Maatstaf. Jaargang 36
(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 7]Charles B. Timmer
| |
[pagina 3]
| |
de boulevard langzaam kronkelend en zich rekkend als een lange zwarte worm een colonne van de Garde Civile.’Ga naar eind2. En even later gaat hij verder met: ‘Tegen de avond hoor ik uit mijn kamer op de vierde verdieping een nieuw geluid: in het kanongedreun hebben zich andere, bitse, lang aanhoudende en zich als het ware waaiervormig spreidende salvo's gemengd die veel dichterbij klinken... Het waren de executies van de opstandelingen in de mairies, zo werd mij verteld.’Ga naar eind3. De tweede maal dat de levens der beide Russische schrijvers door bijzondere feiten verstrengeld raakten, was in de periode van de cholera-epidemie in Parijs eind mei 1849 (iii, 45-46). Herzen had zijn familie uit Parijs weggestuurd maar was zelf in de stad gebleven. Toergenjev had net in die dagen zijn woning opgegeven en logeerde tijdelijk bij Herzen. Midden in de nacht werd deze door een alarmkreet van Toergenjev wakker gemaakt: ‘Ik ben een verloren man... cholera!’ Inderdaad vertoonde hij symptomen van de gevreesde ziekte. Toen heeft Herzen metterdaad bewezen wat voor een sterk karakter hij had: zonder een ogenblik te aarzelen heeft hij tien dagen lang de zieke Toergenjev verpleegd, geheel alleen, want er was verder niemand meer in huis, en heeft zo de ‘verloren man’ herschapen in de toekomstige schrijver van Vaders en zonen. Herzen doet in Feiten en gedachten het geval in een halve bladzijde af als iets van nauwelijks enige betekenis. Maar wel had hij kort tevoren de opmerking gemaakt ‘de slachtoffers van de epidemie vielen vlak om ons heen’ en om dit kracht bij te zetten liet hij aan Toergenjevs vermeende besmetting met cholera de beschrijving voorafgaan van hoe een jonge vrouw uit zijn vriendenkring binnen een etmaal aan de ziekte was overleden (iii, 46). Toergenjev heeft van zijn ‘cholera’-aanval geen melding gemaakt in zijn Herinneringen; het incident was hem blijkbaar ontschoten. De derde maal dat de levens van beiden even in elkaar grepen, vond plaats toen Herzen het, weer een jaar later, in 1850, met de politie in Zürich aan de stok kreeg (iii, 176-177). Herzens tweede zoon Kolja was in 1844 doofstom geboren en in 1849 in Zürich ondergebracht in een speciaal internaat. In februari 1850 (Herzen en de zijnen waren toen nog Russische onderdanen) kreeg Herzen van de directeur van de school te horen dat Kolja op bevel van de Zürichse politie het kanton Zürich moest verlaten als zijnde een ‘ongewenste vreemdeling’. Herzen vertelde deze enormiteit onder anderen aan Toergenjev, die het bericht aan Louis Viardot doorgafGa naar eind4. en deze, die medewerker van het Franse blad Le National was, schreef daarin een stuk waarin de Zwitserse politie aan de kaak werd gesteld. Dit incident is niet alleen van belang vanwege het onzinnige gedrag van de Zürichse autoriteiten die een ‘onder zware verdenking staand’ doofstom kind van zes jaar wilden uitwijzen, maar vooral omdat Herzen hierdoor met zijn neus op een probleem voor hem en zijn gezin werd gedrukt: hoe te ontkomen aan deze vernederende nationale ‘dakloosheid’, hoe het gevoel kwijt te raken dat hij een rechteloze zwerver in Europa was. Dank zij Toergenjevs argeloze bemiddeling in de kwestie van Kolja wist Herzen dat het nu zaak was om actief te worden en na veel inspanning van Zwitserse vrienden is het hem toen gelukt voor zich en de zijnen de Zwitserse nationaliteit te verkrijgen. Hierbij deed zich dus het wat bizarre feit voor dat hij door toedoen van een dreigende uitwijzing van zijn zoon uit Zwitserland zich administratief in een Zwitser heeft kunnen veranderen (iii, hoofdstuk xl.). Ook hiervan is in Toergenjevs Herinneringen niets terug te vinden. Wat daarin wel wordt vermeld is een vierde opmerkelijke ontmoeting tussen de twee: in het voorjaar van 1848 in Parijs. Toergenjev spreekt hiervan in zijn opstel De man met de grijze bril.Ga naar eind5. Hij had in Parijs een aantal ontmoetingen met een vreemdeling die zich François noemde en met wie hij op een caféterras kennis had gemaakt. Tijdens weer zo'n ontmoeting klonk er eensklaps een luide uitroep in het Russisch en, vertelt Toergenjev: ‘...ik draaide me om en zag op twee passen van me af de iedereen welbekende A.I. Herzen staan die toen in Parijs woonde.Ga naar eind6.’ - ‘Met wie zit jij daar?’ begon hij zonder zijn luide stem ook maar enigszins te temperen. ‘Wat is dat | |
[pagina 4]
| |
voor een type?’ - ‘Hoezo?’ - ‘Man, dat is immers een spion!’ - ‘Ken jij hem dan?’ - ‘Helemaal niet, je hoeft maar naar hem te kijken. Allemaal hun bekende maniertjes... Pas maar liever op!’’ Toergenjev maakte daarop in zijn verhaal nog de volgende opmerking over Herzen: ‘Ik wist dat hij, ondanks zijn schitterende en indringende verstand, niet uitblonk door mensenkennis,’ en hij wijst er, om dit aan te tonen, op ‘dat er zich aan zijn gastvrije tafel af en toe hoogst duistere individuen schaarden, lieden die hem met een paar gevoelige woorden hadden weten in te palmen en naderhand echte geheime agenten bleken te zijn (zoals hij later zelf in zijn memoires verteld heeft)’.Ga naar eind7. Dit laatste slaat wel op de aan ‘spionnen’ gewijde bladzijden in Feiten en gedachten (iv, 212-220) of meer speciaal het verraad van een spion die in 1862 deelnam aan een banket ten huize van Herzen om het vijfjarig bestaan van De klok te vieren, een verraad waar ook Toergenjev naderhand de dupe van zou worden.Ga naar eind8. Begin jaren zestig, toen de breuk met Toergenjev nog geen voldongen feit maar wel al in de maak was, schreef Herzen in Feiten en gedachten een levendig portret van de Duitse socialist en emigrant dr. Müller-Strübing: ‘Müller was een geboren toeschouwer, een bruidsjonker (sjafner), hij was een en al publiek. Precies zo heeft hij zich in 1848 tijdens de revolutie in Berlijn gedragen, hij holde van de ene straat naar de andere, stelde zich nu eens bloot aan een kogelregen, dan aan arrestatie, en dat alleen om te zien wat er zich dáár allemaal afspeelde en wat er hier aan de hand was...’ (iv, 187) Met verandering van de plaatsnaam Berlijn in Parijs zou dit een goed getroffen portret van Toergenjev hebben kunnen zijn zoals deze zich in opstellen als ‘Door de onzen gestuurd’ in zijn Herinneringen presenteert. Isajah Berlin schrijft in zijn Herzen-essay:Ga naar eind9. ‘...the difference between Herzen and Turgenev is this. Turgenev is, in his innermost being, not indeed heartless but a cool, detached, at times slightly mocking observer who looks upon the tragedies of life from a comparatively remote point of view. [...] Herzen, on the contrary, cared far too violently.’ Inderdaad, Toergenjev, de eeuwige bruidsjonker, getuige bij huwelijken en gezinsvorming van anderen, Toergenjev ‘een en al publiek’, tot in zijn uitvoerig verslag van de terechtstelling van Troppmann,Ga naar eind10. kortom, de man die graag ‘zelf kijkt maar “de ander” te kijk zet’.Ga naar eind11. F.M. Dostojevski komt in Feiten en gedachten van Herzen niet voor, in geen van de vijf boeken. Zelfs zijdelings wordt hij nergens genoemd, slechts een enkele keer lijkt hij in vermomming en met een masker op even te verschijnen. Iedere stelselmatige verzwijging van iets of iemand moet een betekenis hebben en vraagt om een verklaring. Herzen maakt niet zo maar, uit vergeetachtigheid, Dostojevski tot een non-person. Zijn veronachtzaming van de, vooral in de jaren zestig toch reeds vermaarde Russische schrijver Dostojevski blijft niet tot de memoires beperkt maar valt ook bij andere geschriften uit die tijd op. In 1864 schreef Herzen een uitvoerig overzicht ‘Een nieuwe fase in de Russische literatuur’, een artikel dat hij in De klok publiceerde en waarin Dostojevski slechts tweemaal vluchtig werd genoemd, eenmaal als redacteur van een tijdschrift, en de tweede keer als de auteur van Aantekeningen uit een dodenhuis: ‘een gruwelijk relaas, waarvan de auteur, toen hij met geketende handen die beelden van zijn mededwangarbeiders tekende, vast niet vermoed zal hebben dat hij in de beschrijving van de in Siberische gevangenissen heersende zeden fresco's schiep in de trant van Buonarroti.’Ga naar eind12. Over het algemeen was Herzens kennis van Dostojevski's geschriften beperkt. Diens werk had slechts sporadisch zijn aandacht getrokken, voornamelijk wanneer er sprake in was van een bepaalde sociale tendens als in Arme mensen (1846), of de genoemde Aantekeningen uit een dodenhuis (1860). Eén enkele keer lijkt Herzen in Feiten en gedachten een toespeling op de jonge Dostojevski van 1848-'49 te hebben gemaakt, maar dan indirect, via een portret van zijn Russische vriend Engelson uit 1858: ‘Het type waartoe Engelson behoorde was voor mij toen nog tamelijk nieuw. Ik had het in de jaren veertig alleen in zijn embryonale fase aanschouwd. Het is tegen het eind van Belinski's loopbaan [1847-1848] in Petersburg | |
[pagina 5]
| |
tot ontplooiing gekomen en heeft na mijn vertrek [...] vaste vormen aangenomen. Het is het type van Petrasjevski en diens kornuiten. De kring bestond uit begaafde, uiterst intelligente en goed onderlegde jonge mensen, alleen ziekelijk nerveus en onevenwichtig van aard. Je trof onder hen geen talentloze schreeuwers aan noch de pen voerende analfabeten [...] ze hadden iets bedorvens, beschadigds.’ (v, 40-41) Hiervoor heeft ongetwijfeld de jonge Dostojevski model gestaan, toen deze in de jaren '47-'49 in de kring der revolutionairen rondom Petrasjevski in Petersburg verkeerde, waar met Fournier en diens ‘phalanstères’ werd gedweept, wat zoals bekend in 1849 tot Dostojevski's arrestatie leidde. In 1858 was Dostojevski voor Herzen ‘de half vergeten auteur van Arme mensen’.Ga naar eind13. Maar al lijkt het dat Dostojevski als schrijver door Herzen ternauwernood werd erkend, toch blijkt dit, althans op het vlak van intermenselijke verhoudingen, enigszins anders te liggen. Een merkwaardige brief van Herzen uit 1864 aan een onbekend gebleven adressaat in Engeland, vermoedelijk een agent van een uitgeverij voor vertalingen uit het Russisch, bevat de volgende mededeling: ‘...ik antwoord u over de auteursrechten van Dostojevski's Aantekeningen uit een dodenhuis voor een Engelse vertaling. En ik stel daarbij één voorwaarde - is het mogelijk bij verkoop van de vertaling iets voor de auteur te bedingen (1/3 bij voorbeeld), dan dient dit beslist te geschieden, want hij verkeert in zeer behoeftige omstandigheden.’Ga naar eind14. Als mens had Dostojevski dus Herzens volle belangstelling, als schrijver vond hij minder waardering, wat in 1867 blijkt uit zijn reactie in een brief aan Ogarjov op de roman van Dostojevski Misdaad en straf die in afleveringen in De Russische Bode was gepubliceerd: ‘Ik heb de roman gedeeltelijk gelezen... hij bevat veel onbeholpens...’Ga naar eind15. Dostojevski van zijn kant moet al vroeg onder de indruk van Herzens literaire werk zijn geweest. Op 1 juni 1847 - dus enkele maanden na Herzens definitieve vertrek uit Rusland - schrijft hij aan zijn broer Michail: ‘Er is een heel stel nieuwe schrijvers in opkomst... Uitblinkers onder die zijn vooral Herzen (Iskander) en Gontsjarov.’Ga naar eind16. Herzen en Dostojevski hebben elkaar eenmaal ontmoet, en wel in 1862, toen Dostojevski hem in Londen bezocht. In een brief aan Ogarjov van 17 juli van dat jaar schrijft Herzen: ‘Gisteren was Dostojevski bij me - een naïef man, niet geheel te doorgronden maar een buitengewoon aardig iemand. Hij gelooft met hart en ziel in het Russische volk.’Ga naar eind17. Uit bepaalde uitlatingen blijkt dat ook Dostojevski met deze ontmoeting ingenomen was. Maar toen zijn politieke overtuigingen steeds meer een uitgesproken conservatief-monarchistische richting uitgingen, was het met de sympathie tussen beide schrijvers afgelopen. In een brief van 28 augustus 1867 schrijft Dostojevski uit Genève aan de dichter A.N. Majkov: ‘...of zijn die Toergenjevs, Herzens, Tsjernysjevski's soms representatief voor ons? In plaats van de meest verheven goddelijke schoonheid te eren spugen ze erop en zijn zo smerig in zich zelf verliefd dat het een raadsel is wie hun volgelingen zijn.’Ga naar eind18. Herzen was ook na de afschaffing van de lijfeigenschap in Rusland door Alexander ii een fel bestrijder van het tsarisme en de autocratie gebleven. Dostojevski daarentegen zag in de monarchistische staatsvorm, binnen de perken van macht gehouden door het wakend oog van de Orthodoxe Kerk, het heil voor Rusland - stabiliteit, discipline, welvaart. Dit neemt niet weg dat Dostojevski een bredere kijk op de mensen had dan vaak wordt aangenomen. Hij was geen bekrompen en verstokt reactionair, maar een schrijver en van temperament een kunstenaar. Na de dood van Herzen in januari 1870 schreef Dostojevski in zijn Dagboek van een schrijver (1873): ‘Herzen moest vanzelfsprekend socialist worden en echt op de manier van een Russische aristocraat, dat wil zeggen, zonder enige noodzaak en zonder enig doel, alleen maar vanwege de “logische samenhang der ideeën”. [...] Hij zette [in het buitenland] revoluties op touw, zette anderen ertoe aan en hield tegelijkertijd van comfort en een rustig gezinsleven. Hij was een kunstenaar, een denker, een briljant schrijver, een buitengewoon belezen mens, een slagvaardig en schitterend causeur [...] en een uitnemend reflecteur. De reflectie, de gave om van zijn diepste gevoel een object te maken, | |
[pagina 6]
| |
het voor zich neer te zetten, er een buiging voor te maken om er direct daarop misschien om te lachen had in hem een hoge graad van perfectie bereikt. Hij was ongetwijfeld een buitengewoon mens; maar wat hij ook was of deed - of hij zijn memoires schreef, met Proudhon een tijdschrift uitgaf of in Parijs de barricaden beklom (wat hij op zo'n komische manier beschrijft in zijn memoires), of hij leed, verheugd was of twijfelde - altijd en overal was hij zijn hele leven lang vóór alles gentilhomme russe et citoyen du monde.’Ga naar eind19. Dit lange citaat toont Alexander Herzen ten voeten uit. Hier spreekt Dostojevski niet als politicus, niet als religieus doordrammer, maar als de mensenkenner die hij was. Op bepaalde punten vertonen Russische schrijvers, intellectuelen en allen die zich voor de letteren interesseren, in het tsaristische Rusland van de negentiende eeuw precies hetzelfde gedragspatroon als wat ze in de Sovjetunie van de twintigste eeuw doen: zodra ze de grens naar het Westen hadden overschreden, haastten zij zich de in Rusland verboden boeken en tijdschriften te gaan aanschaffen. Zo deed ook Dostojevski in Dresden in 1867. In haar Herinneringen uit 1867 schrijft zijn vrouw, Anna Grigorjevna Dostojevskaja: ‘...om tien uur 's avonds keerden wij naar huis terug, dronken thee en installeerden ons dan ieder voor zich. Dostojevski zette zich aan zijn lectuur van de door hem gekochte werken van Alexander Herzen.’Ga naar eind20. En later, toen zij zich in Genève hadden geïnstalleerd, noteerde zij: ‘hij kwam thuis met vier boekdelen van Feiten en gedachten die hij van Ogarjov had gekregen’Ga naar eind21. waaruit wel blijkt dat Dostojevski's belangstelling voor Herzen een permanent karakter droeg. Maar net zoals Herzen in Dostojevski's geschriften voornamelijk geboeid werd door het sociale gegeven, werd Dostojevski bij Herzen allereerst aangetrokken door de vrij zeldzame passages bij deze die de tegenstelling religieatheïsme in beeld brachten, daarbij dan vooral in beschouwingen over sociale toestanden. Zo verging het hem onder meer bij het welbekende tweegesprek per brief tussen de revolutionaire, atheïstische Alexander Herzen en de conservatieve en tot katholiek priester gewijde Russische intellectueel Vladimir Petsjorin, nu Le Révérend Petchérine in Feiten en gedachten, boek v. Dostojevski bleek hier zo door te zijn aangegrepen dat hij zekere fragmenten uit die discussie in zijn roman De idioot heeft verwerkt. Zonder twijfel zijn bepaalde passages in die roman uit 1868, bij voorbeeld de gesprekken over het katholicisme op een soiree ten huize van de Jepantsjins door Dostojevski onder indruk van het Petsjorinhoofdstuk in Herzens Feiten en gedachten geschreven.Ga naar eind22. In de pleegvader en weldoener van prins Mysjkin, Pavlivsjtsjev, nu abbé Gourot geworden, is zonder moeite pater Petchérine te herkennen, de ‘jezuïet’ en het feit dat deze pleegvader katholiek zou zijn geworden, bracht prins Mysjkin tijdens een heftige discussie over de katholieke leer zo buiten zich zelf dat hij, alle waarschuwingen ten spijt, in een hoek van de kamer een kostbare Chinese vaas van zijn gastvrouw aan diggelen gooide.Ga naar eind23. Nog op een andere manier brengt Dostojevski in deze roman Herzen en diens dispuut met Petchérine ter sprake, en wel door toepassing van zijn beproefde procédé van de ‘lachspiegel’. En wat zich bij hem dan in die spiegel bekeek was het volgende: Herzen had in een brief aan pater Petchérine zijn gedachten over la condition humaine aldus geformuleerd: ‘De massa's zijn door hun opvoeders in een toestand van dierlijkheid gelaten. En alleen wetenschap kan daar nu verbetering in brengen en de massa een stuk brood en een dak boven het hoofd verschaffen. Niet door propaganda maar door scheikunde, door werktuigkunde, technologie en spoorwegen kan een veredeling van de hersens worden bereikt...’ (v, 216). Hierop diende de priester hem van repliek met de woorden: ‘Tijdens de vervolgingen door de Romeinse keizers hadden de christenen altijd nog de mogelijkheid van een vlucht in de woestijn van Egypte [...] Maar waarheen kunnen zij uitwijken voor de tirannie van uw materialistische civilisatie? Een die bergen met de grond gelijk maakt, kanalen graaft, spoorwegen aanlegt, stoomschepen in de vaart brengt...’ (v, 217) Herzen antwoordt daarop in een laatste brief: ‘Kijkt u [...] eens naar het meest “ma- | |
[pagina 7]
| |
terialistische” en tegelijk meest vrije land - Engeland. Bespiegelend aangelegde mensen als de utopisten vinden daar een plekje voor stille contemplatie en een tribune ter verkondiging van hun ideeën. [...] Wat valt er trouwens te vrezen? Toch niet het geratel van raderen, die het dagelijks graan aanvoeren voor een hongerende, in lompen gehulde menigte? Ook in ons land [Rusland] verbieden wij immers het dorsen van graan niet om geen wanklank aan te brengen in onze lyrische vervoering?’ (v, 219-220) Dit hele dispuut tussen Herzen en pater Petchérine vindt zijn neerslag bij Dostojevski in De idioot en wel in de beweringen van de tegendraadse fantast Lebedev (de weerkaatsing van het Petchérine/Herzen-dispuut in Dostojevski's lachspiegel). Lebedev betoogt - en geeft daarbij een fraai nummer Dostojevskiaanse dialectiek weg: ‘De kwestie is of de “fonteinen des levens” niet verzwakt zijn, niet door een toeneming van spoorwegen maar door heel die geestesrichting waarvan de spoorwegen zogezegd als illustratie kunnen dienen. [...] “Het gaat veel te luidruchtig toe bij de mensen, ze maken zich veel te druk en hebben geen tijd meer voor geestelijke bezinning,” klaagt de denker, die zich uit de wereld heeft teruggetrokken [dus pater Petchérine]. “Maar het geratel der wagons die het graan aanvoeren voor de hongerlijdende mensheid is misschien wel te prefereren boven die geestelijke bezinning,” antwoordt hem triomfantelijk een andere, de wereld doortrekkende denker [dus Herzen] en met zijn neus in de wind loopt hij van de ander weg. [Precies de manier waarop Herzen de briefwisseling met Petsjorin afbrak.] En ik, armzalige Lebedev die ik ben, ik hecht geen geloof aan die wagons die het graan voor de mensen aanbrengen! Want wagons die graan aanvoeren voor de hele mensheid zonder dat die daad gedragen wordt door een zedelijke basis, kunnen best in koelen bloede een groot deel van het mensdom uitsluiten van het genot ervan...’Ga naar eind24. In deze laatste passage mengt zich duidelijk de stem van Dostojevski in het dispuut - tegelijk de stem van diens alter ego, de ‘kelderbewoner’, de man van het ondergrondse, de man die zijn tong uitsteekt tegen de architecten van ‘kristallen paleizen’ als zetels van het menselijk geluk, tegen mannen als Tjsernysjevski, Owen, Fourier, Proudhon - zelfs tegen Herzen. Het is kortom de stem van de moderne denker die tot het inzicht is gekomen dat diep in de kern van het leven de erkenning ligt dat de mens niet altijd zijn geluk wil (waaraan Herzen wel geloofde), dat het enige waar hij achter staat de ‘menselijke gril’ is (Herzen had zijn leven besteed aan pogingen om orde te scheppen in de chaos), dat hij de skepsis even hartgrondig verfoeit als de zekerheden (terwijl Herzens twijfel uitgangspunt was voor zijn zekerheden), dat hij in de anomalie van het bestaan slechts één ding erkent: zijn willen (chotenije) als drijfveer (tegenover Herzens enige geloofsdogma: een menswaardig bestaan voor iedereen op aarde), dat hij de oorlog had verklaard aan ‘de man van de daad’ (terwijl Herzen juist de grootste bewondering had gehad voor ‘mannen van de daad’ als Garibaldi). Het is mij onbekend of Herzen de Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) van Dostojevski ooit heeft gelezen. Ik ken geen verwijzingen van hem naar dit werk, waarin Dostojevski toch een aantal van zijn belangrijkste gedachten heeft neergelegd, zonder welke zijn grote romans van later ondenkbaar zijn. Merkwaardig alleen is één ding: dat Herzen in Feiten en gedachten ondanks de hierboven opgesomde grote verschillen in denken, temperament en levensbeschouwing soms de filosofie van Dostojevski dicht lijkt te benaderen. Zo komen in het ‘Robert Owen’-hoofdstuk twee korte dialogen voor, een tussen de Oostenrijkse staatsman en publicist Friedrich von Gentz en Robert Owen en een tussen Robert Owen en Alexander Herzen. Deze gesprekken zijn als volgt samen te vatten: ‘Gentz: Aangenomen dat u succes zoudt hebben gehad, wat betekent dat dan nog? Owen: Heel gewoon, het gevolg zou zijn geweest dat iedereen genoeg te eten had, behoorlijk in de kleren stak en een behoorlijke opvoeding zou krijgen. Gentz: Maar dat is precies waar we niet van gediend zijn!’ (iv, 249-250) De Oostenrijkse ‘literaire agent van Metter- | |
[pagina 8]
| |
nich’, zoals Herzen Von Gentz noemde, treedt hier op als ‘de man uit het ondergrondse’ - hij is niet gediend van het ‘Kristallen Paleis’, dat is, van het visioen van algemene materiële welvaart ofwel van... socialisme. De tweede dialoog luidt zo: ‘Herzen: Rationeel gedacht hebt u gelijk: uw gevolgtrekkingen zijn logisch, meer nog, praktisch gerechtvaardigd. Het enige wat eraan ontbreekt is begrip ervoor bij uw toehoorders. Owen: O, dat is een kwestie van tijd, eens zullen de mensen mij begrijpen. Herzen: Dat weet ik nog zo niet. Owen: Je kunt toch niet aannemen dat de mensen nooit zullen inzien waar hun eigen voordeel ligt? Herzen: U verbeeldt u dat het voldoende is de mensen op hun overleefde ongerijmdheden te wijzen om te maken dat zij zich zullen bevrijden - maar u vergist u. Hun absurditeit is evident maar daar laten zij zich niets aan gelegen liggen...’ (iv, 250-251) Het heeft er inderdaad veel van weg dat Herzen hier op zijn beurt in de rol van ‘de ondergrondse’ zijn tong uitsteekt tegen het Kristallen Paleis. Alleen blijkt even later dat hij niet de bedoeling had te zeggen - wat Dostojevski wel deed - dat de mensen hun materiële geluk misschien niet zouden willen, maar dat zij er uit onmacht niet toe in staat zijn. Herzen als realist en rationalist kon gewoon niet op de gedachte komen dat de mens misschien opzettelijk dingen doet die tegen zijn belangen indruisen. Dat hij dit bij voorbeeld doet om van zijn verontwaardiging te kunnen genieten, zoals de Russische landheer deed die op zijn balkon thee zat te drinken, een vlieg ving, die in zijn glas gooide, alleen om dan te kunnen uitroepen: ‘Verdomme, alweer een vlieg in mijn thee!’Ga naar eind25. En hier ligt het principiële onderscheid tussen Herzens relatie tot Dostojevski en die van Herzen tot Toergenjev. Met Toergenjev kon hij bevriend zijn en dus ruzie maken met breuk en verzoening: intellectueel stonden zij op gelijk niveau en spraken zij dezelfde taal. Met Dostojevski lag de zaak anders: bij deze klonken andere, supersonische geluiden, onhoorbaar voor de negentiende eeuw. Herzen ving ze niet op, Toergenjev evenmin. Om die reden kon Herzen in Feiten en gedachten wel zonder reserve over Toergenjev schrijven maar niet over Dostojevski: het aantal decibels in diens stem was zo hoog dat zijn tijdgenoten er geen oor voor hadden. Nog een eeuw later blijken veel lezers van Dostojevski er doof voor te zijn. Bij de onderlinge relatie Herzen-Toergenjev-Dostojevski valt overigens iets op dat menigeen misschien geneigd zal zijn als ‘typisch Russisch’ te bestempelen. Het gaat om een literaire kunstgreep die alle drie de schrijvers toepassen: de kunstgreep van het aesopische taalgebruik, dat wil zeggen, iets mededelen maar iets anders bedoelen, de techniek van de ‘tekst tussen de regels’ ofwel het klassiek geworden Nijhoffse ‘er staat niet wat er staat’. Herzen geeft een portret van Engelson maar bedoelt niet Engelson maar de jonge Dostojevski; hij beschrijft de Duitser Müller-Strübing maar door het portret heen schemeren de gelaatstrekken van Ivan Toergenjev (die immers zo graag een ‘Duitser’, een ‘Johann von Turgeneff, studios. Phil.’ had willen zijn); hij schrijft een boek onder de titel Afloop en aanloop (Kontsy i natsjala) en het blijken polemische brieven te zijn, gericht aan de nergens genoemde Toergenjev; hij publiceert tegen het eind van zijn leven een boek onder de titel Brieven aan een oude kameraad en het blijkt een reeks essays te zijn, aan de niet genoemde ‘oude kameraad Bakoenin’ opgedragen. Toergenjev schrijft een roman Rook en creëert daarin een westers georiënteerde Russische landheer-liberaal die met Herzen polemiseert, Ogarjov voor de gek houdt en dat alles zonder namen te noemen. In zijn roman Roedin waart als hoofdpersoon Bakoenin incognito rond, hoewel dit in Feiten en gedachten, boek v, door Herzen in zijn hoofdstuk over Bakoenin ontkend wordt: ‘Er wordt wel beweerd dat Toergenjev in zijn Roedin een portret van Bakoenin heeft willen geven; Roedin vertoont evenwel maar een paar karaktertrekken van Bakoenin. Meegesleept door de gewoonte van God in de Bijbel, schiep ook Toergenjev zijn Roedin naar zijn beeld, naar zijn gelijkenis. Roedin is een Toergenjev de Tweede, een en al oor voor het filosofische jargon van de jonge Bakoenin.’ | |
[pagina 9]
| |
Dostojevski creëert in Boze Geesten een liberale literator Karmazinov en het is een boosaardige karikatuur van Toergenjev; hij voert in De Idioot een zekere Lebedev ten tonele als een ‘stroman’ van zich zelf om Herzen en diens spoorwegen te bestrijden maar vermijdt angstvallig de naam Herzen te noemen; in dezelfde roman trekt hij in de figuur van de oude Pavlivsjtsjev een parallel met de katholiek geworden Russische denker Petsjorin zoals die in Herzens Feiten en gedachten als ‘Le Révérend Petchérine’ wordt beschreven; in een onvoltooide novelle De krokodil is Tsjernysjevski het slachtoffer dat, verkleed en met een masker op, in het verhaal de hoofdrol speelt en dat, na zich in de maag van een krokodil geïnstalleerd te hebben, zijn sociale wijsheden aan de wereld verkondigt. Dit zich uitleven in maskerades van verklede personen en verklede gedachten - en dat zonder enig perspectief op een demasqué, is een verschijnsel dat in verband staat met wat de Russische literatuurfilosoof Michail Bachtin in zijn studie over Dostojevski de ‘carnavalisatie in de literatuur’ noemt en dat zich onder meer uit in de creatie van ‘dubbelgangers’.Ga naar eind26. Maskerades als hierboven beschreven treffen we niet bij Gogol aan, evenmin bij Leo Tolstoj; weliswaar heet het bij deze dat de figuur van Karenin op de ‘Oberprokureur’ van de Heilige Synode Pobedonostsev zou zijn gemodelleerd, maar dat is iets anders: het gaat niet om het gebruikmaken in bellettristisch werk van voorbeelden uit de realiteit, dat doet iedere schrijver. Waar het hier om gaat is te wijzen op het door Herzen, Toergenjev en Dostojevski bij herhaling opgevoerde balmasqué, waarin fictieve duellisten de degens kruisen om met echt bestaande tegenstanders af te rekenen.
Dit is een hoofdstuk uit het begin 1989 bij De Arbeiderspers te verschijnen boek Herzen in gesprek met zichzelf door Charles B. Timmer, een studie over de memoires Feiten en gedachten van Alexander I. Herzen, waarvan het vijfde en laatste boek eveneens in januari als Privé-domein het licht zal zien. |
|