| |
| |
| |
Peter de Boer
Een gesprek met Koos van Zomeren
Ons gesprek vindt plaats in Woerden, op een regenachtige, winderige middag laat in augustus. We zitten in de werkkamer van Koos van Zomeren. Aan de wanden hangen vooral vogelplaten. Na wat inleidend geconverseer besluit ik met de deur in huis te vallen.
Waarom zijn dood en geweld in jouw boeken zo prominent aanwezig?
‘Ik hou van drama. Bovendien geloof ik dat je de waarde van het leven - die we toch allemaal voor onszelf trachten te achterhalen - moet toetsen aan extreme omstandigheden. Het leven van alledag kun je best zonder filosofie volbrengen. Maar in mijn werk wil ik wel iets meer. Dé grote tegenstelling waar we mee zitten is toch die tussen leven en dood. Alle andere tegenstellingen die het leven ons zoal voorzet zinken daarbij in het niet. Ik doe er overigens alles aan om uit die confrontatie tussen leven en dood iets levendigs te laten voortkomen, en niet iets doods. Daar heb je dan gelijk een van de kernpunten van mijn werk.’
Van Zomeren is een bedachtzame, zoekende prater, maar eenmaal op dreef laat hij zich niet makkelijk meer van zijn onderwerp afbrengen. Met weinig omhaal koerst het gesprek aan op grote thema's als ethiek, dood, geweld, religie, vitaliteit en hoop. Allemaal zaken dus die in de spannende en met veel vaart geschreven romans en verhalen van Van Zomeren de altijd voelbare, machtige onderstroom vormen. Natuurlijk komt ook Otto's oorlog ter sprake alsook zijn laatste roman Het verhaal.
Ik probeer nog iets meer te weten te komen over de rol van dood en geweld in Van Zomerens werk:
Als er in jouw romans een lijk opduikt, gebeurt dat meestal in een prachtig landschap. De dood in zo'n pastoraal decor: dat heeft wel iets religieus, vind ik.
‘Ja, tenslotte geeft de religie aan de dood ook iets “pastoraals”. Je gaat dood, maar in het hiernamaals, in een paradijselijke omgeving, gaat alles gewoon door. Mijn visie is natuurlijk veel aardser: het pastorale karakter van de dood is een illusie, dat weet ik
| |
| |
ook wel. Overigens: landschappen leven voor mij vooral als herinneringen. Verleden dus. En wat scheidt ons van het verleden? Precies.
Bij een aantal Russische auteurs van wie ik erg houd zie je die verbinding van dood en landschap ook. In Rode ruiterij van Isaak Babel bijvoorbeeld. Andrej Platanov beschrijft de achteloze manier waarop het leven vergaat tijdens een revolutie. Zo'n revolutie is gevoelsmatig aan het decor van een landschap gelijk. Een revolutie is hard en betekent veel narigheid, maar bovenal biedt zij toch hoop!
Geweld en drama fascineren me. Wat me nog meer fascineert is dat dat geweld zich voornamelijk in mijn hoofd afspeelt, want in mijn directe omgeving zijn moord en doodslag goddank afwezig. Uit die spanning komt een belangrijk stuk van mijn werk voort. De verbeelding speelt bij mij een grote rol. In Otto's oorlog wordt ergens gezegd dat ongodsdienstigheid vaak niet duidt op een overmaat aan realisme maar op een gebrek aan fantasie. Helaas ligt dat fantastische bij ons onder tweeduizend jaar christelijke praktijk bedolven. Toch komt het woord “god” vaak goed van pas als je iets wilt beschrijven of suggereren en dat betekent dat het irreële, of het religieuze, wel degelijk een bepaalde functie heeft.
Het onderscheid dat men maakt tussen de verhalen die Bosnegers of Eskimo's elkaar vertellen over het ontstaan van de wereld en wat christenen hierover te berde brengen, bevalt mij niet. Het onderscheid tussen geloof en bijgeloof is onzinnig. Het is natuurlijk allemáál bijgeloof, fictie, fantasie... En zolang het dat blijft is het ook mooi.
Soms is bijgeloof het enige dat ons rest. Neem nou “Ze wacht nog steeds”, het slotverhaal van Het verkeerde paard. Dat is niet zozeer een verhaal, maar een reportage over een vrouw die bij twee verschillende verkeersongevallen haar beide kinderen verloor. Wat mij vooral tot dit stuk inspireerde was de intrigerende vraag: Wat gebeurt er met zo iemand? Dat is niet alleen de nieuwsgierigheid van de journalist maar ook van de vader die iets dergelijks persoonlijk nooit hoopt mee te maken, maar er toch niet geheel onvoorbereid voor wil komen te staan als het hem wél overkomt. Dat is tussen twee haakjes nog een antwoord op jouw vraag waarom ik zoveel over de dood schrijf. Al die doden in mijn boeken vormen voor mijzelf ook een soort training. Wat mij in het geval van die vrouw zo trof was dat zij een uitweg vond uit die verschrikkelijke situatie, een uitweg via bijgeloof, een religieuze verklaring. Zij hing dat bijgeloof weliswaar niet zonder meer aan maar wel stelde zij zich de heel primaire vraag: Wat is nou het nut hiervan? En waarom moet mij dit overkomen? Je zoekt blijkbaar toch naar de hogere zin van zo iets rampzaligs. Die is er waarschijnlijk niet, maar het zoeken zelf is toch een religieuze uitlaatklep en als zodanig is het een onderdeel, ja de motor van een enorme vitaliteit. Die vrouw leeft met haar ongeluk, dat boeit me geweldig.’
| |
| |
Aad Nuis noemde dit verhaal in de Volkskrant sentimenteel, hoewel hij er ook wel een aantal positieve dingen over zegt.
‘Wel, dat sentiment rust dus op bepaalde pijlers, dat is er niet zomaar. Ik lees trouwens niet zo fanatiek kritieken. Het wachten op recensies en het lezen daarvan is zo slopend. Je werkt lang aan een boek, je investeert er veel in en vervolgens hangt alles af van die eerste paar weken waarin een boek gaat lopen. Er spelen ook financiële belangen mee, ik leef van het schrijven. Welbeschouwd is het zo onverstandig om alles op die ene kaart, dat ene boek te zetten. Daarom schrijf ik waarschijnlijk ook zoveel.
Otto's oorlog is zeer lovend besproken, heeft redelijk verkocht en wordt binnenkort in het Duits vertaald. Het is dus geen onsuccesvol boek. Eerlijk gezegd vind ik dan dat zo'n boek voor een jaar of vijf genoeg moet zijn. Hoe kan men nou verlangen dat ik binnen vijf jaar een nieuwe roman neerleg die in visie, in vermogen en in doorleefdheid Otto's oorlog evenaart? Dat kan eenvoudig niet. En toch schrijf ik maar door want ik moet ook leven. Natuurlijk had Otto's oorlog net zo'n succes verdiend als De aanslag van Mulisch. Begrijp me goed: ik beklaag me absoluut niet. Maar weet je wat frustrerend is: in de kritiek zijn beide boeken lovend besproken, men legt ze eens naast elkaar, speelt er wat mee en dan gaat het leven gewoon verder...! Dat is onvoorstelbaar. Het illustreert dat de literatuur in Nederland een randverschijnsel geworden is, een opeenvolging van hits en bestsellers die elkaar niet beïnvloeden en ook nauwelijks van invloed zijn op het culturele klimaat. De literatuur is een amusementsindustrie geworden. De economische betekenis van het boek is de laatste jaren enorm gegroeid maar de maatschappelijke impact is miniem. Ik ben gaan schrijven in een tijd dat je dacht dat het boek het was! Literatuur, dat was zo ongeveer de ultieme waarheid. Dat was dan wel een overdreven ideaal maar wat je nu ziet - de schrijver als circusartiest - dat is wel weer het andere uiterste.’
Na deze tirade blijft het even stil. Ik probeer me voor te stellen hoe het voelt om je reden van bestaan als iets marginaals behandeld te zien. Is dat trouwens niet precies waar Van Zomerens personages zo vaak mee worstelen? Van Zomerens gedachten zijn aan Otto's oorlog blijven haken. Hij vervolgt:
‘Nog voordat ik het schreef lag dat hele boek al min of meer in mij klaar. Ik kon het zien: het was zo concreet en tastbaar als deze asbak. Alle facetten ervan kon ik bekijken. Ik kon het ronddraaien en op zijn kop houden. Ik kon er alles mee. Daarbij vergeleken is mijn laatste roman, Het verhaal, hoewel die weer een enorme speelsheid heeft en veel meer zinnen waarbij je als lezer even een pas op de plaats maakt, een peuleschil. Ik verloochen dat boek niet, het heeft andere kwaliteiten, maar Otto's oorlog is hoe dan ook een ambitieuzer werk en een grotere prestatie.’
| |
| |
Je vond dat de kritiek indertijd Otto's oorlog eenzijdig besprak. Men waardeerde alleen de psychologische aspecten van het boek.
‘Die psychologische kant zit er óók in maar ik had mijn best gedaan om in dat boek tevens een visie op oorlog te geven. Dat element is niet serieus genomen of niet eens onderkend. Otto's oorlog is toch ook een soort noodkreet. Als drie mensen die met elkaar op expeditie gaan het al niet eens kunnen worden... Als mensen zo omgaan met de natuur... En dan spelen natuurlijk de tweede wereldoorlog en de dreiging van een derde mee. Aan het slot komt Otto Stein dan ook nog te sterven. De roman beschrijft een uitstervingsproces! Al die obsessies zitten in dat boek. Stein komt in een steeds eenzamer situatie en sterft tenslotte in een wereld die eruitziet alsof er helemaal geen andere mensen meer zijn. Hij sterft op dat eiland voor de kust van Mauritanië en dan is het als het ware afgelopen met de mensheid.
De vraag die het boek oproept is: als het er nou zo met ons voorstaat, wat doen we er dan aan? Ik begin de roman met een veel bekritiseerde rauwe zin waarmee ik de voor mijn gevoel wat holle, positieve visie van Harry Mulisch op oorlog aan de mijne wil koppelen. Voor het contrast, welteverstaan. De aanslag eindigt met die grote vredesdemonstratie waarin de hoofdpersoon - die glazen figuur - meeloopt. Ik proef daarin een raar soort optimisme: als we nou allemaal maar meedemonstreren dan zal het nog best voor elkaar komen. Toen ik dat las - ik liep toen al lange tijd met het plan voor Otto's oorlog rond - wist ik precies wat ik niet moest schrijven.’
Goed, jouw visie op oorlog - het voorkómen van oorlog - is dus somberder. Toch ademt Otto's oorlog anderzijds een heel lichte, positieve sfeer.
‘Eerst even dit: over het algemeen let men niet zo op die positieve tegenpool in mijn werk. Men heeft het vaak over thema's als chaos, wanhoop en misverstand in mijn boeken. Een criticus heeft mij in dit verband eens een “begaafd erfgenaam” van W.F. Hermans genoemd. Die vergelijking streelt me uiteraard wel maar zij gaat toch niet helemaal op. Ik bied nog iets anders dan chaos en wanhoop. Wellicht is dat een erfenis van mijn politieke tijd. Ik vind het niet genoeg om te zeggen dat het leven niet deugt, ik wil er ook wel iets aan doen.’
Wat niet wegneemt dat jouw politieke visie voornamelijk een kritische inslag heeft. Ik bedoel: je attaqueert iets maar biedt geen alternatief.
‘Dat klopt, wanneer je die kritiek die ik spui tenminste beperkt tot mijn kritiek op politiek-sociale constellaties. In zekere zin is dat kritiseren op zichzelf al een positieve daad. Maar ik zie deze zaken graag in een wat groter verband. Als ik nou weet dat de
| |
| |
zin van het leven voor mij bestaat uit het schrijven van boeken, dan vind ik het toch lullig om in die boeken te gaan roepen dat het leven zinloos is. Als je het leven zinloos vindt dan is het ook zinloos om erover te schrijven. Ik ervaar het leven ook niet zo. Uiteindelijk is Otto's oorlog, want daar vroeg je naar, het tegendeel van somber. Toegegeven, de tragiek van die man die zijn vader in de oorlog is kwijtgeraakt liegt er niet om, maar op de een of andere manier is Otto Stein aan zijn verdriet gehecht geraakt. Hij accepteert het gewoon en teemt er ook niet over. Hij aanvaardt zijn lot op een heel authentieke manier. Voor mij is dat het belangrijke punt: het positieve bij alle tragiek. Daarmee krijgt het boek zelf iets heel vitaals. De slotscènes, waarin Otto overlijdt, zijn heel licht en paradijselijk. Dat geldt voor de stijl waarin ze geschreven zijn, maar ook voor de setting. Ze zijn doortrokken van het besef dat alles doorgaat, bij alle tegenslag.
Ik denk niet dat er zoveel mensen zo mooi zijn doodgegaan als Otto Stein. Met zijn dood komt alles op z'n pootjes terecht. Toch is dát weer iets dat me ontzettend blijft beangstigen. De dood is zo dubbelzinnig. Het zoeken van die rust en het je daar toch niet bij neer willen leggen. Zulke paradoxen zijn zo moeilijk. En vruchtbaar.’
De moralist in jou schijnt zijn werkterrein steeds meer te verleggen van het politiek-maatschappelijke naar het levensbeschouwelijke.
‘Ja, al treden ze altijd wel sámen op. In politiek opzicht ben ik zeker afstandelijker geworden. Toch ligt ook die andere pool al in mijn vroege werk verankerd. Al in mijn debuutroman Terloops te water, geschreven toen ik achttien was, piekert een sceptische jongeman over de zin van het bestaan. Die jongen gaat dood. Toen al speelde bij mij het besef mee: het heeft zo moeten zijn, die dingen gebeuren.
Ander voorbeeld. In mijn thrillers stel ik tussen de bedrijven door allerlei politiek-maatschappelijke toestanden aan de kaak. Ik deed dat bewust. Pas na zes thrillers kreeg ik in de gaten dat het mij onbewust ook nog om iets heel anders ging. Opeens merkte ik dat mijn hoofdpersoon steeds iets ontdekt wat hij niet wil weten en dat wat hij wel wil weten maar niet ontdekken kan. Misverstand en noodlot, het idee dat het leven hoe dan ook zijn eigen gang gaat, dat is dus als het ware in mijn werk geslopen. In Collega Vink vermoord bijvoorbeeld ontdekt de hoofdpersoon wel de toedracht van de moord, maar die toedracht komt hem buitengewoon ongelegen en berooft hem van de vrouw van wie hij houdt. Haagse lente is een duidelijker voorbeeld. Dat is een parodie op de thriller. Daar blokkeert de moord namelijk alle mogelijkheden om het raadsel op te lossen. Wat die journalist eigenlijk te weten wilde komen kon door de moord niet meer worden achterhaald. Maar dat boek heb ik geschreven nadat ik ontdekt had dat dat patroon steeds in mijn thrillers zat.’
| |
| |
‘In die zin ben ik nog steeds moralist dat de boodschap voor mij altijd van belang is. Ook dat is wel weer paradoxaal. Enerzijds hecht ik veel waarde aan compositie, techniek, het ambachtelijke kortom, en anderzijds ben ik voortdurend bezig met de vraag waar je dat ambachtelijke voor gebruikt. Schrijven is nu eenmaal wat anders dan een kast timmeren. Je brengt woorden en daarmee ideeën over. Taal is voertuig voor een boodschap. In bepaalde kringen denkt men daar anders over, maar ik kan niet zoveel met die volstrekt metafysische opvattingen over taal.
Ik houd van romans met een duidelijk thema. In de keuze van het thema en de wijze waarop het geheel is geënsceneerd komt de persoonlijkheid van de schrijver tot uitdrukking. Dat is het autobiografische erin, kun je zeggen. Ik ben niet zo sterk voor het domineren van de autobiografie, wat tegenwoordig vaak het geval is. Ik heb een zwak voor de klassieke roman. Stop je energie en creativiteit ook eens in iets dat je niet van huis uit kent. Overwin de handicaps en maak een spannend, frappant en ontroerend boek.
Natuurlijk heeft ook Het verhaal een autobiografische inslag. Toch stond de beschrijving van mijn eigen leven niet voorop. Ik wilde een fantastisch verhaal creëren, dat is dus het verhaal van die oom Felix en zijn zogenaamde oorlogsverleden geworden. Aan dat gegeven heb ik de autobiografische elementen ondergeschikt gemaakt. Ik heb trouwens helemaal geen oom gehad met een verleden als dat van oom Felix. Ik ben evenmin drie keer getrouwd geweest, zoals in de roman wordt beweerd. Ik laat in dat boek ook dingen gebeuren die lezers nieuwsgierig maken naar een verklaring. Bijvoorbeeld die vader die opeens zijn arm kwijtraakt. Het bezorgt me een satanisch plezier wanneer ik me voorstel dat de lezer almaar op een verklaring wacht terwijl ik hem keer op keer duidelijk maak: daar gaat mijn verhaal toevallig niet over, ik vertel nou het verhaal van mijn oom. Een spel met het verwachtingspatroon van de lezer - je ziet, de thrillerschrijver in mij is niet geheel en al dood.’
De jongste Felix in Het verhaal, de ik-verteller dus, zegt ergens dat hij bij het schrijven over zichzelf het gevoel krijgt dat hij zich prostitueert. Het autobiografische in jouw werk staat schijnbaar onder scherpe controle. Je wilt niet álles geven. Een soort privé-censuur?
‘Tot op zekere hoogte. Het schrijven, en daarmee het lezen, is vaak pas interessant wanneer er veel tussen de regels door gezegd wordt. Dat is ook de dubbele bodem, de extra lading die literatuur onderscheidt van bijvoorbeeld de journalistiek. De journalist ordent en probeert tegenstrijdigheden uit te bannen. De romanschrijver ordent ook maar anders, hij leeft juist van tegenspraak, dat moet hij koesteren. Uit die spanning komen romans voort. Tja, die zelfcensuur... Als je een boodschap hebt aan iemand dan ben je gauw klaar, dan stap je naar hem toe en zeg je wat je te zeggen hebt. Als je dat om een of andere reden niet
| |
| |
kunt of niet wilt, dan begin je eigenlijk al een beetje te schrijven, een figuur te bedenken die op jezelf lijkt maar op zekere punten ook van je afwijkt, dan begin je al een keuze te maken. Die keuze wordt steeds door hetzelfde mechanisme beheerst. Daardoor ontstaan thema's.
Los van het autobiografische aspect is de botsing tussen fictie en werkelijkheid het meest komische dat er bestaat. Wat grappig eigenlijk: die geweldige ambitie om in je hoofd, of op papier, een beeld te maken van wat er in de werkelijkheid gebeurt. Dat beeld is vaak fascinerend in zijn complexheid en juistheid. En nóg fascinerender is dat dat beeld vaak niet werkt, dat het te kort schiet wanneer de werkelijkheid ons als een almachtige god voorhoudt: ík weet meer, ík ben sterker.’
Wat bedoel je in dit verband met de zin, bijna aan het slot van Het verhaal: ‘wat stond ons anders te doen dan de fictie te vervolmaken?’
‘Mijn boeken worden langzaam maar zeker positiever. Dat de wereld geregeerd wordt door chaos en toeval dat weten we nu wel. De vraag is: hoe verwerken we dat? In de zin die jij citeert staat zoveel als: wat oom Felix zich in zijn hoofd heeft gehaald is allemaal wel fictie maar de aardigheid is toch om juist dát serieus te nemen. Zonder fictie wordt het leven erg armzalig. Het is wel essentieel dat het om je eigen fictie gaat. Soldaten bijvoorbeeld sterven ook aan een fictie, zoals ik in Het verhaal opmerk, maar dat is lang niet altijd hun eigen fictie. Oom Felix echter houdt wat dit betreft alle touwtjes zelf in handen en regisseert daarmee zijn eigen leven en dood. De tragische consequentheid waarmee hij zijn eigen verzinsel serieus neemt vind ik mooi.’
Van Zomeren haalt nu een notitieboekje te voorschijn en toont een uit de Volkskrant afkomstig berichtje dat hem tot Het verhaal heeft geïnspireerd. De precieze datum van het bericht herinnert hij zich niet meer, het moet ergens in augustus 1985 zijn geweest. Het luidt aldus:
‘Een 60-jarige Amerikaan Paul Bregman, die volgens zijn zuster navigator was van een van de vliegtuigen die het toestel met de atoombom voor Nagasaki begeleidde, heeft zondag zelfmoord gepleegd. Volgens zijn zuster leed hij al lange tijd aan depressies, die werden versterkt door de naderende herdenking. Een woordvoerder van de luchtmachtbasis Maxwell verklaarde maandag evenwel dat de persoonsregisters van het betreffende bomeskader niet de naam van Bregman bevatten. Charles Levy, een bomrichter op de Nagasaki-missie en geschiedschrijver van het eskader, zei dat in zijn archief de naam Bregman evenmin voorkwam.’
Onder dit bericht noteerde Van Zomeren: ‘Uitwerken voor Indië - politionele acties; kwestie van consequente fantasie.’ De kiem van een roman! Van Zomeren:
| |
| |
‘Iemand bedenkt iets en pleegt, mogelijk, voor dat bedenksel zelfmoord, dat is mooi en naar ik aanneem exclusief menselijk. Ook Otto's oorlog is voor een deel ontstaan uit iets dat ik in een interviewboek las. Het ging eigenlijk maar om één alinea. Iemand vertelde daar dat hij zijn vader was kwijtgeraakt in de oorlog en dat hij nadien op straat wildvreemde mannen begon na te lopen. Zo'n hopeloze zoektocht - fabuleus! Dat het leven ons dit soort absurditeiten voorzet vind ik boeiend. Ik ben daar helemaal niet wrang over, het maakt mij niet illusielozer dan ik ben. Het is tragisch en komisch tegelijk en als zodanig niet te overtreffen. Maar als het je zelf overkomt ligt het allemaal heel anders waarschijnlijk.’
‘Ik besef steeds meer dat mijn ideeën over goed en kwaad van geen enkele praktische betekenis zijn. Het leven van alledag trekt zich weinig van zulke ideeën aan. Je kunt hoogstens nog wat spelen met die grote waarden. In de natuur spelen ze ook geen rol. Als je naar vogels gaat kijken kun je je ethiek wel een tijdje vakantie geven. Ik zag laatst een sperwer een spreeuw slaan. Dan gaat er wel iets door je heen, er sterft toch weer een beest. Je identificeert je tijdens zo'n actie met die sperwer of met die spreeuw. Maar er is geen mens die vraagt of je het er mee ééns bent. Dat is heel ontspannend. Het is dramatisch maar wat jij ervan vindt doet er niks toe.
Dat betekent niet dat we onze ethiek maar voorgoed op vakantie moeten sturen. Onze hang naar ethiek is net als het vermogen om lief te hebben, een produkt van de evolutie. In De hangende man is onder andere sprake van een onderzoek naar apen en hún ethiek. Op een zeker moment zegt de hoofdpersoon tegen een biologe: Als ons vermogen om lief te hebben net zo iets is als de slurf van een olifant, namelijk een produkt van de evolutie, dan is er ook geen enkele reden om dat vermogen serieus te nemen. Waarop die biologe antwoordt: Denk je dat een olifant zijn slurf niet serieus neemt? Heel slim van dat meisje. We zullen dus toch met die grote waarden uit de voeten moeten, hoe onhandelbaar ze ook zijn.’
Laten we het nog even over je thrillers hebben. Is het schrijven daarvan voor jou een leerschool voor het schrijven überhaupt geweest?
‘Achteraf heeft het inderdaad zo gefunctioneerd, maar dat is toch niet de reden waarom ik ze ben gaan schrijven. Ik had jarenlang in de Socialistiese Partij gezeten en in die tijd las ik weinig anders dan misdaadromans. Ik was te moe voor wat anders en kunst gold in die kring ook als bourgeois. Ik kende het misdaadgenre dus goed. Bovendien wilde ik, dat zal nog wel met mijn sp-verleden hebben samengehangen, voor een groot publiek schrijven, voor mensen die niet gewend zijn om te lezen. Het heeft nog wel een poos geduurd voor ik er achter kwam dat het zinloos is om boeken te schrijven voor mensen die niet lezen.
| |
| |
Het is gek, toen ik de sp verliet kon ik alleen nog maar pamfletten schrijven, terwijl ik voordien toch een paar heel behoorlijke romans gemaakt had. Ik moest het gewoon weer leren. In die thrillers zijn toen langzaam maar zeker, bijna als vanzelf, andere romanelementen geslopen, waarbij het niet meer om de moordzaak ging maar om zaken die voor mij zelf wezenlijk waren en die ik heel precies en zo mogelijk ook mooi probeerde te beschrijven. Oom Adolf is al geen echte thriller meer. Haagse lente en Minister achter tralies hebben weinig meer met misdaad te maken.
Natuurlijk zijn het verschillende genres maar toch zou ik mijn misdaadromans en gewone romans niet zo strikt van elkaar willen scheiden. Ik heb nu negentien boeken geschreven. Ik vind het jammer dat er maar zo weinig mensen zijn die in de gaten hebben dat al die boeken toch rond één of enkele thema's zijn gegroepeerd. De meesten denken blijkbaar dat ik zo af en toe maar wat bedenk en daar dan een boek over schrijf. Dat het al die jaren al gaat, of óók gaat, om een vrij constant en serieus verwoord levensgevoel ontgaat ze.
Ik heb jaren bij de Nieuwe Revu gewerkt, misschien heeft dat er iets mee te maken. In elk geval was dat heel slecht voor mijn image. Dat daar mensen werken komt in sommige kringen toch over als een verrassing. Laat staan dat daar mensen werken die kunnen schrijven.
Mijn thrillers hebben me weliswaar geen slechte naam bezorgd maar kennelijk worden ze toch niet geschikt bevonden om het voertuig te zijn van zo iets “achtenswaardigs” als een levensgevoel. Wat dat betreft was de ontvangst van Otto's oorlog voor mij een eigenaardige sensatie: zeer geprezen door de echte literaire kritiek maar men deed net alsof het mijn romandebuut was.
Misschien bereikte ik vroeger een ander publiek dan nu. Voor mij staat echter vast dat mensen die mijn thrillers kunnen lezen ook mijn andere romans kunnen lezen. Otto's oorlog is geen moeilijk boek, al moet je er wel je hoofd bijhouden omdat het tempo waarin het relaas zich ontwikkelt ontzettend hoog ligt.’
We komen nogmaals over Het verhaal te spreken. Van Zomeren vertelt dat hij grote moeite had om de passages over zijn jeugd, zijn jaren in de sp en zijn liefde voor de natuur op een harmonieuze manier in de roman te verwerken.
‘Dat grijpt allemaal wel in elkaar en overlapt elkaar ook gedeeltelijk, maar het zijn toch afzonderlijke fases in een ontwikkeling. Ik wist met name de sp en de natuur niet onder één noemer te brengen. Toch moesten die zaken in het boek een beetje in die ene persoon passen. Uiteindelijk heb ik de natuur en mijn revolutionaire verleden verbonden via de ambitie. De ambitie om de wereld te veranderen gekoppeld aan de ambitie om een gletscher te beschrijven, Zodanig dat je nog iets aan die gletscher toevoegt. Ik weet niet wat gekker is, in elk geval zijn beide ambities zeer romantisch. Zo'n overweldigende gletscher in een
| |
| |
boek persen... Het is waanzin. Daarmee vergeleken zijn onze middelen zo ontoereikend.
Juist omwille van deze ietwat bevlogen ambitie stel ik anderzijds ook de heel nuchtere en praktische eis dat schrijvers de ambachtelijke kant van hun werk serieus moeten nemen. Dat ambachtelijke wordt hier sterk onderschat. In Amerika is het heel gebruikelijk om in competitieverband verhalen te schrijven voor tijdschriften die daarvoor prijzen uitloven. Bij ons wordt daar heel denigrerend over gedaan. Hier telt alleen je diepste ziel. Je bent een kunstenaar! Maar kunst is natuurlijk niet wat er in je ziel omgaat maar wat je daarvan naar buiten weet te brengen in en door het medium waarvoor je hebt gekozen.’
Van Zomeren laat enkele namen vallen van auteurs die hij bewondert: Raymond Carver, Truman Capote, Konstantin Paustovskij, Graham Greene. Directe invloeden ziet hij niet zo. ‘Ik steek van een ander weleens iets op, maar de dingen waar het voor mij werkelijk om gaat komen uit mezelf. Hoe kan het ook anders.’ Niet toevallig waarschijnlijk komt hij nog één keer terug op die ‘dingen waar het werkelijk om gaat’:
‘We leven in een in veel opzichten stervende cultuur. Mijn gevoelens en ideeën hieromtrent komen in elk boek van mij wel ter sprake, al is het soms maar zijdelings. Europa heeft haar langste tijd gehad. En toch... Wie weet hoe lang het nog duurt? Wie weet komen er weer nieuwe impulsen? Ik probeer toch om niet decadent te zijn. Ik probeer de vitaliteit die ik hier om me heen zie, in de natuur ook vooral, in mijn boeken tot uitdrukking te brengen. Laten we proberen er nog iets moois van te maken. Vitaliteit is voor mijn werk een sleutelbegrip. Zo ervaar ik de werkelijkheid ook.’
Het levendige karakter van Van Zomerens werk, bij een vaak zeer exclusieve aandacht voor de dood: - er valt nauwelijks iets aan toe te voegen. Tegenspraak moet je koesteren, zegt Van Zomeren. Op de valreep, wanneer we in de huiskamer even napraten, geeft hij daarvan nog eens blijk. We hebben het over zijn wandelingen in de natuur. Plotseling merkt Van Zomeren op dat hij al die landschappen wel prachtig vindt maar ze in zijn boeken toch ook weer niet te zeer wil idealiseren. ‘Als ik mijzelf daarop betrap leg ik er direct een lijk neer.’
Typisch Koos van Zomeren.
|
|