Maatstaf. Jaargang 36
(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Willem G. Weststeijn
| |
[pagina 207]
| |
Powys nooit verlegen te hebben gezeten. Zijn romans tellen slechts zelden minder dan vijf-honderd bladzijden en bijna al zijn werk ademt een monumentale verbositeit. Zijn jarenlange training (en succes) als redenaar zal daar ongetwijfeld mede debet aan zijn geweest. Het schrijven van zijn autobiografie ging Powys, ook naar eigen zeggen, bijzonder goed af. Wellicht lag hem, als uiterst subjectief en van zichzelf bewust persoon, die eindeloos kon spreken over gevoelens en gewaarwordingen, dit soort proza ook het beste. Waar hij in zijn romans soms geen maat houdt is deze, je zou haast zeggen ‘verlustiging’ in introspectie en zelfanalyse in de Autobiography zijn grote kracht. Zijn oprechtheid en de herschepping van zijn verleden blijven boeien: hij is, als schrijver, meer in zijn element en meer zichzelf dan wanneer hij een fictioneel verhaal presenteert en zich indirect aan de lezers openbaart. Toch, ook al schrijft een auteur zijn autobiografie en doet hij het voorkomen alsof hij zijn hele leven en zijn hele ziel in alle eerlijkheid en oprechtheid wil openleggen, helemaal vertrouwen kun je hem natuurlijk nooit. Ook een autobiografie is een literaire constructie waarin een auteur - wie kan hem tenslotte werkelijk controleren - kan verhullen, verzwijgen, fantaseren zelfs. John Cowper Powys is zich daar heel goed van bewust. In een eerdere introspectieve autobiografische schets, Confessions of Two Brothers (1916) die hij samen met zijn broer Llewelyn schreef, geeft Powys deze waarschuwing: ‘Bij datgene wat volgt moet de lezer opmerkzaam zijn op indirecte onthullingen en ontmaskeringen. Hij moet me volgen vol argwaan, op zijn hoede, steels. Hij moet voorbereid zijn op die onoverwinnelijke menselijke neiging taal eerder te gebruiken om te verbergen dan om te openbaren. Ik ben bereid mijn ziel bloot te leggen, zoals iemand bereid kan zijn om in het water te springen. Maar eenmaal in het water dwingt het instinct tot zelfbehoud hem ertoe te zwemmen. En dus zwem ik - op woorden - tenzij de verbeelding van de lezer alert genoeg is me te betrappen op de waarheid.’Ga naar eind1. Een brief aan zijn broer Littleton uit het begin van de jaren dertig stemt niet minder tot nadenken: ‘Ik ben er nu over aan het denken een bijzonder soort Autobiografie te gaan schrijven. Wees niet bevreesd! Want ik heb besloten hem zo te schrijven dat van niemand, levend of dood, ook maar enigszins zijn gevoelens gekwetst zouden kunnen worden. Ik heb besloten er geen enkele vrouw in te brengen... En de mannen en de jongens zal ik alleen maar prijzen... Maar om dit te compenseren zal ik mijn analytische verbeeldingskracht volledig richten op mijn eigen slechte eigenschappen...’Ga naar eind2. in brieven aan zijn zuster Marion zegt Powys ongeveer hetzelfde en noemt hij zijn autobiografie een originele mentale autobiografie, niet een gewone maar een hele vreemde, zoals er nog nooit eerder een geschreven is' ‘totaal anders dan de Bekentenissen van Rousseau, (...) een soort Proza Faust.’Ga naar eind3. (alle cursieven van Powys zelf). Uniek is de Autobiography zeker. Er staat, ondanks de omvang, een massa niet in wat je juist wel zou verwachten in een dergelijk boek en hij geeft ondanks de nauwkeurige, uitgesponnen zelfanalyse een beeld van de auteur dat in bepaalde opzichten wel maar in bepaalde opzichten ook helemaal niet strookt met de ‘werkelijkheid’. De werkelijkheid dan in zoverre die vastgesteld kan worden uit Powys' talloze brieven aan familieleden en vrienden, uit wat anderen over hem hebben gezegd en geschreven en uit wat je als lezer tussen de regels door kunt construeren. Dat deze discrepantie kan bestaan hoeft overigens geen verwondering te wekken bij iemand die de uitspraak doet dat zijn instinct hem ertoe heeft gebracht zichzelf in zijn Autobiography te behandelen als een van zijn fictionele personagesGa naar eind4. en dat het enige dat hij tijdens zijn studiejaren in Cambridge heeft geleerd een ‘bijzonder vermogen is zijn eigen identiteit te verbergen.’Ga naar eind5. In Powys' autobiografie vinden we inderdaad niets over vrouwen in zijn leven, niets over zijn moeder, niets over zijn echtgenote, niets over zijn latere levensgezellin, alsof vrouwen aan zijn ‘mental autobiography’ geen enkele bijdrage hebben geleverd. Maar ook ontbreekt bijna iedere informatie over zijn carrière als schrijver (ambitieus was hij inderdaad niet), over belangrijke historische gebeurtenissen of over, bijvoorbeeld, het dage- | |
[pagina 208]
| |
lijks leven in Amerika, een land dat hij jarenlang van links naar rechts en van Noord tot Zuid heeft doorkruist en waar hij met zijn lezingen zulke triomfen vierde. Inderdaad valt er in het hele boek geen kwaad woord over wie dan ook, noch over zijn sterk dominerende vader, noch over zijn jongere broers, noch over zijn schoolvrienden die hem, wat Powys duidelijk laat doorschemeren, flink getreiterd moeten hebben. Afwezig is ook ieder vorm van zelfmedelijden. Powys noemt het wel, maar klaagt er geen moment over dat hij ernstig last had van maagzweren, die hem voor een groot deel van zijn leven verdoemden tot een dieet van lauwe melk en slappe thee. Wat Powys wel uitgebreid doet is zichzelf beschuldigen en verder een aantal aspecten van zijn visie op het leven en op de werkelijkheid proberen duidelijk te maken. Geconfronteerd met de ‘echte’ Powys, zoals die onder meer in zijn brieven naar voren komt, lijken de zelfbeschuldigingen sterk overdreven. Powys beschrijft zichzelf als sadist, seksmaniak, masochist, gedegenereerde en iemand die behagen schept in allerlei persversiteiten. Als zijn grootste ondeugd noemt hij zijn sadistische neigingen, maar, zegt hij zelf, hij heeft daar in zijn leven maar drie keer echt aan toegegeven, als jonge jongen ten opzichte van insecten en wormen. Ook van de ‘wicked lustst’ en perversiteiten maakt Powys nogal wat. De naakte benen van jonge vrouwen hebben een grote erotische aantrekkingskracht voor hem en hij verkeert graag op het strand van Brighton om zijn ogen de kost te geven. Verder gaan dan kijken hoeft voor hem echter niet, want hij heeft een afkeer van werkelijkse seksuele contacten, een afkeer ook van pornografie, die op een voor hem veel te brute wijze de vrouwelijke lichaamsdelen ten toon stelt. Niettemin beschouwt hij zijn Lolita-achtige ‘sylfoleptisme’ als een ernstige afwijking. In het hoofdstuk ‘America’ beweert hij zelfs dat er op een gegeven moment, toen hij ernstig last had van maagzweren en hem werd aangeraden maar helemaal af te zien van het houden van lezingen en het voortdurend op en neer reizen, één reden was die hem deed besluiten voor een nieuwe tour naar de Verenigde Staten te gaan: de aanwezigheid van een peep-show, die hij één enkele keer in een Amerikaanse stad had bezocht. De overdreven nadruk op niet of nauwelijks bestaande negatieve eigenschappen is natuurlijk een vorm van zelfparodie. Powys heeft dat zonder twijfel bewust gedaan om zijn boek te verlevendigen, om er een boeiend en, paradoxaal genoeg, overtuigend literair werk van te maken. Al in het veel eerdere Confessions of Two Brothers heeft Powys het over het gemak waarmee hij een autobiografische schets zou kunnen schrijven. Van een geslaagde autobiografie is echter pas sprake als je van je eigen portret een werkelijk kunstwerk weet te maken. In zijn Autobiography gebruikt Powys daarvoor als ‘master trick’ de karikatuur. Het ontbreken daarvan maakt de ‘discrete, waardige, plausibele autobiografieën zo zouteloos en weinig overtuigend. We moeten een beetje karikatuur hebben als we, zelfs in dit analytische werk, willen wedijveren met de schitterende gekte van de natuur.’Ga naar eind6. En, nogmaals uit Confessions of Two Brothers: ‘Wat men ook kan zeggen van de onwenselijkheid van ondeugd in het gewone leven, een bepaalde hoeveelheid van dit smeulende Tartaarse vuur is absoluut essentieel in Literatuur. De afwezigheid of aanwezigheid ervan is precies wat het verschil uitmaakt tussen een werk van de verbeelding en een werk zonder verbeeldingskracht...Ga naar eind7. Verbeelding had John Cowper Powys genoeg. Het is de grote kracht van zijn schrijverschap dat hij, zonder ons er toe te kunnen brengen geloof te hechten aan zijn zelfbeschuldigingen (en ook zonder dat te willen, daarvoor is zijn chargering te opzichtig), toch een artistiek gezien overtuigend beeld van zijn leven creëert. De genoemde overdrijvingen hebben overigens niet alleen de functie van karikatuur. Minstens zo belangrijk is dat ze de levensfilosofie van de auteur illustreren en richting geven. Powys' sadistische neigingen staan in bijna absurd contrast met wat als een van de grondslagen van zijn levensfilosofie kan worden gezien: zijn uiterste gevoeligheid voor wat anderen denken en vinden en zijn respect voor het leven van wie en wat dan ook. ‘Elk organisme heeft er, in deze bittere en ongevoelige wereld, recht op gevoed en getroost te wor- | |
[pagina 209]
| |
den,’Ga naar eind8. diep in zijn hart voelt de auteur medelijden met elk levend wezen, sterker nog, hij kent zelfs gevoelens toe aan onbezielde dingen en doet zijn best daar voorzichtig mee om te te gaan en ze in hun waarde te laten. Geen enkel levend wezen, behalve hijzelf, kan er iets aan doen hoe het denkt en voelt, vandaar dat het niet in zijn hoofd opkomt boos te worden over wat een ander zegt of over hoe deze zich gedraagt. Ook Powys ‘voyeurisme’ past in een bredere context. Hij beschrijft zichzelf herhaaldelijk als een ‘sensationalist’, niet in de zin van een sybariet of een hedonist die de materiële genoegens van het leven najaagt (integendeel, Powys had een sterk ascetische inslag), maar als een sensitivist, iemand die in extase kan geraken door zintuiglijke waarnemingen. De belangrijkste momenten in zijn leven zijn niet ‘grote’ gebeurtenissen, historische of persoonlijke, maar oneindig kleine, schijnbaar onbetekenende, gewaarwordingen (zoals we die kennen van de in thee gedoopte ‘madeleine’ bij Proust). Dat zijn voor Powys de momenten waar het leven om draait, die in zijn herinnering blijven voortleven en die het hem, ook in moeilijke omstandigheden, mogelijk maken van het leven te genieten. Dat is ook Powys ‘egoïsme’, weten te genieten van de sensitieve genoegens van het voorbijgaande moment. Die sensitieve genoegens, de essentie van het leven, kunnen voor hem van alles zijn: ledematen van mooie vrouwen, een heuvelrug, mos op een rots, de glans van kiezelstenen, de smaak van pas gebakken brood. Powys' ‘maniakale lust-gevoelens’ hebben niets te maken met een seksuele aberratie, maar vormen een onderdeel van het esthetische genot waarmee hij de wereld en het leven om hem heen ondergaat. Zijn seksualiteit is cerebraal, psychisch bijna, totaal anders dan die welke Henry Miller, een van Powys' weinige vrienden in zijn latere leven, in zijn, eveneens in 1934 verschenen autobiografie Tropic of Cancer beschrijft. Bij beide schrijvers is er echter een even sterke levenslust. En beiden hebben het vermogen - bij alle bestaande verschillen - deze lust tot literatuur te verwoorden. In de inleiding tot de tweede druk van Powys' Autobiography, die in 1967 verscheen,
John Cowper Powys omstreeks 1920.
| |
[pagina 210]
| |
introduceert de romanschrijver J.B. Priestley Jungs Psychologische Typen en brengt hij John Cowper Powys onder bij het introverte gevoelstype. Jung beschrijft dit type als volgt: ‘Zijn ontwikkeling vervreemdt hem van de realiteit van het object en geef het over aan zijn subjectieve gewaarwordingen die zijn bewustzijn richten in overeenstemming met een archaïsche realiteit, ook al houdt zijn onvermogen tot een vergelijkend oordeel hem totaal onbewust van dit feit. Eigenlijk beweegt hij zich in een mythologische wereld, waar mensen, dieren, spoorwegen, huizen, rivieren en bergen gedeeltelijk als welwillende goden en gedeeltelijk als kwaadwillende duivels verschijnen...’Ga naar eind9. Priestley is van mening dat Powys, ondanks het feit dat hij ook eigenschappen heeft die minder goed stroken met dit type (een grote intellectuele belangstelling, analytisch vermogen, niet wereldvreemd in het regelen van praktische zaken), toch in essentie als introvert gevoelstype beschouwd kan worden. Hij voegt er aan toe dat het interessante en merkwaardige van Powys is dat hij echter tegelijkertijd beschikt over een fantastische gave om zich uit te drukken, iets dat heel zeldzaam is bij dit soort mensen, die er in het algemeen geen enkele behoefte aan hebben hun vage innerlijke gewaarwordingen aan anderen mee te delen. Het zijn dromers, kluizenaars, zwervers, die genoeg hebben aan zichzelf. De meeste mensen die schrijven behoren tot een geheel ander type. Je zou nog verder kunnen gaan en stellen dat Powys, ondanks de indruk van het tegendeel die hij in zijn werk, zijn romans, maar vooral zijn Autobiography probeert te wekken, een in principe gelukkig, heel evenwichtig iemand is. Hoewel je het niet met Freud eens hoeft te zijn dat schrijven een neurose is en altijd de sublimatie van een tekort, zijn er meer getourmenteerden onder de schrijvers dan gelukkige huisvaders. Voor Powys was Dostojevski zonder enige voorbehoud de grootste romanschrijver te wereld. Een geest als Dostojevski bezat hij zelf niet, maar probeerde hij via zijn verbeelding in zijn literaire werk te creëren. Als lezer doorzie je deze ‘trick’, maar je bent tegelijkertijd gefascineerd door Powys' enorme expressievermogen. Een fenomenaal schrijver die volgens de psychologen helemaal geen schrijver kon zijn. |
|