| |
| |
| |
Ethel Portnoy
‘Mijn vrouw is verzot op God geworden’ - De autobiografie van Bahina Bai, heilige en dichteres van de Maharashtra
De vier grote wereldgodsdiensten worden hoofdzakelijk bestuurd door mannen. Vrouwen zijn niet toegelaten tot het priesterschap, en bij minstens twee versies van de vier zitten ze niet eens bij de gelovigen tijdens de eredienst, maar kijken ze toe van achter een afscheiding.
Men zou, afgezien van andere overwegingen, kunnen zeggen dat de uitoefening van godsdienst een heel bijzondere vorm van vrijetijdsbesteding is, en de meeste vrouwen hebben die vrije tijd niet. Of (zo neemt men aan) het is moeilijker voor vrouwen om in contact met het heilige te komen omdat zij naar alle waarschijnlijkheid te veel in beslag worden genomen door dingen die snel gedaan moeten worden om de wereld draaiende te houden. Zo'n preoccupatie met aardse zaken, zo veel aandacht voor bagatellen, lijkt hen van nature buiten te sluiten van het heilige, waar de geest vrij moet zijn - bij voorkeur leeg - voor communicatie met het hogere.
Het christendom heeft, naar wij weten, vrouwen met religieuze neigingen een kader geboden door hun toe te staan eigen congregaties te vormen. Het zijn er misschien weinig geweest, in verhouding tot mannen, maar vrouwelijke heiligen, vrouwelijke mystici, vrouwelijke liefdadigheidswerkers zijn vaak opgetreden als oprichtsters van dergelijke congregaties. Zodra ze bestonden, was het mogelijk voor andere vrouwen zich erbij aan te sluiten. Alle gedrag, zelfs van religieuze aard, moet namelijk passen bij een of ander algemeen aanvaard maatschappelijk kader. Als dat niet het geval is, wordt het als raar beschouwd, zonderling of zelfs gestoord. Met Jeanne d'Arc, die probeerde zelfstandig te opereren, is het slecht afgelopen. Andere geïsoleerde vrouwen met een geest die van nature religieus was, zouden heel goed gebrandmerkt kunnen zijn als heks.
Wanneer we denken aan de uiterlijke vormen van de Hindoe-godsdienst in India, zien we priesters voor ons die optreden in tempels, of fakirs, of kluizenaars, of rondtrekkende vrome bedelaars. Mannen in overvloed dus, maar voelden vrouwen zich nooit geroepen, hadden die geen ‘roeping’, zoals de christenen het noemen?
Ik heb één zo'n vrouw gevonden, zuiver toevallig, en ben alles over haar te weten gekomen uit haar eigen autobiografie. Een paar jaar geleden werkte ik als assistente van de bibliothecaris op de Indologische bibliotheek van de universiteit van Leiden, het Instituut Kern; daar kwam ik een plank vol boeken tegen, allemaal op dezelfde manier gebonden, een reeks, met als algemene titel ‘The Poet-Saints of Maharashtra’. De eerste van hen - voorzover hun werk in manuscript bewaard is gebleven - heeft omstreeks 1290 a.d. geleefd, en de traditie bestaat tot op heden. Deel Vijf in de reeks heette Bahina Bai. A translation of her autobiography and verses: ‘Her’? Dat was ongewoon. Ik sloeg de Inleiding op en las:
‘Het Maratha-volk kan met trots verwijzen naar veel van hun dichtende heiligen die vrouwen met literaire gaven waren, wijs in filosofie en vroom van karakter. Zulke vrouwen waren Mukta Bai, Jana Bai, Venu Bai, Baya Bai, Amba Bai, Chima Bai en Bahina Bai.’
(Zij waren geen familie van elkaar; Bai is een beleefdheidstitel, een vriendelijke aanspreekvorm, te vergelijken met ons ‘edele’. In combinatie met Bai wordt de naam van de dichteres gespeld als Bahina, zonder deze titel schrijft men Bahini).
| |
| |
‘Maar poëzie is iets natuurlijks voor Indiase vrouwen. Wanneer zij vroeg in de ochtend het meel malen voor de maaltijden van die dag, zingen ze hardop, vaak maken ze woorden die passen bij het metrum waarin ze zingen. Het onderwerp van hun lied kan filosofisch zijn of religieus, het kan een persoonlijke droeve of vreugdevolle gebeurtenis zijn, of ze zingen woorden die weinig te betekenen hebben, maar aangenaam zijn voor het oor... Zij waren te bescheiden om hun eigen verzen op te tekenen, en de mannen waren te weinig geïnteresseerd...’
Justin E. Abbott, die dit geschreven heeft
en een vertaling geeft van de teksten van Bahina Bai, werkte naar een Indiase editie van haar manuscripten die in 1926 was gepubliceerd. Abbott zelf noemt als zijn adres Summit, New Jersey. Was hij soms een geleerde uit Princeton? Of was hij zendeling geweest? De toon van zijn inleiding en commentaar is religieus getint. Het boek zelf is gedrukt en uitgegeven door de Scottish Mission Industries in Poona in 1929. Het toeval wil dat Poona niet ver is van Dehu, het dorp waar Bahina's goeroe woonde, de religieuze dichter Tukaram die haar heeft geïnspireerd.
Hoe interessant Bahini's mystieke poëzie ook is voor mensen die godsdiensten bestuderen, veel interessanter, althans voor mij, was haar autobiografie, die in Abbotts boekje voorafgaat aan zijn keuze uit haar religieuze geschriften, en het ontstaan beschrijft van haar godsdienstige roeping en van haar roeping als dichteres. In deze autobiografie, zo vertelt Abbott ons, staat alles wat over haar bekend is. Men denkt dat ze geboren is in 1628 en een zachte dood is gestorven in 1700, tweeënzeventig jaar oud. De autobiografie beschrijft vooral haar jonge jaren - de latere zouden moeten worden afgeleid uit haar poëzie en religieuze geschriften.
Ik heb Bahini's korte autobiografie gefascineerd gelezen; Abbott vertelt ons dat haar gebruik van deze literaire vorm uniek is in de
Links: Titelpagina van de vertaling van de autobiografie van Bahina Bai.
| |
| |
Marathi-literatuur. (Het boek is niet in het Sanskriet geschreven; Abbott heeft het vertaald uit de Marathi-taal van driehonderdvijftig jaar geleden.) Om het te behoeden voor vergetelheid heb ik een keuze gemaakt die de meest treffende passages omvat.
Wat men zich vanuit ons gezichtspunt in tijd en ruimte zou voorstellen als het onopvallende leven van een zeventiende-eeuws meisje in de afgelegen provincie Maharashtra, was in werkelijkheid een leven dat verscheurd werd door hartstochten - althans gedurende de eerste jaren. Toen Bahini elf was, en al diep religieus, werd ze verliefd op de dichter Tukaram (destijds een jongeman van een jaar of dertig) nadat ze zijn religieuze gedichten had gehoord. Haar pogingen hem te zien nadat hij haar in een droom was verschenen, en haar omgang met hem later, leidden tot alle mogelijke tegenstand van haar echtgenoot en ouders - niet in de laatste plaats omdat Tukaram uit de kaste der shudra's stamde, die van de bedienden, slechts
Rechts: Fragment uit de originele tekst van de autobiografie van Bahina Bai.
een stap hoger dan de Onaanraakbaren - terwijl Bahini en haar man en ouders Brahmanen waren.
Bahini's vader was de publieke schrijver van het stadje Devgav. Zij was het eerste kind uit het huwelijk. Toen ze vijf was, werd ze uitgehuwelijkt aan een man die familie van hen was, een astroloog, ‘een voortreffelijk juweel van een man’, zoals zij hem noemt. Hij was destijds dertig en weduwnaar.
Vier jaar later, toen Bahini negen was, raakte haar vader verstrikt in een twist met enkelen van zijn verwanten in het stadje. Hij deed een beroep op zijn schoonzoon, Bahini's man, om het hele gezin uit Devgav weg te halen. Gedurende de volgende twee jaar reisden ze van plaats naar plaats en leefden ze van bedelen. Ten slotte, toen Bahini elf was, kwamen ze in Kolhapur. Van hieraf zal ik Bahini zelf aan het woord laten:
■
| |
| |
Daar (in Kolhapur) woonde een Brahmaan, Hirambhat geheten, met een nobel karakter, begunstigd door de fortuin, heilig, een hoeder van het heilig vuur, naar wie veel leerlingen kwamen om te leren. Wij kregen een plaats in zijn huis en bleven daar; ongestoord konden wij luisteren naar zijn voorlezingen...
Bij een zekere gelegenheid, toen ik in mijn elfde jaar was, vond er een grote plechtigheid plaats op een maandag. Tijdens dit feest werd een koe geschonken aan Hirambhat, en de gever had een koe gevonden die op het punt stond te kalven. Deze koe was geheel zwart... Haar horens werden verguld met goudblad, haar hoeven werden verzilverd, en zij werd bedekt met een geel gewaad. De koe werd geschonken met alle gepaste ritueel en iedereen kwam naar haar kijken.
De koe kreeg een kalf, en Hirambhat nam haar op in zijn huis. Tien dagen verstreken en op de elfde dag had Hirambhat een droom waarin hem een Brahmaan verscheen die zei: ‘Offer deze eenkleurige koe aan de Brahmaan die in uw veranda woont.’ Hirambhat zorgde ervoor dat de droom werkelijkheid werd en gaf de koe met oprechte goede wensen aan mijn echtgenoot. Ons aller harten verheugden zich over dit geschenk, en de verzorging van de koe werd onze taak. Mijn vader en moeder gingen elke dag gras snijden. Zij werd nauwgezet verzorgd en het werk werd met vreugde gedaan.
Het kalf van de koe was eveneens van één kleur en het was erg op mij gesteld. Alleen wanneer ik het losmaakte, wilde het gaan drinken, en wanneer ik de koe molk, was het bij mij. Ik was de enige die het water gaf en de enige die het gras te eten gaf. Als ik er niet was, voelde het zich ongelukkig. Wanneer ik uitging om water te putten, loeide het kalf luid en het volgde mij met opgeheven staart... Wanneer het kalf werd losgemaakt, liep het niet eens naar de koe. Alleen wanneer ik het gras gaf, wilde het eten. Alleen wanneer ik het water gaf, wilde het drinken. 's Nachts sliep het op mijn legerstede. Wanneer het luisterde naar het voorlezen van de Purana, snikte het van emotie.
Het kalf wilde niet bij mij weg, en ik vond het heerlijk het bij mij te hebben. Wanneer het kalf niet te zien was, maakte ik me zorgen; ik voelde me als een vis op het droge. Of ik nu graan maalde of stampte, of water haalde, ik voelde me, hoewel ik in gezelschap van anderen was, ongelukkig zonder het kalf. Mijn echtgenoot had een vurig temperament en het beviel hem niet, maar ten slotte zwichtte zijn hart voor medelijden. Hij zei: ‘Het zij zo. Je hebt geen kind, en dit kalf is speelgoed voor je hart.’
In deze tijd kwam Jayaram Gosavi daarheen. Hij leidde kirtans van huis tot huis, waar de eredienst van de Brahmanen plaatsvond... Mijn vader en moeder woonden deze met veel vreugde bij. Ik ging met hen mee naar die kirtans en het kalf placht met mij mee te gaan. Waar mijn moeder zat, daar zat ik ook, en het kalf kwam haastig binnen en ging naast me staan. Onnozel in zijn doen en laten stond het te luisteren naar de kirtan en de luide lofprijzing van Gods namen. Na de lofzangen, wanneer allen zich naar de grond bogen, plaatste ook het kalf zijn kop op de vloer.
Op een zekere dag nu gebeurde het dat Moropant de bhakta's uitnodigde voor een kirtan... Jayaram Gosavi zat samen met zijn talrijke leerlingen bij de bijeenkomst op speciale zetels. Er werd gezongen onder begeleiding van cimbalen en trommels. Er was een grote menigte bijeen. Daarbij waren ik, mijn ouders en mijn broer, en we luisterden met buitengewone vreugde naar het reciteren van de verhalen uit de Purana. Het kalf ging naast me zitten, maar enkele mensen sleurden het weg naar de deur. Ze zeiden: ‘Er zijn niet voldoende zitplaatsen voor de mensen. Is een beest een gepast schepsel om toe te horen?’ Ik begon te huilen om mijn kalf, en de Gosavi hoorde me. En terwijl het kalf loeide, begon ik te huilen. Iemand legde de kwestie uit aan de Gosavi. Ze zeiden: ‘Er woont een jong meisje in het huis van Hirambhat... Ze heeft een kalf dat haar overal volgt. Het kalf is naar buiten gebracht omdat er te weinig zitplaatsen zijn. Daarom pruilt en huilt het meisje. Het kalf is buiten en loeit, en zij huilt hier binnen, vandaar
| |
| |
deze opschudding.’ Jayaram Svami was een kenner van de ziel. Hij herkende de ziel van het kalf. ‘Breng het kalf hier,’ zei hij. ‘Kan Hari, de kenner van de ziel, niet in de ziel van een kalf zijn? Het is overweldigd door verlangen om naar de kirtan te luisteren. Men mag het geen beest noemen.’ Dus liet hij het kalf binnenbrengen en liet hij het naast zich staan.
Het geschiedde in die tijd dat er een zekere vrouw was, Nirabai geheten. Zij begon te vertellen wat er gebeurd was bij de katha. Zij zorgde ervoor dat mijn echtgenoot hoorde van alle buitengewoon merkwaardige gebeurtenissen bij de katha, - wat het kalf had gedaan en zoals ik gehuild had. Zijn oren waren vervuld van het verhaal... Mijn echtgenoot was van beroep een religieuze bedelaar, maar een man met een zeer opvliegend temperament. Hij haastte zich naar huis. Hij greep me bij mijn vlechten en sloeg mij naar hartelust. Hirambhat was daar heel bedroefd over, maar hij kon hem niet tegenhouden. De koe rouwde luidkeels en ook het kalf was heel bedroefd. Dit alles overkwam mij in mijn elfde jaar. In welk opzicht had ik gefaald in mijn plichten tegenover mijn echtgenoot? Mijn moeder, vader en broer hielden zich stil, totdat mijn echtgenoot geleidelijk zijn woede beheerste...
Wanneer hij er lust in had, sloeg hij mij wreed. Hij bond mij (bij handen en voeten) tot een bundel en wierp mij terzijde. Hirambhat schreeuwde tegen hem: ‘Ga weg hier! Hij lijkt een moordzuchtige schurk!’ Mijn vader en moeder deden een goed woordje bij Hirambhat en wisten hem na enige tijd te kalmeren. ‘Wees ons heden genadig,’ zeiden ze, ‘morgenochtend zullen wij ander onderdak zoeken.’ In die tussentijd wilden de koe en het kalf geen gras eten of water drinken. En toen mijn echtgenoot zag dat de koe en het kalf weigerden te eten, maakte hij mij los en liet hij mij vrij. En toen ik bij de koe en het kalf kwam, loeiden ze precies zoals een moeder kirt over haar zoon. Toen ik het kalf en de koe zag, zei ik bij mezelf, het is beter dat ik sterf. Bahini zegt: ‘Door hun grote liefde voor mij weigerden zij het gras en het water dat hun gegeven was.’
Zij wilden geen gras eten en geen water drinken. Ook ik weigerde alle voedsel. Zij wilden niet opstaan van de plaats waar zij lagen. Iedereen kwam kijken naar wat er gebeurde. Iemand vertelde Jayaram Svami wat er aan de hand was, en ook hij kwam kijken, in deze tijd van mijn uiterste nood... Hij zei: ‘O Brahmaan, gij zijt de echtgenoot. Ik zal u de waarheid zeggen; luister goed. Uw vrouw is een Yogabhrashta, en het leven dat zij moet leiden is uiterst sober. Val haar niet meer lastig. Met haar bijzondere plichten van de echtgenote zal zij u van dienst zijn; en u zult uw ziel redden. Er moet een goede daad zijn die in een vorige incarnatie is gedaan. Daardoor bent u met haar in contact gekomen. De koe en het kalf zijn haar metgezellen en één met haar in het religieuze leven. Het kalf is haar goeroe; het kalf is het middel tot haar verlossing, want het verbreekt het koord waarmee het gebonden is, en allen die met haar omgaan, zullen met vreugde de zoete sappen van Bhakti drinken...’
Hij merkte op: ‘Deze drie [Bahini, koe en kalf] zijn één geweest bij de uitvoering van religieuze riten in een vorige incarnatie. Door het een of ander is de volvoering daarvan niet tot stand gekomen. De koe en het kalf zijn als zodanig geboren door hun vroegere goede daden. Dit meisje echter heeft de riten volledig uitgevoerd en bezit zuiverheid van hart.’ ... Bahini zegt: ‘Toen keerde de svami terug naar zijn onderdak. Ik zal nu vertellen wat er verder gebeurde.’
De twaalfde dag van de twee weken verstreken, en nu was het de dertiende. Het kalf stond op het punt te sterven. Op dat moment begon Hirambhat terloops op zijn gebruikelijke wijze een tekst in het Sanskriet te reciteren: ‘Hij door wiens genade de stommen spreken en de kreupelen bergen beklimmen.’ Toen hij de eerste helft van deze tekst beëindigde, begon het kalf de tweede helft te zeggen: ‘Door wiens gunst deze grote dingen worden gedaan, voor Hem buig ik mij neer.’ Iedereen hoorde hoe het kalf de tweede helft van de tekst had uitgesproken, en men begon er onderling over te praten. Precies op dat moment gaf het kalf de geest. Ik haastte mij naar hem toe. Ik wenste
| |
| |
dat mijn eigen leven het zijne zou begeleiden, maar geen inspanning is opgewassen tegen het noodlot. De koe begon te loeien, met haar nek op ons beiden, maar hoe had zij kunnen spreken?
Jayaram Svami hoorde hiervan, dat het kalf gestorven was, en dat het, terwijl het stervende was, de tweede helft van een tekst had uitgesproken... Toen droegen alle vooraanstaande mannen, de heiligen en sadhu's, het kalf naar zijn begrafenis, onder lofprijzingen Gods... De koe volgde de stoet en loeide, overweldigd door groot verdriet. De mensen begroeven het kalf en keerden na gebaad te hebben terug naar huis. De koe ging naar de plaats waar het kalf begraven was, loeide en keerde toen terug naar huis. Toen de mensen naar mij keken, zagen ze dat ik bewusteloos was. Ze konden geen teken van leven vinden in mijn lichaam.
Na vier dagen, midden in de nacht, kreeg ik een visioen van een Brahmaan die voor mij verscheen en tot mij zei: ‘Ontwaak, Bai! Begin te denken! Laat je geest ontwaken! Ontwaak! Ontwaak! Ontwaak!’ Terwijl mijn oor luisterde, beefde mijn lichaam... En mijn geest bewaarde de herinnering aan de verschijning van de Brahmaan die ik in mijn droom had gezien. Ik kon niets anders zien. Mijn geheugen bewaarde de naam van God...
De verzen van Tukaram raakten mijn hart door hun leer. En ik voelde dat het een grote vreugde voor mijn hart zou zijn als ik de schrijver van die verzen maar kon ontmoeten... Ik had het gevoel dat het ogenblik waarop ik Tukaram zou ontmoeten, als de Hemel zou zijn. Als ik maar een Hari-katha uit zijn mond kon vernemen, zou mijn geest vrede vinden...
Zoals een vis in het rond spartelt wanneer hij uit het water is gehaald, zo handelde ik in mijn liefde voor Tukaram. Wie de emoties van het menselijk hart kan onderscheiden, zal mij begrijpen door de ervaringen van zijn eigen hart. Zoals een dorstige het water liefheeft, zo was ik. Zonder hem was ik als een lichaam zonder ziel.
Ik ben niet in staat onder woorden te brengen wat mijn hart verlangde... Wat moet ik doen? Dat ellendige noodlot! Zelfs God helpt mij niet. Het is mijn hartsverlangen. Wat moet ik doen?
Ik begon groot verdriet in mijn hart te voelen. Waarom, O Vitthal, hebt gij mij vergeten. Ik ben geheel verhit van de drie levenskoortsen. Wat doet het ertoe, laat mij sterven! Maar net op dat moment, op de zevende dag, terwijl ik hardop de namen en lofprijzingen van God zei, verscheen Tukaram in een visioen voor mijn ogen en zei: ‘Denk aan de eerste regel van de tekst van het kalf. Wees niet bezorgd, ik ben bij je. Neem uit mijn hand deze nectar. Wanneer een kalf zijn mond uitsteekt naar de koe, vloeit de melk. Dit is voortreffelijke nectar, drink het.’
Daarna plaatste hij zijn hand op mijn hoofd en fluisterde hij een mantra in mijn oor. Vervolgens legde ik mijn hoofd op zijn voeten. Hij schonk mij een boek dat de Mantra Gita heette. Mijn hart verheugde zich. Het hechtte zich aan Brahma, de Zuivere Rede. Ik ging verbaasd overeind zitten. Ik herinnerde mij zijn mantra. Tukaram had, in de vorm van een visioen, zijn overvloedige genade aan mij geopenbaard in deze droom. Hij had mij gevoed met nectar, die anders dan alles smaakte. Dat kan men slechts waarderen wanneer men het heeft ervaren...
Jayaram de grote, de oceaan van wijsheid, die dingen kon zien door zijn bijzonder gezichtsvermogen, liet Hirambhat bij zich komen en vroeg hoe het met mij was. Hirambhat vertelde hem alles wat er in zijn huis was geschied; hoe mij een goeroe was verschenen in mijn droom, in de gestalte van Tukaram; hoe hij mijn geest verlicht had in de droom. Hij vertelde hem hoe het kleine meisje tot bewustzijn was gekomen, hoe ze was gaan zitten en hoe ze de koe had geroepen, haar had gestreeld en haar had gemolken, terwijl de koe water dronk en gras at. Maar hij voegde eraan toe dat het karakter van het meisje was veranderd. Haar hart vloeide nu over van emoties. Hij vertelde hoe haar hart geheel toebehoorde aan Tukaram. Haar ouders hadden haar berispt. Haar echt- | |
| |
genoot was in grote verwarring geraakt en staarde haar aan zonder te weten wat hij moest doen. Zij zat in het huis, verdiept in meditatie, met haar gedachten op Tukaram geconcentreerd.
In Jayaram ontwaakte een heel vriendelijk gevoel voor mij, en hij kwam persoonlijk om te zien hoe mijn geestesgesteldheid was. Toen ik hem zag, voelde ik me heel gelukkig, en mijn keel werd verstikt door de emotie van vreugde.
Hij schonk mij een blik van liefde, van genegenheid, zoals een moeder die zou geven. Jayaram aanvaardde het eerbetoon van mijn hart en keerde met liefde voor mij terug naar zijn onderdak. Toen hij stilletjes op zijn vaste plaats zat en zijn geest vredig maakte, gebeurde er plotseling iets dat nooit eerder was geschied. Tukaram verscheen aan hem. Ook aan mij verscheen hij even, en hij plaatste voedsel in mijn mond. Hij zei tegen mij: ‘Ik ben gekomen om Jayaram te bezoeken, maar ik herken ook jouw verlangen. Blijf niet langer in deze plaats. Laat de gelegenheid om zelfkennis en verlichting te verwerven niet voorbij gaan.’ Bahini zegt: ‘Dit is het tweede visioen dat Tukaram mij heeft geschonken door middel van mijn geest.’
De mensen vonden dit alles heel vreemd en kwamen in drommen om mij te zien. Mijn echtgenoot zag hen en liet mij lichamelijk zwaar lijden. Hij kon het niet verdragen dat de mensen kwamen om mij te zien. En elk ogenblik groeide zijn haat. Hij riep uit: ‘Het zou goed zijn als deze vrouw dood was. Waarom komen die laaggeboren mensen om haar te zien? Ik vraag me af wat het volgende aan demonische bezetenheid zal zijn dat wij in haar vinden!’ Mijn echtgenoot zei nu: ‘Wij zijn Brahmanen. Wij zouden onze tijd moeten besteden aan het bestuderen van de Veda's. Wat is dit allemaal! De shudra Tukaram! Hem ziet ze in een droom! Mijn vrouw wordt onteerd door dit alles! Wat moet ik doen? ... Mijn thuis is kapot gemaakt!’
Mijn echtgenoot dacht als volgt over deze kwestie: ‘Ik zal haar verlaten en naar het woud gaan, want de mensen zullen voor haar buigen, terwijl ze mij beschouwt als van niet meer waarde dan een strohalm. Ze zullen met deze vrouw de betekenis van de katha's bespreken, maar zij zelf zal mij zien als een nietig persoon. De mensen informeren eerbiedig naar haar, terwijl ik, een Brahmaan, tot dwaas wordt gemaakt! Zij noemen haar allemaal een Gosavin. Wie zal mij respecteren in haar aanwezigheid?’
Hij zei bij zichzelf: ‘Zo is het nu met mijn vrouw. Blijf hier niet langer. Laat mij liever gaan naar een heilige rivier, want ascese is nu mijn lot.’ Hij maakte een buiging voor zijn schoonmoeder en schoonvader en zei: ‘Mijn vrouw is drie maanden zwanger. Ik ga op pelgrimstocht naar heilige plaatsen, mijn vrouw is verzot op God geworden; zorg voor haar. Ik wens haar gezicht niet meer te zien. Wie zal ons verlies aan goede naam weer goedmaken? Wie blijft hier om vernederd te worden door haar toedoen? Wie wil een dergelijke vrouw onderhouden!’ Bahini zegt: ‘Aldus sprak mijn echtgenoot, en toen begon ik bij mezelf te denken:
‘Wat moet ik beginnen met mijn noodlot? Ik moet alles dragen dat op mijn weg komt. Ik ben geen bezetene. Daarom zal ik, terwijl ik mijn eigen speciale plichten vervul, mijn geest overleveren aan luisteren naar de Schriften en het vereren van God. Mijn plicht is mijn echtgenoot te dienen, want hij is God voor mij. Mijn echtgenoot is zelf de Hoogste Brahma. Het water waarin de voeten van mijn echtgenoot zijn gewassen, heeft de waarde van alle heilige wateren tesamen. Zonder dat heilige water is (alles wat ik doe) waardeloos. Als ik de bevelen van mijn echtgenoot overtreed, zal ik schuldig zijn aan alle zonden ter wereld. De Veda's zeggen namelijk dat het de echtgenoot is die gezag heeft over godsdienstige verplichtingen, aardse bezittingen, verlangens en verlossing. Dit nu is het besluit en het verlangen van mijn hart. Ik wil dat mijn gedachten zich concentreren op mijn echtgenoot. De hoogste geestelijke rijkdom moet bereikt worden door de dienst aan mijn echtgenoot. Ik zal het hoogste doel van mijn leven bereiken door mijn echtgenoot. Als ik enige andere God heb dan mijn echtgenoot, zal ik in mijn hart een
| |
| |
zonde hebben begaan als het doden van een Brahmaan. Mijn echtgenoot is mijn sadguru. Mijn echtgenoot is mijn middel tot verlossing. Dit is waarlijk het inzicht en het besluit van mijn hart.
Stel dat mijn echtgenoot zou vertrekken om een ascetisch leven te leiden, van welke waarde zou dan, O Pandurang, mijn leven onder de mensen zijn? Kan het lichaam schoonheid bereiken wanneer het leven het heeft verlaten? Wat is de nacht zonder het licht van de maan? Mijn echtgenoot is het leven; ik ben het lichaam. In mijn echtgenoot rust al mijn welzijn. Mijn echtgenoot is het water waarin ik de vis ben. Hoe kan ik zonder hem leven? Mijn echtgenoot is de zon en ik het licht. Hoe kunnen die twee worden gescheiden?
Vitthal die slechts van steen is, en Tukaram van wie ik slechts heb gedroomd, waarom zou ik voor hen een vaststaand geluk opgeven? Ik zal mijn lichaam geven voor strikte dienst (aan mijn echtgenoot), overeenkomstig de richtlijnen van de Veda's.
Mijn echtgenoot had zich voorgenomen ons de volgende dag te verlaten, toen hij plotseling ziek werd, en gedurende zeven dagen gloeide zijn lichaam van de koorts. Zelfs van degenen die hij kende, nam hij geen goede raad aan. Ik was dag en nacht aan zijn zijde. Hij wees de medicijnen af die hem werden gegeven. Hij leed hevige pijn. Gedurende meer dan een maand wees hij voedsel af, en verdroeg hij verschrikkelijke pijnen. De verschillende goden en familiegoden werden op speciale manieren aangeroepen, maar aan zijn lijden kwam geen einde. Hij riep uit: ‘Ik ga dood. Hoe heb ik Pandurang en Tukaram beledigd! en daarna ben ik zo gaan lijden. Als deze pijn te wijten is aan mijn belediging van Tukaram, dan zeg ik, O Tukaram, die in het ganse heelal wordt geëerd, verricht nu een wonder.’
Een oudere Brahmaan verscheen en zei tegen hem: ‘Waarom wenst u te sterven? Waarom is het bij u opgekomen het leven van de asceet te gaan leiden? Wat zijn uw redenen om uw vrouw te verlaten? Overdenk in uw hart eerst wat zij verkeerd heeft gedaan, en als dat waar is, geef u dan over aan uw boosheid. Als u wilt leven, moet u haar aanvaarden. Als zij zich niets van haar plichten heeft aangetrokken, alleen dan mag u haar verlaten, dwaas! Zij is iemand die geen wereldse verlangens heeft. Zij is waarlijk een bhakta van Hari. U zou ook zo moeten zijn. U zult erdoor gezegend worden,’ zei de Brahmaan, en mijn echtgenoot boog zich voor zijn voeten. Hij legde alles uit aan de Brahmaan en riep uit: ‘Geef mij heden het geschenk van het leven. O mijn svami, red mij van deze pijnlijke ziekte, en dan zal ik mijn leven aan u toewijden.’ Hij zei geen woord tegen mij, zijn vrouw, maar smeekte met zijn gehele hart bij Hari om hulp. Toen stond hij op en maakte hij een buiging voor de Brahmaan. De tweemaal-geborene antwoordde: ‘U zult gezegend worden.’ Ik had naar hun gesprek geluisterd en ik liet mij onmiddellijk aan de voeten van mijn echtgenoot vallen. De Brahmaan verdween op slag uit het gezicht en mijn echtgenoot herwon zijn gezondheid en welzijn.
De onmiddellijke terugkeer van gezondheid en de geleidelijke verdwijning van lijden luchtten mijn echtgenoot op. Daarna was hij vriendelijk voor mij en sprak hij woorden van troost. Hij gaf de gedachte aan boosheid geheel op. Hij zei: ‘Laat ons allen weggaan van hier, terug naar de plaats vanwaar wij zijn gekomen. God heeft mij, in de gestalte van een Brahmaan, verteld wat ik van het noodlot mag verwachten. We zullen doen wat hij ons heeft gezegd en ons overgeven aan de verering van Hari... Wij beiden zullen naar een woud gaan om te leven, gehoorzaam aan Gods bevelen. Of het ons nu goed brengt of kwaad, wij zullen ons geheel overgeven aan de verering van Hari. Wij zullen naar de stad van Tukaram gaan en daar wonen. Dat is het besluit van onze harten.’
De eenkleurige koe, de moeder van het kalf, kwam met ons mee, zij liep voorkomend voor ons uit. Zo kwam ik op de plaats waar de rivier de Indrayani stroomt (in Dehu), samen met mijn moeder, vader, broer en echtgenoot. Wij baadden in de rivier, wij bewezen eer aan Pandurang en het ganse heelal verheugde zich
| |
| |
in onze harten. Tukaram leidde daar een eredienst... Het beeld van hem dat ik in een droom had gezien, was dezelfde gestalte die ik nu zag met wijd geopende ogen.
In de tempel vond een aanhoudende katha plaats, waar wij naar zaten te luisteren, zowel overdag als 's nachts. In zijn katha-dienst lichtte Tukaram de betekenis van de Veda's toe, en daardoor vond mijn geest vrede. De persoon van Tukaram, die ik eerder in een droom had gezien, en die nu in werkelijkheid voor mij verscheen, deed vreugde dansen in mijn ogen. Overdag noch 's nachts voelde ik me ook maar enigszins slaperig. Tukaram nam mijn hart in bezit. Bahini zegt: ‘Ik beefde van vreugde. Deze vreugde kennen de wijzen uit ervaring.’
Wij bleven daar in het huis van Mahadaji en brachten onze dagen rustig door. In die tijd geschiedde het dat ik een dochter baarde. Wij gaven haar de naam Kashibai. De gevoelens die ik had gehad (voor het kalf), voelde ik nu volledig. Bahini zegt: ‘Het kalf was in Kolhapur gestorven, maar ik had het gevoel dat het wedergeboren was door mijn schoot.’
(Vanaf dit punt in de tekst geeft Bahini een samenvatting van haar leven:)
Devgav was mijn fraaie ouderlijk huis. Wij behoorden tot de Vaje-sani-tak en de Maunas Gotra. In deze familie had ik mijn lichaam ontvangen door geboorte, om het leven van een vrouw te leiden... Bahini zegt: ‘De wetten van de geboorte zijn geheim, alleen bij God bekend.’
Meisjes uit de buurt plachten te komen en met speelgoed te spelen, terwijl ik dacht aan het uitspreken van Gods namen. Ik had geen plezier in kinderspel. Ik weet niet hoe, maar een sterk geloof manifesteerde zich vroeg... Ik voelde dat ik mijn geest wilde richten (op God).
Mijn echtgenoot had als beroep het voordragen van de Veda's. Wat gaf hij om God! Hij sprak gedeelten van de Veda's uit, maar hij kende geen liefde voor bhakti (verering van en liefde voor God). Ik was niet onafhankelijk en mijn eigen wensen hadden geen effect... Bahini zegt: ‘Ik was erg bedrukt. Mijn dagelijks leven was vol zorgen.’
Met het lichaam van een vrouw en onderdanig aan anderen, was ik niet in staat mijn verlangens om alle wereldse dingen te laten varen, uit te voeren. En toch vond er een verandering plaats door de kracht van het juiste denken. Wat een prachtige dingen heeft God bewerkt! Ik leed lichamelijk onder de drie soorten aandoeningen en voelde me verleid zelfmoord te plegen. Er was niet de geringste verering van God (in onze familie). Zowel onze vijanden als dierbare vrienden waren uitsluitend uit op wereldse zaken. Maar ik beschouwde lichamelijk genot als vijandig. Wie was er nu om zich met mij bezig te houden? Bahini zegt: ‘Als uitgebraakt braaksel, zo begon mijn geest de illusies van dit leven te zien.’
Als een hert dat in een net verstrikt raakt of als een blinde die verdwaald is in een woud, zo verging het mij. Wie zal ik zoeken voor mijn welzijn? Mijn ziel was diep bedroefd. Als een vis op het droge, als een kalf zonder moeder, als een hert zonder jong, zo was ik.
Verdriet overweldigt mij. (O god), kom mij snel te hulp! De echtgenoot verlaten is strijdig met de leer van de Veda's, en op die manier kan men nooit de hoogste geestelijke rijkdom verwerven... De Veda's leren dat men zijn plicht niet mag verwaarlozen, maar mijn liefde gold de verering van God. Bahini zegt: ‘Ik verkeerde in een zee van moeilijkheden. Hoe kan ik de toenemende bezorgdheid van mijn hart beschrijven!’
De Veda's zeggen hardop, en de Purans verkondigen luidkeels dat er geen goed kan komen van een vrouw. Nu bezit ik van nature het lichaam van een vrouw. Wat voor middel heb ik dan om de hoogste geestelijke rijkdom te verwerven? De kenmerken (van een vrouw) zijn dwaasheid, zelfzucht, verleidelijkheid en bedrog. Alle contacten met een vrouw zijn rampzalig. (Aldus is hun opvatting.) Bahini zegt: ‘Als het lichaam van een vrouw rampen
| |
| |
brengt, wat voor kans bezit zij dan om in dit leven de hoogste geestelijke rijkdom te verwerven?’
Ik vraag me af wat voor zonde ik in een vroegere incarnatie heb bedreven dat ik aldus gescheiden word van God. Ik ben geboren met een menselijk lichaam, maar in de vorm van een vrouw. Het is duidelijk dat de ontelbare zonden (van mijn vroegere incarnatie) nu gerealiseerd worden. (Als vrouw) heb ik geen recht te luisteren naar het voorlezen van de Veda's. De Brahmanen hebben een geheim gemaakt van de Gayatri Mantra. Mij wordt verteld dat ik het heilige woord ‘OM’ niet mag uitspreken. Ik mag niet luisteren naar wijsgerige gedachten. Ik mag er met niemand over praten.
Hoe komt het dat God geen medelijden met mij heeft? Ik voel lust mij in het vuur te werpen, of deze zaag te gebruiken om mijn hoofd van mijn lichaam te scheiden. Ik voel lust mij in de stromende rivier te werpen, of te vluchten naar een afgelegen oord. Ik voel lust naar het oerwoud te gaan, om daar te zitten tot mijn hartewens vervuld wordt, en te vasten tot het zo ver is. Bahini zegt: ‘Mijn ziel is in verwarring. O God, waarom hebt ge mij verlaten?’
Gij veroorzaakt deze ergernis door de hand van mijn echtgenoot, maar mijn ziel heeft een besluit genomen. Ik zal de verering van God niet laten varen, al betekent dat dat ik mijn leven moet verliezen. Welnu, O God, broeder van de bedroefden, tracht ge mij te beproeven? Want door mijn echtgenoot wordt mijn lichaam vernietigd. Wat moet ik doen? Ik lijd ontberingen. Ik heb geen verlangens voor mijn lichaam. Laat het sterven, maar O, moge mijn verlangen blijven bestaan om de Oneindige te zien met het oog van geestelijk inzicht. Ik wil u vereren. Ik wil al mijn speciale plichten vervullen en door middel van geestelijk inzicht u erkennen. Zal dit lichaam van mij deze droevige ervaringen lange tijd volhouden? Waarom luistert ge niet naar mijn kreet? Ik heb gehoord dat de Veda's leren dat wanneer een verlangen onvervuld blijft, (in één leven) een wedergeboorte plaatsvindt. Wanneer ik nu in deze tijd van verdriet zelfmoord pleeg, bent u de schuldige. Bescherm dus uw kind. Bahini zegt: ‘O beschermer van het heelal, waarom zijt ge doof en blind geworden?’
Mijn moeder, vader en broer waren gesteld op wereldse zaken en dus erg treurig over mijn toestand. Ik kon dit aan God vertellen, O gij die mijn hart kent. Er is niemand anders om het aan te vertellen. En er is niemand om mij raad te geven, mij te zeggen wat ik moet doen voor mijn welzijn. De omgeving bestaat niet uit goede mensen. Ik ben helemaal alleen in een woud. Ik heb zelfs de herinnering aan honger en dorst verloren. Ik voel geen lust daarover met wie dan ook te praten.
Mijn ziel heeft hevige smarten ondergaan. Ik ben vreselijk bedroefd, mijn vriend. Ik heb getracht mijzelf te troosten met de ene gedachte dat al dit lijden het gevolg is van daden in een vroegere incarnatie. Bahini zegt: ‘Het is mijn noodlot dat ik moet lijden. Wat kan zelfs God doen om mij te helpen?’
Mijn lichaam is verantwoordelijk voor mijn vreugde en verdriet. Het is nodig dat ik dit onderga. Maar als dit lijden betekent dat ik afstand doe van zonde, dan begroet ik het als een goede zaak. Ik wil dat het verlangen van mijn hart tot uiting komt in het zingen van Gods lof, zelfs al wordt mijn lichaam gemarteld. Bahini zegt: ‘Ik lijd wat mijn noodlot is. Wie is er die ik dat kan verwijten?’
De loop van het noodlot kan nooit ontweken worden, waarom zou men zich daar dan tevergeefs door laten storen? Mijn hart heeft een vast besluit genomen. Nu is uw kans, O God!
Het koord van het noodlot om mij heen is eindelijk verbroken! Mijn ziel is gezuiverd. God heeft mij zijn genade laten zien, dat er op de oever van de Indrayani, in dit nederige dorp Dehu, een koninklijk pad naar Bhakti leidt. Hier is een tempel voor de God Pandurang. (In de pelgrimsvertrekken) kregen wij onderdak.
| |
| |
Onze pelgrimsvertrekken in de tempel werden een vreugdevol oord. Ik had lust daar te zitten, in contemplatie, om te mediteren met gesloten ogen, en mij God te herinneren. Bahini zegt: ‘Mijn moeder gaf mij toestemming daar drie nachten te blijven’.
Ik wist niet wat de juiste mantra's waren om te zeggen, noch ook de juiste riten om uit te voeren. Ik wist niet wat de juiste verstervingen waren, of op welke manier ik moest zitten voor meditatie. Ik was niet ingelicht over de methode van contemplatie, noch ook hoe ik mijn zinnen moest beheersen... Maar toen ik het geluid van de cimbalen en de chipali hoorde, kon mijn hart zich niet bedwingen van vreugde. Met gesloten ogen, zowel in slaap als wakend, zag ik de gestalte van Tukaram. Hij legde zijn hand op mijn hoofd, en met zoveel woorden schonk hij mij de belofte van poëtische kracht.
Mijn vreugde was zo groot dat ik tot stilte werd gedreven... Al mijn zinnen voelden de vreugde. Ik zat naast God. Ik voelde me net als een kruik die in een poel met diep water wordt gedompeld. Zonder te breken wordt hij geheel gevuld met water. Bahini zegt: ‘Zo was het met mijn hart. En Tukaram herkende het aan de tekenen.’
Ik had het gevoel dat ik niet uit mijn contemplatieve toestand gewekt wilde worden, al zou dat de dood betekenen. Mijn ziel schokte van vreugde. Toen mijn ziel door en door gelukkig was, ging ik naar de rivier de Indrayani. Ik keek naar het beeld van Pandurang, en toen voelde ik me plotseling geïnspireerd tot het dichterschap. Bahini zegt: ‘Deze inspiratie kwam als het getij van de oceaan, of als de woorden van de Goden van de Donder in de hemel van mijn hart.’
■
En zij wérd dichteres en vulde boekdelen met haar heilige liederen en de uitkomsten van haar filosofische meditaties.
Het is moeilijk mystieke poëzie te waarderen wanneer men zelf niet godsdienstig is: het is als luisteren naar het raaskallen van iemand die verliefd is, zonder dat men de geliefde kent. Dergelijke poëzie staat of valt, voor de nietgodsdienstige lezer, met de schoonheid van de taal, met de beeldspraak - en alleen lezers van de oorspronkelijke teksten zijn, denk ik, in staat de ware schoonheid van Bahini's heilige gedichten te waarderen.
Haar leven is echter fraai geweest, vooral door haar moed en volharding. De zeventiendeeeuwse Hindoemaatschappij bood niet veel mogelijkheden, zeker niet als je een meisje was, en bovendien getrouwd (het woord voor echtgenoot in Maratha, vertelt Abbott, betekent tevens ‘heer’, ‘meester’ en ‘eigenaar’). Bahini's eigen familie was niet uitgesproken godsdienstig: ze klaagt vaak dat ze te veel bezig zijn met wereldse zaken. Zij zelf kon geen prestige ontlenen aan haar religieuze impuls, en ook kreeg ze er geen erkenning voor; het leverde haar alleen verzet en moeilijkheden op. Maar ze stond machteloos tegenover haar eigen aanleg. Door zich hardnekkig te verzetten, door te volharden in de enige mogelijkheden die ze had, huilen, flauwvallen en weigeren zich neer te leggen bij de situatie, heeft ze ten slotte haar zin gekregen. En dat alles heeft ze kunnen doen, moeten doen, omdat haar roeping zo dwingend was.
Een dergelijke ‘roeping’ is, zoals wij ook uit andere bronnen weten, dwingend voor de geroepene, een last en soms zelfs een vloek. Maar het is onvermijdelijk en gebiedend. Ik geloof niet dat het voor Bahini een manier was om ‘aan de cultuur’, ‘aan haar lot als vrouw’ te ontsnappen, of zelfs een manier om zichzelf interessant te maken.
Vandaar die autobiografie. Ook die was noodzakelijk. Ze voelde dat ze moest uitleggen hoe het allemaal was gegaan, en daarom heeft ze, zoals ook Abbott zegt (‘haar autobiografie is uniek in de Maratha-literatuur’), de vorm zelf bedacht.
De meest ontroerende passages vond ik de beschrijving van haar twijfels, het tijdelijk verlies van haar geloof, het gevoel dat God haar had verlaten.
Haar samenvatting van haar situatie is een soort existentiële inventarisatie, en weerspiegelt haar inzicht in de problemen waarvoor ze zich vanwege haar sekse gesteld zag. Ze moest
| |
| |
als vrouw zijn geboren, zegt ze, door zonden in een vorig leven; een dergelijk noodlot is een vorm van straf. Plotseling ziet ze het vrouwzijn - het echtgenote-zijn - als wat het in werkelijkheid voor haar is in maatschappelijke zin: een beperking van de ware vrijheid.
De geboorte als vrouw zou echter niet een onoverkomelijk obstakel blijken. Valt daar misschien iets van te leren? Veel vrouwen en meisjes zijn timide, leggen zich neer bij de gewoonte, onderwerpen zich aan de pressie van de maatschappij. Bahini's ‘roeping’ was zo dwingend dat daarvan geen sprake kon zijn. Ze handelde ernaar, en de maatschappij vond haar wel hinderlijk, maar moest zich ten slotte neerleggen bij haar gedrag. Zo bouwde zij een leven op waarin ze echtgenote, moeder en heilig met elkaar kon verzoenen. Proficiat!
|
|