Maatstaf. Jaargang 36(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Anton Korteweg Zes kwatrijnen Het wil mij maar aan niets ontbreken. Vrouw, pen en fiets lopen gesmeerd. Al zittend stijg ik alsmaar hoger. Wat deed ik allemaal verkeerd? ■ Leven - doorgaans komt het me ongelegen. Iedere morgen weer moet ik het weer. Ik wou wel tussen slaap en dood-zijn in een minder alledaags en zeurend zeer. ■ Ik was er, vrees ik, weer eens erg aan toe. Ik ging vannacht uit vissen en ik ving een zeemeermin. Het gaf een heel gespartel, worstelend met de vraag: het kan, maar hoe? ■ Wie onbereikbaar is, moet maar verdwijnen, als het ten minste iemand is van wie je houdt. Nabijheid geeft gedoe of, erger, leidt er toe dat ze steeds hopelozer in je dromen gaat verschijnen. ■ [pagina 50] [p. 50] Harder word je, je wortelt dieper, krijgt meer takken. Je gaat niet meer bij elke windvlaag plat. Groei is vergroven om rechtop te kunnen staan, totdat ze komen om je om te hakken. ■ Toch hou ik er niet van, Marianne. Zelfs als 't iets zijn zou waar het echte niettemin als je het schrijft met een volmaakte tegenzin uit oplicht - wie wordt daar gelukkig van? Vorige Volgende