Maatstaf. Jaargang 36(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Charles Ducal Voorgoed gestraft Avond Wind spoelt de nacht in de tuinen de dingen verliezen ons dagelijks bestaan schimmenspel in een schemertaal de maan strijkt gif aan de kruinen onder de stilte loeren geluiden het bloed wordt verraderlijk laf prooien strelen hun angst door het gras in verre torens vertrekken de uilen alles wil alles mag wij worden vreemd wij moeten schuilen [pagina 49] [p. 49] Oog in oog 's Avonds kan hij het huis horen hijgen. Parket kraakt als takken van angst. De deur wacht op stappen. Schuilhoeken kijken. Hij staat voor de spiegel, hij het bangst omdat het beeld zich in hem laat betrappen: een schuldig kind dat de rede doorbreekt, uit oude kasten naar taal komt happen. Maar het huis is leeg, niemand spreekt het verleden tot stilstand, geen vader, geen moeder, geen vuist, geen schoot. Er blijft alleen deze angst in de aders, dit huis in de rug, dit blind oog-in-oog. [pagina 50] [p. 50] Retrograde Wie loopt in lege schoenen door de klas? Alsof de tegels zich iemand herinneren, prenten die door een kindermond zingen, lessenaars in verwonderde staat. Er is ook een juf, maar zonder gelaat, en een krijtje dat voorbeelden krast. Wie loopt zich te zoeken in deze klas? Maskers en poppen lachen bevroren, leiden de schoenen in dode bekoring. Een hand speelt, droomt buiten bereik. Er is ook een heks, in een uitgewist rijk, en een stem als een web in de kast. Wie houdt zich gevangen in deze klas? Wat heeft een poppenkast te vertellen, dat lege schoenen als boeien knellen en de taal een geheim wordt, krijt, een witte veeg op het zwart van de tijd? Er is ook een kind, voorgoed gestraft. [pagina 51] [p. 51] Honden Het kind is bang, is bang van de honden die naderen, diep in zijn slaap. In bevroren, geluidloze sprongen wordt de werkelijkheid ingehaald. De schreeuw stokt, de vlucht knakt de benen, er is geen uitleg, alles is hier. Het kind valt (...), en ineens weet het zeker: als ik neerlig ben ik er niet. De schreeuw breekt de werkelijkheid open, opent kamers, door stemmen bewoond. Een vrouw die de nacht komt bedaren. Een man die gromt in zijn droom. [pagina 52] [p. 52] Geloof Holle weg van hoeve naar kerk, natte kasseien, wattige maan. Het gaat steil, het kind ademt zwaar. In de nanacht zijn spoken aan 't werk, maken de doorgang moedeloos eng, een pijp onder druipende haren. Uit het hout kijken donkere gaten, een stem zwijgt koud in de nek. Wie jaagt zijn kind door deze droom? Wie is de God op de berg? De toren wacht, dik en sterk. Angst is een machtig geloof. Vorige Volgende