Maatstaf. Jaargang 36
(1988)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
2De spinster rekt hen uit.
Zolang haar dunne spil
hen vangt en uit verstrooiing leidt,
groeien zij naar haar wil.
Een draad die daaromheen
tot kluwen wordt, een garen
getwijnd van ijzer, een
kooi om hen te bewaren.
| |
[pagina 22]
| |
3Tijd werkt zich om hun vingers,
zij tellen hun tegoed.
Uit hun berekeningen
wuift eeuwig overvloed.
Ik wacht hen in de keuken,
bevangen, rood van schuld.
Wat weten zij van breuken,
van negatief, van nul.
| |
[pagina 23]
| |
4De plaats is ruim en licht
waar zij gebroken worden
en boven vuur gestort,
zingend volgens voorschrift.
In korrels vliegas brandt
hun bloeiend onverstand.
Ik, die hun afval gaf
te eten, wend mij af.
| |
[pagina 24]
| |
5Ik heb het mes geslepen
tot het zijn scherpte had.
Ik leg mijn duim ertegen,
koel wit dat niets verklapt.
Voordat zij kunnen vragen
waarheen ik ben ontsnapt,
breng ik het vlees op tafel
in zijn schaal helder nat.
| |
[pagina 25]
| |
6‘Dood zet mij op een kier,
geen voet verlaat mijn schelp.
Levenden breken mijn scharnier
en likken aan mijn vel.
Verraad, nu ik moet praten,
verft op mijn stijve mond
herinnering aan water
dat in en uit mij kon.’
Een eerdere versie van deze serie verscheen onder de titel ‘Kooi’ in juni 1987 in een zeer beperkte oplage bij uitgeverij amo te Amstelveen. |
|