Hilde de Bresser
Droef
De deur naar de afdeling opent zich na een druk op de bel. Ik loop vlug naar binnen. Niemand krijgt kans te ontsnappen. Achter mij valt de schuifdeur in het slot. Mevrouw De Bruin arriveert een fractie te laat. Ze duwt tegen het glas.
‘Naar buiten.’
‘Een andere keer, mevrouw De Bruin.’
‘Lelijk ding.’
Ik open mijn tas.
‘Ik heb cake meegebracht. Lust u direct ook een stukje?’
‘Wacht maar, de kapelaan heeft gezegd dat het goed is, jij lelijk ding.’
Het is benauwd op de eerste verdieping. Mevrouw De Rijke tikt op mijn arm. Ik draai mijn hoofd en kijk in verward staande ogen.
‘Juffrouw, de school is al begonnen.’
‘O ja?’
‘Waar is de school? Ik weet niet meer waar hij is. De kinderen wachten.’
‘U hebt vandaag een vrije dag, mevrouw De Rijke. Gaat u maar rustig ergens zitten.’
Ik loop door. Mevrouw De Rijke blijft staan.
‘Waarom?’ roept ze tegen mijn rug.
‘Omdat ík het zeg,’ antwoordde vroeger mijn vader, wanneer wij het niet met hem eens waren. De oudste voert het gezag. Wie het langst leeft, heeft toch gelijk. Niet hier. Hier kan een kind een vrouw van zeventig terechtwijzen of verraden.
‘Mam, oma doet heel vies met die chocola.’
‘Sst! Daar kan ze niks aan doen. Niet op letten.’
Aan de ronde tafel trekt Ellen een scheiding in het fris gewassen haar van meneer Stein. Ondertussen vertelt mevrouw Grasdijk hem een verhaal. Mevrouw Grasdijk denkt dat meneer Stein haar man is, iets dat menéér Grasdijk, die dagelijks tussen de middag zijn vrouw komt helpen met het eten, zeer gênant vindt.
‘Ze zit in de huiskamer,’ zegt Ellen.
Ik passeer meneer Van Palder, een statige man van midden zeventig. Van de verplegers weet ik dat hij vijftien jaar geleden nog aan het hoofd van een grote firma stond. Aanzien, kapitaal, een goede oudedagsvoorziening, verzekerd tegen alle ongemakken. Maar over geheugenverlies en verwardheid wordt in de polis niet gesproken. Zoekt u dat zelf maar uit, dit wordt ons te