Een man met een brilletje kwam amechtig uit de woonkamer.
‘Deze collectant komt voor Nova Zembla. Heb jij iets gehoord over de honger daar?’
Hij haalde zijn schouders op en wreef langdurig over zijn neus. Zijn wangen glommen en waren fijntjes, bijna van Chinees porselein, zo teer en popperig dat ik bijna bang voor hem werd.
‘Nova Zembla? Geen idee,’ zei hij en slofte weg.
‘Jullie houden me toch niet voor de gek?’ piepte ze.
‘Heus niet, mevrouw. Pater Smoels zegt het zelf,’ zei Arend.
‘Goed dan. Geef me maar drie palmtakjes. Ze zijn toch wel gezegend, hoop ik?’
‘Mevrouw, ze zijn vers. Ze komen net uit de hoogmis. U kunt geen betere krijgen,’ zei ik.
‘We hebben ook wijwater. Een kwartje per fles. Dan kunt u het hele jaar vooruit,’ vulde Arend aan.
Ze glunderde en kocht het hele pakket.
De tas raakte leeg. Driekwart van de flatbewoners werd voorzien van palmtakjes en wijwater. Niet iedereen was even aardig als mevrouw Borgman. Een nozem met een tatouage op zijn onderarm jouwde ons uit. Een slet hoorde ons stikkend van de lach aan en wees vervolgens naar haar voorhoofd. En dan was er nog, een oude man, die ons zijn parkiet wilde laten zien en een dikke worst uit zijn broek haalde. Het was een rode opgezwollen piemel, zo lang en dik, dat wij op weg naar de dierentuin ruzieden over de vraag of hier sprake was van een wonder of een verschrikkelijke handicap.
‘Als je zo'n lul hebt kun je het beste geopereerd worden,’ meende Arend. ‘Anders spat-ie uit elkaar.’
‘Maar waarom wilde hij ons zijn zieke piemel laten zien?’ herhaalde ik voortdurend.
‘Misschien wilde hij dat we er wat wijwater overheen sprenkelden. Dat spul heelt alles. Jezus deed er wonderen mee.’
‘Zoals bij Lazarus?’
‘Precies. Ik vind dat we hem moeten genezen. We halen wijwater in de kerk en maken die arme zondaar beter. Dan mogen we tenminste al het geld houden. Dat is eerlijker,’ zei hij vastbesloten. Er kwam een troebele blik in zijn ogen.
‘Ik ga niet mee,’ zei ik.
‘Je bent een lafbek. Als winnaar van de Vasten-wedstrijd moet je die man redden. Anders gaat hij dood en komt hij in het vagevuur of nog erger: de hel!’
Er vlokte schuim tussen zijn lippen.
‘Hier heb je de helft van het geld,’ zei ik. ‘Ik ga naar Lisa. Het is bijna drie uur en ik wil haar zien.’
‘Lisa, Lisa...,’ drensde hij. ‘Ze is vies en stinkt naar leeuwestront.’
Ik balde mijn vuisten en wilde hem aanvliegen, maar Arend was me te snel af en danste als een elegante bokser om me heen, met gemak mijn slagen ontwijkend, terwijl hij Lisa's naam neuriede. Opeens verslapten mijn armen en werd ik overmand door