| |
| |
| |
Herman Stevens
Van vader op zoon. De autobiografie van Osbert Sitwell
Biografie is ook fictie, en dat geldt zeker voor autobiografie. Wie zichzelf zo goed kent dat hij zichzelf slechts hoeft na te praten, schrijft geen autobiografie - of een slechte. In de beste autobiografieën gaat de auteur op zoek naar zijn onbekende zelf, en wie aan het slot verschijnt is een ander dan degeen die de pen opvatte. De daden die men nalaat in het dagelijks leven, de gedachten die hun gang niet kunnen gaan, dat is de fictie die in een autobiografie werkelijkheid wordt.
Left hand, Right hand, de vijfdelige autobiografie die Osbert Sitwell in 1941 begon met een onafzienbare oorlog voor zich en die hij afsloot terwijl de aarde nog natrilde van de kernexplosies in Japan - Left hand, Right hand is geen autobiografie van dit hoogste niveau.
In de inleiding van het eerste deel stelt Sitwell dat zijn autobiografie net zo goed een work of art is als een roman. En wanneer hij beweert dat autobiografie een hachelijk genre is omdat men nu eenmaal meer weet van zichzelf dan van anderen, lijkt hij met die nadruk op de kwantiteit de kern van het probleem te hebben gezien. Meer, maar ook beter? Verder wordt in de inleiding voornamelijk gelamenteerd over de oorlogsomstandigheden en het einde van de westerse beschaving (taal als ‘wereldbrand’ ligt Sitwell in de mond bestorven). In zo'n dieptepunt van de geschiedenis, meent hij, zal iedereen die zich wijdt aan de kunst - al heeft die de beperkte schaal van de autobiografie - zich scharen in de rijen der engelen (een citaat van de politicus-romancier Disraeli). Want kunst is de scheidslijn tussen de aap en de mens. Het was nog maar 1942 en men weet van zichzelf meer dan van anderen, maar dat neemt niet weg dat een hartstochtelijk kunstverzamelaar als maarschalk Goering dan zeker op het stalles der engelen thuishoorde. Een vergissing als deze is menselijk, maar het is een omineus begin van een egodocument als men zich van meet af aan in hogere sfeer situeert.
Ook het slotdeel van Left hand, Right hand, Noble Essences, verraadt Sitwells halfslachtigheid, want hier verandert de autobiografie definitief in memoires: herinneringen, en anekdotes over anderen. De speurtocht naar de onbekende ik verzandt in een galerij portretten van bekende tijdgenoten, merendeels weinig inspirerende figuren als Edmund Gosse en Arnold Bennett. Auteurs van een vorige generatie die van het proza hun handwerk hadden gemaakt, onverschillig of het hun in de rijen der engelen deed belanden of in het bestuur van de pen-club.
Ondanks deze bezwaren heeft menige passage in Left hand, Right hand de allure van fictie als Toergenjevs jagersverhalen. Proza met de poëtische glans van eenmaligheid. Vergankelijkheid, in elke autobiografie een centraal begrip, kleurt als de avondzon de pagina's van dit werk. Reeds in de inleiding verklaart Sitwell een kind te zijn uit het verloren paradijs van Engeland voor de Eerste Wereldoorlog.
En de tijd gaat nog verder terug. Het eerste deel opent als een hybride mengsel van het Adelsboek en Tristam Shandy van Laurence Sterne, een van de merkwaardigste romans uit de zo normale Engelse literatuur, met een ikfiguur wiens geboorte vele honderden pagina's op zich laat wachten. Osbert Sitwell werd in 1892 geboren als de oudste zoon van sir George Sitwell, die als vierjarige treinpassagiers verbaasde met de informatie dat hij de jongste baronet van Engeland was. Sinds eeuwen putten de Sitwells hun rijkdom uit mijnbouw en ijzerindustrie, maar het geslacht was
| |
| |
nog vrij recent in de adelstand verheven door koning George de Vierde, uit erkentelijkheid voor een bal dat hem in 1818 ten huize Sitwell was aangeboden. Een oud geslacht, volgens de onderzoekingen van sir George, die goed thuis was in laat-middeleeuwse genealogie en werkte aan een boek over een kruisvaarder-voorvader. De stamboom van de toekomstige Sitwells meende hij goed te doen door te huwen met een dochter van de graaf van Londesborough. Literair-historisch mag het genealogisch huwelijk een succes worden genoemd: de catalogus telt bijna honderd titels op naam van de drie kinderen van sir George en lady Ida: Edith (voornamelijk gedichten), Osbert (romans, verhalen en essays) en Sacheverell (kunsthistorische essays).
Het huwelijk was literair ook een succes als men kijkt naar de eerste honderd pagina's van Left hand, Right hand, waar Sitwell grasduint in alle vertakkingen van het voorgeslacht. Met name de illustere voorzaten van lady Ida spreken tot de verbeelding: lord Londesborough, die complete theaterspektakels met zijn favoriete actrices bekostigde (het is 1872 en Victoria regeert in Buckingham Palace); de markiezin Conyngham, die op haar vijftigste de laatste en meest roofzuchtige minnares van George de Vierde werd; de hertogin van Beaufort, die tot op hoge leeftijd met haar papegaai in het park ging rijden, zonder te merken dat het diertje allang was opgezet. En het gaat terug tot Katherine Swynford, Chaucers schoonzuster en moeder van Hendrik de Vierde. Vijfhonderd jaar later, in 1914, was er geen troon in Europa of er zat een van haar nakomelingen - Spanje uitgezonderd, vermeldt Sitwell bescheiden.
Afgezien van de literatuur kon de combinatie van sir George en lady Ida geen succes genoemd worden. De bruid was zeventien jaar, beeldschoon en verveelde zich dood. Genealogisch zag zij geen vooruitgang in dit huwelijk: ‘A baronet is the lowest thing on God's earth,’ hoorde Osbert haar later nog zeggen, wat klopt, als men God's earth vervangt door het Adelsboek (baronet is zoiets als het Nederlandse jonkheer). Conform haar stand en geslacht kon lady Ida nauwelijks op haar vingers tellen en vanaf de dag dat ze op een plattelandsbazaar voor een exorbitante prijs een varken kocht met de veelbelovende naam Het Geleerde Zwijn - het beest zou de toekomst kunnen voorspellen - zag sir George haar als de bedreiging van het Sitwell-vermogen. Toen ze, om zonder echtelijk gezeur aan geld te komen, in handen van zwendelaars was gevallen, stond sir George erop het tot de laatste cent voor het gerecht uit te vechten. Rechtvaardigheidsdrang die voor lady Ida resulteerde in drie maanden cel, wegens valsheid in geschrifte. The lowest thing on God's earth. In Great Morning, het derde deel van Left hand, Right hand, wordt de afloop van deze zwendelaffaire verzwegen, maar men hoeft Osberts pleidooi voor extravagance aan het eind van Great Morning niet te hebben gelezen om te weten aan wiens kant hij staat.
Het hele eerste deel, met het botaniseren van de stamboom en de welige anekdotiek, is een manoeuvre om zich te ontworstelen aan de figuur die de meeste invloed op zijn leven had gehad, tot aan de tijd dat hij dit boek begon. Alsof hij niet in de eerste plaats de zoon was van sir George, maar van de ontelbare edellieden en schoonheden die zich de laatste vijf eeuwen in elkaars armen hadden geworpen. Sitwell componeert zijn eigen karakter, en gelijk heeft hij. Wie schrijft heeft het laatste woord. Het sterkste voorbeeld van dit amalgaam van verbeelding en inbeelding komt men in Virginia Woolfs Diary op het spoor, waar ze na een bezoek van Osbert noteert hoezeer zijn profiel herinnerde aan dat van George de Derde: ‘his very sensual Royal Guelf face’. Een mythe die Sitwell niet ontmoedigde, want zelf sprak hij soms van zijn ‘Hannoveriaanse’ trekken, alsof de koning meer aan lady Conyngham had geschonken dan kroonjuwelen en kostelijk huisraad.
Een aardig gezelschapsspel voor de hogere kringen, dit speculeren op koninklijk bloed, maar voor de Sitwells kon het bloedige ernst zijn. Cecil Beaton heeft Osberts zuster Edith vele malen met de camera vastgelegd, en iedereen herleidde haar gothische profiel tot het middeleeuwse koningshuis Plantagenet (wat via lady Ida's moeder mogelijk was, genealogisch gezien). Maar Edith nam haar konink- | |
| |
lijke druppel bloed zo ernstig dat ten slotte iedere kritiek op haar poëzie als majesteitsschennis werd opgevat. Deze kwetsbare zelfverheerlijking is terug te voeren op haar vaders houding, die zijn teleurstelling om de plastische manier waarop de genealogie uit de hand liep niet kon verhullen. Had hij daarom beauty gehuwd? Zo liet hij eens afwezig zijn krant zakken, zag zijn dochter en kon een rilling van afschuw niet onderdrukken. Ze was geen plaatje, en toen de society-schilder Sargent opdracht kreeg het familieportret te maken, werd hij geïnstrueerd iets aan die neus te doen. Hetgeen geschiedde: nu kreeg sir George de haakneus.
Deze neusverwisseling was niet het enige fictieve aan het portret. Voor de gelegenheid (de vereeuwiging van twee generaties Sitwell) had sir George een rijkostuum aangetrokken, terwijl hij bepaald geen sportsman was - maar dat hoorde er nu eenmaal bij voor een landjonker. En ook verder besteedde hij zijn leven aan het verwerkelijken van ficties. In Left hand, Right hand zien we hem voortdurend op het landgoed bezig met bouwen en breken, vijvers verplaatsen en de horizon omleggen. Levend in zijn eigen wereld snapte hij de grapjes van anderen zelden en zoals de meeste egocentrici hield hij niet van cadeaus - niemand kende zijn wensen zo goed als hij zelf. Maar het was such a mistake als men naliet hem advies te vragen.
Als oudste zoon en erfgenaam was Osbert het voornaamste doelwit van sir Georges adviezen. Het gerechtvaardigd object van diens fictie. Zou Osbert na Eton wellicht naar Oxford willen, zijn vader had andere ideeën. Het werd het leger. Ook Osbert deed niet aan sport, haatte paarden, dus wat was beter dan dat hij in een cavalerieregiment zijn opleiding zou afronden? Such a mistake om alleen te doen waar je al goed in bent. Je moet je zwakke punten ontwikkelen - volgens sir George, die altijd met een ringvormig opblaaskussen om zijn arm naar de archieven van het British Museum toog opdat hij zacht zou zitten.
Uiteraard hield deze discipline ook in dat Osbert zolang zijn vader leefde een minimale toelage ontving (en in 1915 helemaal niets, want in de loopgraven kon hij toch geen geld ge-
Osbert, Edith en Sacheverell Sitwell. Foto van Cecil Beaton.
| |
| |
Familiegroep door John Singer Sargent geschilderd: Edith, Sir George, Lady Ida, Sacheverell en Osbert.
bruiken). Osbert was besmet met de genen van zijn moeder en moest kort worden gehouden. Sir George kocht een onmogelijk groot kasteel in Toscane, waaraan hij de rest van zijn leven kon breken en bouwen, maar de aankoop geschiedde op naam van zijn toen zeventienjarige zoon. Uit een brief: ‘Het dak is in uitstekende staat, en aan de afvoer kan niets mankeren, want die is er niet. Ik zal het geld moeten vinden in jouw naam, en ik hoop, mijn beste Osbert, dat je mijn pogingen iets voor je te doen waard zult blijken te zijn, en dat je die heilloze weg van verkwisting en zelfzucht zult verlaten.’
Die verkwisting betrof kaartjes voor de Opera of voor het Russisch Ballet van Diaghilev. Het was vrij toevallig dat Sitwell de Engelse première van De Vuurvogel (juni 1913) bijwoonde, en hij had er eigenlijk niet veel zin in, na een dag in de kazerne, maar wat hij hoorde en zag - Strawinsky en Karsavina - bracht een ommekeer in zijn leven teweeg. ‘Nu wist ik waar ik stond. Ik zou, zolang ik leefde, aan de kant van de kunst staan. (Er waren net zo goed mensen nodig om haar te verdedigen als om haar te creëren, dat had ik in de kazerne wel geleerd.) Ik zou de kunstenaar steunen bij elke controverse, bij elke gelegenheid...’ Osbert koos voor de kunst, en al zal hij bij die keuze nog niet aan de rijen der engelen gedacht hebben, waar de kunst hem in elk geval wel bracht was buiten het bereik van zijn vader. Materieel was hij met handen en voeten aan sir George gebonden, en de carrière die voor hem was gekozen bracht hem van de geestdodende kazerne ten slotte naar de loopgraven van Vlaanderen, waar hij zijn vrienden één voor één zag sneuvelen. De kunst was het enige terrein - zij het fictief - waar hij zichzelf kon verwerkelijken.
Elders in haar dagboeken noteert Virginia Woolf dat ze niet veel geeft om Osberts proza: ‘de rhododendrons groeien er te hoog.’ En daarin heeft ze gelijk, Osberts schrijverschap heeft iets onnatuurlijks en opgelegds. Na de ervaring van De Vuurvogel ziet Sitwell een rol van patroon en voorvechter voor hem weggelegd: iemand die zich voor de kunst opstelt. Later - in de loopgraven, zoals velen met
| |
| |
hem - ontdekt hij zijn eigen talent, maar zijn prozastijl behoudt de klank van iemand die gewend is te spreken in eetzalen met hoge plafonds en met tafeldames die voor het eerst van Strawinsky horen, van Modigliano, of Derain. Het is ook geen wonder dat Left hand, Right hand zo'n immens succes had, want na de verwoestingen van de oorlog had het publiek behoefte aan deze edelman met zijn rustgevende, rhododendron-volzinnen (hij had Scott-Moncrieffs vertaling van Proust zorgvuldig bestudeerd).
Sitwell vermeldt zijn schrijverschap dikwijls in Left hand, Right hand en hij heeft de verontrustende neiging uit zijn eigen gedichten te citeren, maar niettemin heeft het iets fictiefs, dit kunstenaarschap. Het is te mooi, zoals hij het ziet. De rijen der engelen heb ik al vermeld. In Great Morning stelt hij de kunstenaar en de militair tegenover elkaar. De eerste streeft naar volmaaktheid, de tweede vernietigt haar. Klinkt plausibel genoeg, zeker in een boek dat stilstaat bij de laatste gouden zomers voor de Eerste Wereldoorlog, maar er zit minstens evenveel in de omgekeerde redenatie. Hitler werkte aan een perfecte wereld, Picasso schilderde zoals het hem uitkwam. Het is maar wat je volmaakt noemt.
Evenals zijn zuster Edith kon Osbert de kunst niet zien zonder controversen en vijandelijkheden, omdat hun schrijverschap wortelde in de afweerhouding tegen hun vader. De Sitwells drongen voor het eerst door tot publieke bekendheid met het spektakel Façade: teksten van Edith op muziek van hun beschermeling William Walton, en door Edith van achter een gordijn door een soort spreekhoorn gegalmd. Een echt succes was het niet, en ook geen echt schandaal - wat de Sitwells als zeer grievend ervoeren. Sedertdien is de megafoon een vast onderdeel van hun lanceerapparatuur geweest. In 1941 had een criticus de moed te stellen dat de Sitwells een vergeten modeverschijnsel uit de jaren twintig waren. Daar zat wat in. Ediths beste poëzie moest nog komen, en Osbert schreef in afzondering aan Left hand, Right hand. Je kunt je schouders ophalen of een meesterwerk schrijven, maar de Sitwells maakten er een rechtszaak van en wisten smartegeld te krijgen.
‘The Sitwells are proving their existence as poets in the Law Courts - despicable and delightful,’ noteert Woolf.
Zulke acties zijn heel wat minder artistiek of aristocratisch dan Edith en Osbert zelf hoopten. De vorstelijke lijn van voorouders zoals die wordt uitgetekend in Left hand, Right hand bleef toch een fictie, want Osberts gedrag wordt geregeerd door de kwetsbare nervositeit van een burgermannetje in een rijtjeshuis. Neem zijn houding tegenover Bloomsbury. Wanneer hij komt te spreken over het Russisch Ballet laat hij niet na te vermelden dat de Stracheys en de Woolfs pas na 1918 het groene licht gaven voor hun gevolg van ‘hogere wiskundigen en lagere psychologen’ om zich met het mondaine publiek van Covent Garden te mengen. Geschiedenis waar ik niet wakker van lig, maar dit soort kleinzieligheden zijn het zout van alle memoires, want hier valt onverhoeds zijlicht op de auteur. Nee, Sacheverell, de bescheiden derde, daargelaten, is William Walton de ware aristocraat in de Sitwellkring. De burgerjongen die de Sitwells in 1919 ontdekten en die ze veertien jaar lang onderhielden als achttiende-eeuwse patronen. Waltons rijpe composities klinken precies zoals Osbert zou willen zijn: scherp van ritme, klassiek van temperament en met de hoogglans sensualiteit van de goede tijd voor 1914 - tot in het Celloconcert van 1956. Het is typerend voor Osberts wankele noblesse dat hij ten slotte met Walton breekt wanneer die een verhouding aangaat met een van Osberts vertrouwelingen, lady Wimborne.
Niet dat Osbert iets had willen beginnen met deze schatrijke gastvrouwe. Hij was homoseksueel en misschien had hij ook daarom last van zenuwen in Bloomsbury, waar promiscuïteit onder mannen de norm was. Terwijl zij in Cambridge of Oxford gestudeerd hadden en gewend waren in elkaars bed te belanden, was voor Osbert de gevangenisstraf (weer gevangenis!) van Oscar Wilde nog steeds het laatste wat er op dit gebied was gebeurd. Evenals Wilde wenste hij een publiek gerespecteerd figuur te zijn en moest hij zijn kwetsbare kanten gedekt houden. In Laughter in the next room (het deel over de jaren twintig) rept hij van een meisje en weidt uit over de roman- | |
| |
tiek van rijden in een open auto, maar degene die voor tientallen jaren zijn partner was, wordt slechts eenmaal genoemd als ‘a very dear friend of mine’.
Vermomming en fictie. De onbekende ik. Osbert beschrijft het Sargent-familieportret uitvoerig en merkt op dat sir George weliswaar een conventioneel rijkostuum draagt, maar dat zijn laarzen bruin zijn. En rijlaarzen horen zwart te zijn. Het fictieve detail dat door de vermomming breekt. Soms plakte Osbert een rode snor en baard voor en liep door Renishaw Hall op de bezitterige manier van zijn vader (die graag een boek in een kamer achterliet, opdat hij een aanleiding had om elk moment binnen te vallen). Benieuwd wat sir George zou doen wanneer hij zijn evenbeeld zou tegenkomen. Met enige kunstgrepen leek Osbert toch meer op zijn vader dan zijn ingebeelde voorvader George de Derde. De kinderen noemden hun vader de Rooie, maar wee als een van hun vrienden daaraan meende te mogen meedoen (zoals Cecil Beaton eens deed). Het bleef de figuur die hun leven bepaald had, tot ir. de reactie van het kunstenaarschap.
Left hand, Right hand is de literaire pendant van de Sargent-groep. De parallelle levens van Edith en Sacheverell worden op de voet gevolgd, en tegen de tijd dat de groep uiteen valt - Sacheverells huwelijk, lady Ida's overlijden in 1937, sir George die zich permanent in Italië vestigt - brokkelt ook het verhaal af. Het is de autobiografie van een erfgenaam. Wie uiteindelijk overblijven zijn vader en zoon, die in elkaar overgaan dank zij de kunstgrepen van vermomming en fictie. De schitterendste passages van Great Morning en Laughter in the next room (het verbaasde sir George dat er elders in huis altijd zo werd gelachen) zijn de evocaties van de vaderfiguur. Men ziet hem niet alleen gaan en staan met luchtkussen en parasol, maar, zoals in Woolfs To the lighthouse, men gaat mee met zijn geringste gedachten.
Men weet misschien meer van zichzelf dan anderen, maar zelfs zijn eigen gedachten kent men nauwelijks eer men ze gaat opschrijven. In deze evocaties fingeert Osbert zijn vader, en dat kan variëren van de gedachte dat men beter kan staan als het regent (‘Je stelde je meer bloot aan de regen als je ging zitten’), in de zomer van 1914 (‘Er kwam geen oorlog, uitgesloten. De Duitsers konden het zich niet veroorloven, en wij zeker niet! Bovendien was de Keizer een zeer getalenteerd man en geïnteresseerd in de Middeleeuwen...’), tot aan 1937, wanneer sir George in zijn gotische toren zit en het landschap overziet, vervuld van zijn eeuwige bouw- en breekplannen, terwijl heel Italië zich opwerkt tot een staat van oorlogshysterie (‘Ergens beneden floot een tuinier Giovanezza, het fascistenlied, terwijl hij de citroenen begoot en je hoorde het geluid van harken tussen de bomen. Het was zeker vredig hier boven. Een toren verhoogde altijd de waarde van een gebouw...’).
‘Ik zag hem nooit meer terug,’ zijn de laatste woorden van Sitwells autobiografie. Daarna nemen de herinneringen van Noble Essences het over. Sir George bleef achter in Italië en stierf halverwege de oorlog, onbereikbaar voor zijn kinderen, die voordien zelfs briefpapier met gefingeerd adres hadden besteld om hem te ontlopen. In 1946 keert Osbert terug in Toscane. In de toren hangt zijn vaders luchtkussen nog aan de muur. Voor Left hand, Right hand goed en wel is afgesloten is Osbert al een ander dan toen hij de pen opvatte, zes jaar eerder. ‘Being a baronet is a delicious experience, like a new toy,’ zei Osbert, met ondertonen van de ‘lagere psychologie’ en Oidipous. De autobiografie in wording geeft Osbert meer vertrouwen in zijn kunnen dan ooit tevoren. ‘This book, I hope, will be a classic; it is the book of a lifetime,’ verzekert hij de uitgever, wanneer hij over de contracten onderhandelt. Een klassieker is het niet geworden, ondanks het overstelpende succes in de jaren na verschijning. Daarvoor groeien de rhododendrons te hoog. Het is wel het boek van klasse, waarin een zoon een vader overwint en zo zijn eigen vader wordt.
|
|