boot in, met uitzondering van de jongen Dompig. Iets hield hem tegen, een goede geest, een levensgids, die hem belette in de sloep te stappen. Hij bleef aan de Waterkant staan en keek zijn langzaam wegroeiende makkers na, die hem uitjouwden en nariepen dat hij een Frederik Fluweel was. Hij had spijt en schaamde zich voor zijn gebrek aan durf, maar het was te laat, hij had de boot gemist. Hij staarde over het water en zag de sloep kleiner worden. Maar toen... hij kon zijn ogen niet geloven! De boot geleek plotseling een tredmolen, de stemmen van de jongens echoden over het water in één grote kreet om hulp en daar verdwenen ze als één man in een maalstroom, vlak voor Meerzorg.
‘Wees nooit teleurgesteld als iets niet doorgaat. Je weet nooit waarvoor het goed is en welke ellende je bespaard blijft. Laat je nooit leiden door overmoed,’ zo eindigde mijn vader zijn verhaal.
Ik besluit om met een andere maatschappij te reizen om zo voortekens te omzeilen. Ik ben bezwaard op reis gegaan, de herinnering aan mijn kinderjaren met mij meedragend naar andere Tropen dan waar ik vandaan kom.
Usman, een medepassagier op weg naar zijn geboortestad Kano, is handelaar in antieke Afrikaanse kunst. ‘De mooiste stukken vind je niet in Afrika zelf, maar in de vooraanstaande musea in de Verenigde Staten en in Europa. Kunst is handel, wie het meeste biedt, heeft het, simpel,’ legt hij uit. Hij wil weten waar ik vandaan kom. Tot zijn spijt weet hij niet waar Suriname ligt, maar hij verontschuldigt zich en beweert dat het er niet toe doet waar je vandaan komt, als je er, zoals ik, zo internationaal uitziet. ‘De verstrooiing van de Afrikanen over de wereld, een interessant gegeven, vindt u niet?’ Zonder mijn antwoord af te wachten vervolgt hij: ‘Het waren natuurlijk de veroordeelden en voor een deel krijgsgevangenen die als slaven werden verhandeld.’ Usman meent zijn zaken te kennen. Hij stelt vast dat het cabinepersoneel niet vooringenomen is tegen de overwegend zwarte passagiers, die in kleurige panjes en boeboes in hun stoel gevouwen zitten. Hij klikt met zijn vingers en de stewardess komt naar ons toelopen. Hij bestelt een whiskey soda on the rocks, trekt zijn das recht, maakt een beweging met het hoofd als een vogel die zich in de zon koestert en plukt een onzichtbaar pluisje van zijn donkerblauw kostuum.
‘Pas op jezelf,’ zegt hij als hij in Kano het vliegtuig verlaat, ‘en als je ooit in Nigeria komt, moet je zeker mijn familie opzoeken.’ Hij drukt me bij het afscheid een visitekaartje in de hand, Usman International Enterprice Worldwide.
Het schemert als we veilig landen in Lomé, de hoofdstad van Benins buurland Togo. De geuren zijn me vertrouwd, ik kan de warmte ruiken.
De fransjipani is in bloei, de hibiscus heeft zijn bloemen al gesloten. Het is voor het eerst sinds Suriname dat ik weer in