriftig te maken voor de vaderlandse zaak, dat wij ons zelfs schaamden voor de meest ingeburgerde Franse woorden. Mijn broer en ik noemden deze vrouw daarom niet “tante”,
| |
| |
maar “Muhme” en we konden er zeker van zijn, haar daarmee een plezier te doen.’
De oude schrijver debiteert zulke absolute sentimenten niet zonder een zekere relativerende distantie. Hij heeft begrip voor de emoties van de roerige oorlogsjaren, maar hij laat ze niet ongehinderd doorlopen tot in de jaren van zijn schrijverschap.
Een vergelijkbare relativering vinden we in de beschrijving van Wilhelm von Kügelgens deelname aan de studentenbeweging van zijn tijd. Het zogenaamde Wartburgfest van 18 oktober 1817, waarop het begin van de Reformatie en de slag bij Leipzig werden herdacht en waarop de symbolen van de reactionaire regeringen werden verbrand, bracht ook Wilhelm von Kügelgen in zijn ban. De haardracht, de kleding en het enthousiasme voor de gymnastiekvereniging naar het grote voorbeeld Turnvater Jahn nam hij over van een bevriende student uit Jena, zodat het huis ‘der Gottessegen’ zich opeens met een ongekend probleem geconfronteerd zag.
Verkeerde Kügelgen in de jaren 1818 en 1819 in een - mede door diepgaande liefdesperikelen veroorzaakte - nogal geëxalteerde toestand van schuimend enthousiasme voor de politieke idealen van de studentenverenigingen, achteraf bekijkt hij de geest van 1817 met scepsis en argwaan. In één woord vat hij de studentenbeweging samen als ‘Konfusion’. Waaruit bestond die verwarring, dat allegaartje? Vanuit het latere perspectief, de visie van na de Maartrevolutie, ontleedt Kügelgen de politieke beweging uit die tijd volgend op het Congres van Wenen (1814/1815) als conglomeraat van tegengestelden: ‘Met dezelfde geestdrift voor de Duitse Middeleeuwen als voor de modernste revolutionaire ideeën der Fransen strekte men de armen gelijktijdig naar achteren en naar voren uit en dweepte men met een verleden, dat men niet kende, een verleden, waarvan men de principes, ordeningen en vormen naar hartelust met voeten trad.’
De afstand tussen de beginnende student aan de Kunstacademie van Dresden en de analyticus van later tijd is echter ook weer niet van dien aard, dat de gevoelens van 1819, na de uitvaardiging van de ‘Karlsbader Beschlüsse’ en het daarin vervatte verbod der studentenverenigingen geheel vervaagd zouden zijn. Voor de piepjonge student Kügelgen hadden de maatregelen van zijn overheid ingrijpende gevolgen: ‘Ik als zoon van een professor aan de Dresdner Kunstakademie moest er natuurlijk het eerst aan geloven. De kapper en de kleermaker volbrachten in een mum aan mij het werk van een uiterlijke, door mij bijzonder gehate bekering. Het was een vreselijke geschiedenis, en nooit in mijn leven heb ik mij meer geschaamd dan toen, terwijl ik er toen de minste reden toe had. Zonder mijn lange haar en zonder mijn “altdeutscher Rock” was ik voor mijn goede moeder weliswaar weer haar oude Wilhelm, maar ik durfde nauwelijks de deur uit te gaan. Juist nu, nu ik er net zo uitzag als de andere Saksen, ging ik ijlings en met gebogen hoofd door de straten van hun hoofdstad, vrezend, dat iedereen naar me zou kijken. Vele weken gingen voorbij, voordat ik de prestaties van de politie met betrekking tot mijn uiterlijk te boven leerde komen en mijn vroegere onbevangenheid herwon.
Maar de onmenselijke daad van de student Sand bracht ons nog veel groter nadeel. De strenge controle, waaraan als gevolg van de Karlsbader Beschlüsse alle academische in-stituten onderworpen werden, maakte ook een einde aan de kunstvereniging, die wij als studenten onder elkaar hadden gesticht.’
De ‘Burschenschaften’ der studenten, het feest op Luthers Wartburg in Thüringen, de moord door de theoloog Sand op de als Russische spion verdachte schrijver August von Kotzebue, de op deze moord reagerende Karslbader Beschlüsse, het waren alle gebeurtenissen die Wilhelm von Kügelgen volstrekt niet onberoerd lieten. De onderstroom van zijn leven raakten deze tumultueuze ontwikkelingen echter niet wezenlijk. Duurzaamheid en continuïteit lagen binnen het leven van Wilhelm von Kügelgen op het vlak van geloof en religie.
De kinderjaren van Wilhelm von Kügelgen werden bij tijd en wijle overschaduwd door gruwelijke angsten, die de manifestaties van dit bedreigende gevoel als eigen zintuiglijke ervaringen lieten begrijpen. Deze angsten moeten het kind soms tot aan de rand van de
| |
| |
krankzinnigheid hebben gevoerd. Aan de geruststellende invloed van zijn moeder en aan de rust en zekerheid van praktische bezigheden is het te danken, dat de jonge Wilhelm met deze angsten leerde omgaan en ze produktief wist om te munten in kunstzinnige beelden. De confrontatie met lijken leidde telkens opnieuw tot fysiek onwelzijn. Bij deze bedreigingen van zijn ziel, deze psychische ontvankelijkheid hoorde een sensorium voor het bovennatuurlijke. Kügelgen had een zesde zintuig voor verschijnselen van paranormale aard, zoals proscopie en magnetisme. Door middel van dromen en andere manifestaties groeide deze ontvankelijkheid tot een eenheid met de wens om steeds dieper van het geloof in Jezus Christus de verlosser doordrongen te raken.
De innige, gevoelsmatige band met Jezus Christus is het middelpunt van Kügelgens leven. Op dit kruispunt komen alle lijnen van zijn leven samen, zodat de Jugenderinnerungen niet alleen een cultuurgeschiedenis vanuit het perspectief van deze individuele negentiendeeeuwer Wilhelm von Kügelgen zijn, maar tevens zijn hoogstpersoonlijke geloofsgeschiedenis bevatten. Het is een geloofsgeschiedenis welhaast volgens de allegorische, bijbelse voorstelling van de brede en de smalle weg, met dien verstande, dat beide wegen minder duidelijk van elkaar afdraaien dan op de bekende, tijdens de negentiende eeuw ontstane tekening van een piëtistisch ingestelde vrouw uit Württemberg.
Wanneer Wilhelm von Kügelgen over het geloof spreekt, dan heeft hij het vanzelfsprekend ook over zijn voorbeelden binnen het geloofsleven. In de eerste plaats denkt hij dan aan zijn moeder die hem leerde bidden, verder aan zijn huisleraar Adolf Senff, aan de naar het forse model Martin Luther gestileerde dominee Samuel David Roller uit Lausa, die hem tot zijn belijdenis (‘Konfirmation’) begeleidde en ten slotte hoe langer hoe meer aan zijn vader, die hij als zijn raadgever en grootste vriend beschouwde.
Als een rode draad loopt door de Jugenderinnerungen het verzet tegen het rationalisme van de achttiende eeuw en zijn politieke, religieuze en sociale gevolgen. Het rationalisme, waarvan de bakermat in dat verfoeide Frankrijk lag, is naar de mening van Kügelgen de aartsvijand van een waarachtig christelijk geloof. Onder de mentoren van Wilhelm von Kügelgen zijn strijders van beide zijden vertegenwoordigd. Tegenover Gotthard Anger, de rector van de Neustädter Höheren Bürgerschule in Dresden, in wie de jonge Wilhelm het ‘naaktste rationalisme zonder enige huichelarij met open vizier’ tegemoettreedt, staat de markante predikant Samuel Roller uit Lausa: ‘(...) en wanneer iets van het zaad mocht zijn opgekomen, dat een trouwe leraar toen in mijn ziel legde, dan zou dat toch pas aan een veel latere periode van mijn leven toebehoren, toen ik uit eigen ervaring met de heilige Antonius leerde belijden, dat de belangrijkste vooruitgang, waartoe wij christenen in staat zijn, in het toenemende inzicht in onze eigen innerlijke verdorvenheid is gelegen.’
De beslissende geloofsinstantie is noch de kerk, noch de God openbarende natuur, maar is veeleer het hart van de individuele mens. Dit bewustzijn bracht zijn moeder hem bij. De sociale omgeving, waarin dat geloof het best gedijt, is het in harmonie levende gezin en de kring van gelijkgezinde, gelijkgestemde, vriendschap en naastenliefde bijna tot cultus verheffende individuen. Van zulke sociale kringen gaat een heilzame invloed op de omgeving uit. In de Jugenderinnerungen is van gemeenschappen en kringen sprake, niet van klassen. De bestaande sociale geledingen worden als zodanig slechts in zeldzame ogenblikken object van Kügelgens kritiek. Doorgaans laat hij de scheidslijnen binnen de samenleving van zijn tijd wegvallen in de gemeenschappelijke geloofsviering van mensen, die alleen als individuen van belang zijn. Daar komt nog bij, dat de meeste Duitse vorsten, die de jonge Kügelgen bij zijn talrijke reizen en verhuizingen ontmoet, zorgzame vaders hunner vaderlanden zijn en de edele kanten van het patriarchaat presenteren. We vinden hier derhalve het volstrekte tegenbeeld van de verhoudingen in Heinrich Heines Reisebilder.
Kügelgens waardering voor de mensen uit zijn omgeving is gebaseerd op waarden en deugden, die als vruchten van het geloof worden gezien. Uit zijn geloofsoriëntatie vloeit
| |
| |
ook een waardensysteem met sociale implicaties voort, dat geijkte begrippen als armoede en rijkdom, geluk en misère in een volkomen onverwacht licht laat zien. Zo is te begrijpen, dat de schrijver de plotselinge materiële armoede van zijn vader als een spirituele winst beschouwt: ‘Zo veel weten wij, dat het Evangelie aan de armen gepreekt is, en daarom kon mijn vader het vermoedelijk beter verstaan, toen hij arm werd. Arm van geest, dat wil zeggen met een kinderlijk gemoed en deemoedig was hij weliswaar altijd al, om welke reden hij geen vijandschap jegens God voelde, maar zijn vertrouwen had minder te doen met de levende God dan met het metalen fundament waarop zijn huis gebouwd was. Deze Mammon was nu in gruzelementen, en onder het puin vond de aanvankelijk hevig geschrokkene een kostelijke parel, die hem veel rijker maakte dan hij tevoren ooit was geweest. Er was een heilig licht in zijn ziel opgegaan, dat van nu af de laatste jaren van zijn loutere, reine leven op liefelijke wijze met een glans omgaf.’ Tijdens een voettocht ontmoet Wilhelm von Kügelgen in het plaatsje Hohenstein de verlamde wever Steffan, die ondanks zijn bittere armoede zijn gaven in dienst van de nog armere dorpsbewoners stelt. Deze Steffan is een van de indrukwekkendste mensen uit de Jugenderinnerungen.
In Kügelgens gedachten over geloof, levensbestemming, verlossing en zaligheid heeft De navolging van Christus van Thomas à Kempis, een van zijn geliefde boeken, duidelijke sporen achtergelaten. Maar hoezeer ook beïnvloed door Thomas à Kempis en verder onder anderen door John Bunyan, een negentiende-eeuwse variant van The pilgrims' progress from this world, to that which is to come zijn de Jugenderinnerungen volstrekt niet. Kügelgen is in al zijn beschrijvingen een scherp observator, die de minder prettige kanten van de eigen jeugd zoals de demonische angsten, de confrontaties met de afzichtelijke dood, ernstige verwondingen en gewelddadige ruzies met andere kinderen niet verdonkeremaant. Ook het traditionele pesten van leraren neemt in deze kroniek van een jeugd soms criminele vormen aan en doet niet onder voor de op hetzelfde genre slachtoffers beluste kwaadaardige uitingen in Gottfried Kellers Der grüne Heinrich. Kügelgen legt zijn lezers deze ervaringen concreet, aanschouwelijk en ongepolijst voor. Mogelijk, dat deze eerlijke aard van beschrijving voor hem ook een ‘Duitse’ waarde was. Het diepste verlangen van Wilhelm von Kügelgen is echter door alle ruwe en riskante episodes heen gericht op veredeling van het eigen innerlijk (‘Bildung’) en vorming van een dierbare kring van verwante geesten.
Na de schokken van het dramatische jaar 1819 leek de toekomst voor de aankomende schilder Wilhelm von Kügelgen grote beloften in te houden. In 1820 voltrok zich in zijn leven een ramp, die hem wellicht toen al met een ruk tot de oude man van later transformeerde. Zijn vader Gerhard von Kügelgen werd namelijk door een soldaat vermoord die het op zijn geld en kleren had voorzien. Het hoofdstuk over de moord vormt het abrupte einde van Wilhelm von Kügelgens Jugenderinnerungen eines alten Mannes: ‘Ik sprong naderbij - daar lag mijn vader met zijn gezicht op de naakte aarde, doodgeslagen en ontkleed in een akkervoor. Over mij en de mijnen echter “gingen de hittige toornigheden van de Allerhoogste, en zijn verschrikkingen deden ons vergaan, zij omringden ons als water en te zamen omgaven zij ons”. Hiermee zij het mij toegestaan om een sluier te werpen over mijn verdere wedervaren.’
Deze sluier is in de loop de jaren opgelicht door de publikatie van twee uit brieven, notities, dagboeken en dergelijke samengestelde omvangrijke boeken: Zwischen Jugend und Reife des Alten Mannes 1820-1840 en Lebenserinnerungen des Alten Mannes 1840-1867.
■
Bij de vertaling van de citaten ben ik uitgegaan van de volgende editie: Wilhelm von Kügelgen, Jugenderinnerungen eines alten Mannes. Mit einer Einführung von Gerhard Desczyk und einem Nachwort von Walter Bredendiek. 6. Auflage der Neuausgabe. Leipzig 1959.
|
|