Maatstaf. Jaargang 34
(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||||||||
W.S. Huberts
| |||||||||||||
1. 1898-1918Op 12 december 1898 wordt George Wilhelm Kettmann geboren te Amsterdam, als oudste zoon van een gelijknamige vader en van Hendrika Jacoba van Stempvoort. Over zijn eerste levensperiode is weinig bekend. De familie waarin hij geboren wordt is een echte handelsfamilie; zijn overgrootvader dreef al handel in Dordrecht.Ga naar eind1. Toch is er in de familie een spoortje artiestenbloed aan te wijzen. Behalve Kettmann zelf, die in later jaren zal tonen zich eerder tot de muze dan tot de handel aangetrokken te voelen, is er nog een oudoom, ene Louis A.J. Kettmann, die in de tweede helft van de negentiende eeuw een rol heeft gespeeld in het Nederlandse toneel. Zo was hij regisseur aan de Amsterdamse Stadsschouwburg, bij de Vereenigde Tooneelisten van den Stadsschouwburg en ten slotte bij de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’.Ga naar eind2. Daar Kettmann als oudste zoon is voorbestemd op den duur de zaak van zijn vader, een handelsfirma in textiele waren (gevestigd aan de Oudezijds Voorburgwal) over te nemen, bezoekt hij na de lagere school de Openbare Handelsschool aan het Raamplein te Amsterdam. Zoals zoveel in literatuur geïnteresseerde jongeren heeft hij zich beziggehouden met de schoolkrant. Als enige redacteur heeft hij deze krant meermalen geheel alleen moeten vullen, vertelt hij later een van zijn zoons.Ga naar eind3. In 1914 treedt hij in dienst bij zijn vader. Zijn activiteiten bewegen zich op het gebied van de verkoop in de buitendienst. Als kind al had hij een grote literaire interesse. Zo las hij naar eigen zeggen op twaalfjarige leeftijd De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience, benevens werken van Schiller en van Sir Walter Scott.Ga naar eind4. Ook vermeldt hij de lectuur als kind van historische romans van Jacob van Lennep, Hendrik Jan Schimmel en Truitje Bosboom-Toussaint. In zijn eigen boekenbezit bevinden zich later de werken, afkomstig uit de boekerij van zijn vader. Wanneer Kettmann zich later tegenover zijn vrouw beklaagt over het feit dat zijn gehele bibliotheek in de naoorlogse commotie verloren is geraakt, noemt hij met name de complete Vondel, Goethe en Fichte, naast werken van Dickens. Dit geeft een beeld van de lectuur van de jonge Kettmann. Hij vervult zijn dienstplicht van december 1917 tot december 1918. Als milicien-sergeant is hij aan de Nederlands-Belgische grens gelegerd. In een brief uit 1949 aan zijn vrouw maakt hij melding van het feit dat hij als soldaat ‘de onzekere najaarsdagen van de Troelstra-revolutie in de Rietlanden’ beleefde.Ga naar eind5. Vermoedelijk doelt Kettmann hier op het spoorwegemplacement in Amsterdam-Oost. Tijdens zijn diensttijd debuteert hij als prozaïst in Het getij van mei 1918. | |||||||||||||
2. 1918-1932In deze tweede periode van Kettmanns leven begint zijn literaire ontwikkeling. Zijn eerste | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
publikaties zien het licht in Het getij, niet onder zijn eigen naam, maar onder het pseudoniem Co van Sweden. Het is niet meer te achterhalen waarom Kettmann een pseudoniem aanneemt en evenmin wordt duidelijk of de naam ‘Co van Sweden’ een bepaalde betekenis heeft. Kettmanns laatste bijdrage aan Het getij verschijnt in het oktobernummer van 1920, maar daarvoor al heeft hij, te zamen met zijn vriend Ru le Cavelier, pogingen in het werk gesteld zelf een tijdschrift uit te geven. In een brief van Kettmann en Le Cavelier aan de redactie van het tijdschrift Leiding (Van Eyck, Gerretson en Geyl) van december 1929 wordt gesproken over Stroomingen (1919) en over De branding (1921).Ga naar eind6. Het tijdschrift Stroomingen kwam voor het eerst uit in januari 1918 en het had dezelfde achtergrond als Het getij. Beide bladen kwamen voort uit een in literatuur geïnteresseerde ‘leeskring’ te Amsterdam. Ernst Groenevelt was de drijvende kracht achter Het getij, terwijl Stroomingen werd geleid door een tweemanschap, waarvan Ru le Cavelier er een was. Het vermoeden lijkt gewettigd dat Kettmann via de leeskring in contact kwam met Stroomingen, en met Ru le Cavelier. Jammer genoeg is van Stroomingen slechts de eerste jaargang bewaard gebleven, zodat Kettmanns publikaties erin ontoegankelijk zijn geworden. Over de sfeer die rond Het getij heeft gehangen, heeft Constant van Wessem enige informatie gegeven in zijn boek Mijn broeders in Apollo: literaire herinneringen en herdenkingen. Ook Kettmann heeft (enkele van) zijn herinneringen aan deze periode op papier gezet - zij het in dichtvorm.Ga naar eind7. Beiden schetsen het beeld van een groepering jongeren die als bohémiens door het nachtelijk Amsterdam zwerven, met niets anders dan de literatuur in gedachten. Van Wessem noemt Herman van den Bergh, M. Permys, Roel Houwink, C.J. Kelk en anderen. Kettmann spreekt over Herman van den Bergh die op straat, onder een lantaarn, een priapisch lied schreef, over Permys, Kelk, Chasalle (het pseudoniem van Van Wessem) en over Erich Wichmann. Ook spreken beiden over de hang naar de Japanse cultuur en de bijeenkomsten in Américain, waar vaak tot diep in de nacht werd gesproken over cultuur. Deze nachtelijke bijeenkomsten van een groep kunstenaars zal Kettmann later gebruiken in zijn eerste roman, De glanzende draad der goden (1928). De in dat boek optredende groep kunstenaars vertoont veel overeenkomst met de groep die door zowel Van Wessem als door Kettmann (in gedichten uit de bundel Man vrouw kind uit 1968) wordt beschreven. In het gedicht ‘Omtrent het jaar twintig’ heeft Kettmann zijn herinneringen aan de schrijver en bohémien J.K. Rensburg op papier gezet. Deze Rensburg was eveneens een in Amsterdam rond de jaren tien en twintig van deze eeuw bekende verschijning. Het is derhalve aannemelijk dat Kettmann tussen 1918 en 1925 deel uitmaakte van wat met een modernere term de literaire ‘scene’ heet. Tussen 1921 en 1925 heeft Kettmann geen literaire activiteiten ontplooid. De reden hiervan zet hij uiteen in een brief aan de redactie van De vrije bladen.Ga naar eind8. Het blijkt dat De branding een financieel fiasco is geweest en dat Kettmann daarna een bewuste literaire retraite heeft gehouden. In hoeverre dit de waarheid is, blijft onduidelijk. Kettmann schrijft de brief namelijk met als doel zichzelf aan te melden als medewerker aan De vrije bladen, en in die context klinkt het natuurlijk beter om te spreken van een bewuste literaire retraite, dan van een opgelegde - wat het geval zou kunnen zijn geweest wanneer redacties van literaire tijdschriften zijn bijdragen niet wensten op te nemen. Hoe dan ook, Kettmanns brief is succesvol en hij is in staat om twee bijdragen in De vrije bladen te publiceren; een novelle en een boekbespreking. Hij publiceert nu onder zijn eigen naam. In een brief aan Roel Houwink verklaart hij sinds de oprichting van De branding het pseudoniem Co van Sweden niet meer te hebben gebruikt.Ga naar eind9. Het oordeel van Marsman over Kettmanns novelle is bewaard gebleven: ‘Dat stuk van Kettmann: ik begrijp niet waarom je bang bent het proza der jongeren te blameeren! Omdat dat ten eerste niet bestaat, ten tweede, indien al, geen totaal is, en ten derde, zoo gering en zoo slecht, dat het niet te blameeren is. Verder vind ik Kettmann zeer behoorlijk, al voel ik er niets voor, en wij namen het destijds aan. Je kunt dat een (nieuw) bewijs van wat in jouw oog onze incompetentie is achten, - goed - maar in elk geval, het stuk moet geplaatst.’Ga naar eind10. In 1923 begint dr. W. Moll, gemeentearchiva- | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
ris van Den Haag, zijn acquisitie voor wat in later tijd zou uitgroeien tot het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Ook Kettmann wordt door hem benaderd om materiaal te leveren. Op 7 maart 1925 reageert Kettmann op zijn verzoek.Ga naar eind11. Moll zal teleurgesteld zijn geweest, want Kettmann weigert elke medewerking, met de motivering dat hij het prematuur vindt om jongere dichters en schrijvers een plaats in de literatuurgeschiedenis te geven. Volgens Kettmann gééft Molls collectie de jongeren deze plaats, terwijl in Kettmanns ogen deze plaats niet gegeven, maar bevochten dient te worden. Ook Du Perron weigerde om aan Molls verzoek gehoor te geven. In 1926 verschijnen vijf nummers van het tijdschrift De idea. Het werd uitgegeven door Adam Haag in Lage Vuursche en het droeg de pretentieuze ondertitel: ‘Maandschrift beoogende de volstrekt ideëele belangen der menschheid’.Ga naar eind11a. Met ingang van het derde nummer staan Ru le Cavelier en George Kettmann Jr. als ‘Vaste medewerkers’ op de titelpagina vermeld. Te zamen met Le Cavelier zet Kettmann hier onder meer een serie essays op stapel die zich met kunst, kritiek en samenleving bezighouden. Door het kortstondige bestaan van De idea zien slechts twee essays het licht, van beide schrijvers één. Uit Kettmanns essay blijkt dat dit niet de eerste maal is dat beiden samen essayistisch werk over dit onderwerp publiceren; hij verwijst naar eerdere ‘literair-critische studiën’. Het vermoeden lijkt gerechtvaardigd dat Kettmann hier refereert aan essays, hetzij gepubliceerd in Stroomingen, hetzij in De branding. Ook publiceert Kettmann in De idea de eerste twee delen van wat vermoedelijk een twaalfdelig werk had moeten worden: ‘Herakles’ twaalf taken’. De laatste tien zijn nooit verschenen. In 1927 schreef de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur een romanprijsvraag uit voor het jaar 1928. Van alle inzendingen zullen de twaalf beste worden uitgegeven in de serie ‘Nieuwe romans’ van de Wereldbibliotheek. Kettmann besluit mee te dingen en in een brief van 4 juni 1927 geeft hij te kennen dat hij voor 1 mei 1928 zijn roman De glanzende draad der goden zal hebben afgerond en in het bezit van de Maatschappij zal hebben gesteld.Ga naar eind12. Bij deze romanprijsvraag was het de bedoeling dat de deelnemers onder een motto zouden meedingen. Kettmann kiest: Malgré Tout. Totdat zal blijken dat hij een der twaalf prijswinnaars is, zal hij met dit motto zijn brieven aan de Wereldbibliotheek ondertekenen. Men krijgt uit dit motto overigens de indruk dat Kettmann zich in de tweede helft van de jaren twintig miskend moet hebben gevoeld. Nadat het oorspronkelijke manuscript van de roman door de jury was geretourneerd omdat zij van mening was dat de roman niet sterk genoeg was geconstrueerd, en bovendien de gestelde omvang te boven ging, zond Kettmann een tweede versie in, die wel werd geaccepteerd. In zijn brief van 1 januari 1928 aan de Wereldbibliotheek geeft Kettmann twee titels: De glanzende draad der goden en Kunstzij.Ga naar eind13. Hij laat de jury vrij er eentje te kiezen als de definitieve titel van de roman. Dat het de eerste titel is geworden, is derhalve eerder de keuze van de jury van de romanprijsvraag, dan van Kettmann. In het najaar van 1928 verschijnt dan zijn eerste roman. Er verschijnt nog in hetzelfde jaar een tweede druk. In 1923 was Kettmann in het huwelijk getreden met Adriana Theodora Maria (Jeanne) Schutze. Uit deze verbintenis worden twee kinderen geboren, een jongen en een meisje. In deze tijd werkt Kettmann bij zijn vader in de zaak, en daar hij deze zaak te zijner tijd zal overnemen, maakt hij een aantal internationale reizen. Zo bezoekt hij onder meer Manchester en Parijs. Ten gevolge van zijn huwelijk bevordert zijn vader hem tot procuratiehouder. Het reizen naar de provincie is hiermee voor hem afgelopen. Uit de correspondentie met de Wereldbibliotheek blijkt dat Kettmann in 1928 naar Amersfoort verhuist, waar hij tot medio 1930 woonachtig blijft.Ga naar eind14. Dan verhuist hij (zonder vrouw en kinderen) terug naar Amsterdam. Wat de reden van de eerste verhuizing is, blijft duister. Kettmanns terugkeer naar Amsterdam hangt hoogstwaarschijnlijk samen met de ontbinding van het huwelijk tussen hem en Jeanne Schutze in september 1930. Dit heeft tot gevolg dat Kettmann zijn ex-echtgenote en de kinderen financiële bijstand moet verlenen, wat hem moeilijk afgaat. In februari 1931 raakt hij namelijk gebrouilleerd met zijn vader, die hem zelfs uit de zaak zet. De oorzaak van de brouille is gelegen in een verschil van mening tussen | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Kettmann en zijn vader waar het de toekomst van het bedrijf betreft. Senior wil zijn zoon in de verkoop, terwijl deze zich liever op het organisatorische vlak begeeft. Kettmann Jr. had er blijkbaar genoeg van als een handelsreiziger op te moeten treden voor zijn vader. In een brief aan een van zijn zoons maakt hij later melding van het feit dat hij voor zijn vader veel gereisd heeft, onder andere naar Goeree-Overflakkee en naar Ameland, zodat hij alle landstreken van Nederland kent.Ga naar eind15. Vanaf november 1931 begint de firma te lijden onder de gevolgen van de economische crisis en binnen korte tijd gaat zij te gronde. Kettmann verliest hierdoor zijn bron van inkomsten. Op literair gebied ziet het er voor hem iets rooskleuriger uit. In 1930 verschijnt zijn tweede roman, De vlam der steden (te zamen met Ru le Cavelier geschreven) bij uitgeverij Van Kampen & Zoon, na te zijn geweigerd door de Wereldbibliotheek en nadat onderhandelingen met Querido op niets zijn uitgelopen. Hij slaagt er in te publiceren in Leven en werken, Elsevier's geïllustreerd maandschrift en in jaargang 1930 van het letterkundig jaarboek Erts. Ook komt in 1931 zijn derde roman, Maan op het dak uit bij Van Kampen & Zoon, nadat ook deze roman geweigerd was door de Wereldbibliotheek, waaraan Kettmann, sinds het verschijnen van zijn eerste roman in 1928, altijd het eerst zijn nieuwe manuscripten aanbood. Via een vriend, hoofdredacteur van de Amersfoortsche courant, is hij in staat ook in deze krant te publiceren. Het lijkt aannemelijk dat deze vriendschap dateert uit Kettmanns Amersfoortse tijd. In deze tijd tracht Kettmann zijn maatschappelijk engagement in de praktijk te brengen. Op 16 november 1931 sluit hij zich aan bij de Fascistenbond ‘De Bezem’. In een brief uit begin 1932 zegt hij dat hij enige maanden te voren fascist is geworden: ‘[...] feitelijk een soort zelf-ontdekking, daar natuurlijk ook voordien mijn denken al homogeen was met het fascisme, zonder dat ik mij hiervan sterk bewust was [...].’Ga naar eind16. Later, waarschijnlijk eind 1952, begin 1953, geeft hij een andere reden voor zijn keuze voor het fascisme: ‘Bij mij [...] bestond het fascisme en het nationaal-socialisme vooral uit de strijd voor de oude cultuurwaarden, die met het liberalisme en het historisch materialisme waren teloor gegaan.’Ga naar eind17. In het verleden is meermalen gesuggereerd dat bij sommigen met betrekking tot de keuze voor het fascisme of het nationaal-socialisme het begrip ‘rancune’ een rol heeft gespeeld. Dat dit tot op zekere hoogte op waarheid berust, blijkt bijvoorbeeld uit de levensloop van dr. T. Goedewaagen en mr.dr. R. van Genechten, beiden hooggeplaatste en vooraanstaande nsb'ers. Bij beiden staat het historisch vast dat een gevoel van miskenning een belangrijke rol heeft gespeeld bij hun keuze voor het nationaal-socialisme. Ook Ter Braaks essay Het nationaal-socialisme als rancuneleer (1937) - dat overigens als motto een gedicht van Kettmann droeg - heeft in niet geringe mate bijgedragen tot deze beeldvorming. In het geval van Kettmann lijkt er echter geen reden voorhanden om rancune als (mee)beslissende factor een rol te laten spelen. Volgens eigen mededeling is hij zich in het najaar van 1931 bewust geworden van zijn fascistische opvattingen.Ga naar eind18. Vlak daarna sloot hij zich aan bij de Fascistenbond ‘De Bezem’ van Jan Baars. Wanneer men nu Kettmanns literaire en maatschappelijke positie in ogenschouw neemt zoals die medio 1931 was, ontvouwt zich het volgende beeld. Zijn eerste roman, De glanzende draad der goden, is in 1928 door de Wereldbibliotheek, toentertijd een gezaghebbende uitgeverij, bekroond en uitgegeven. In 1930 verschijnt zijn tweede roman, De vlam der steden. Op beide romans waren de reacties welwillend tot goed - enkele negatieve kritieken uitgezonderd. Medio 1931 weet Kettmann al dat in dat najaar zijn derde roman, Maan op het dak, het licht zal zien. In 1930 is werk van hem opgenomen in Leven en werken, in Elsevier's geïllustreerd maandschrift en in het letterkundig jaarboek van dat jaar, Erts. Daarenboven heeft hij in begin 1931 meegewerkt aan Critisch bulletin. Het lijkt mij niet dat Kettmann enige reden zou kunnen hebben gehad zich verongelijkt te voelen - uit het overgeleverde archiefmateriaal blijkt dit ook niet. Wat betreft zijn maatschappelijke positie van medio 1931 valt het volgende op te merken. Hij is, zoals gezegd, sinds september 1930 gescheiden en dit brengt zware financiële lasten met zich mee. Daar komt dan nog bij dat hij vanaf februari 1931 in onmin met zijn vader leeft, zodat zijn financiële positie dan nog ongemakkelijker wordt. Toch blijkt uit het | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
overgeleverde archiefmateriaal nergens dat Kettmann zijn maatschappelijke positie koppelt aan zijn keuze voor het fascisme. Deze keuze lijkt, wat het verband betreft met de maatschappelijke situatie, veeleer samen te hangen met de sociale problematiek in het algemeen (de opkomende economische crisis) dan met zijn eigen, persoonlijke economische en sociale problemen. Ook wat dit betreft, lijkt het mij dus niet aannemelijk dat bij Kettmanns keuze voor het fascisme een rancuneus gevoel tegenover de maatschappij een rol heeft gespeeld. Zelfs al was er, zowel literair als maatschappelijk gezien, sprake van rancune, dan nog had zijn keuze voor het fascisme hem geen enkel financieel of ander voordeel opgeleverd. Het meest waarschijnlijke, en meest aannemelijke op grond van het bewaard gebleven archiefmateriaal, is dat Kettmann zich tot het fascisme aangetrokken voelde omdat het goed aansloot bij zijn persoonlijkheidsstructuur. Een aanwijzing hiervoor is te vinden in de drie romans die verschenen voordat Kettmann zich openlijk tot het fascisme bekeerde. De literatuur-historicus die terugkijkt loopt natuurlijk altijd het gevaar de feiten te zien zoals ze hem het best van pas komen. Zo ook hier, waar het voor de hand ligt in Kettmanns vroege proza een prefascistische gedisponeerdheid te constateren. Desondanks is het mogelijk, zonder te ‘hineininterpretieren’, in Kettmanns eerste drie romans fascistische tendensen op te merken, die een ondersteuning kunnen vormen voor de bewering dat bij Kettmanns keuze voor het fascisme rancune geen rol heeft gespeeld. Zo in zijn eerste roman, De glanzende draad der goden (1928), waar verscheidene gegevens zijn op te merken die gerelateerd zijn aan enkele themata die in latere fascistische en nationaal-socialistische romans zullen voorkomen. Zo zet de roman zich af tegen het intellectualisme, wordt het streven naar ‘de daad’ boven ‘de gedachte’ gesteld, wordt benadrukt dat de kunstenaar zijn taak moet uitvoeren in dienst van de gemeenschap en wordt de contemporaine maatschappij afgewezen, terwijl tegelijkertijd gestreefd wordt naar een ‘nieuwe synthese’. Ook in zijn tweede roman, De vlam der steden (1929), zijn fascistische kenmerken aanwezig. Zo wordt de tegenstelling stad-platteland geschilderd, waarbij in de stad de zedenverwildering hoogtij viert, terwijl op het platteland de zedelijke ingetogenheid haar plaats heeft. De arbeid in abstracte zin wordt verheerlijkt, maar de arbeidersbeweging wordt veroordeeld. Ook wordt in deze roman opnieuw het streven naar een nieuwe, betere wereld aan de orde gesteld. Deze nieuwe wereld wordt dan onder meer gekenmerkt door de afwezigheid van de moderne kunst, een herstel van de oude traditionele verworvenheden en een terugkeer naar de tijd van het grote vaderlandse verleden - allemaal zaken die in de latere opvattingen van nationaal-socialistische auteurs zullen terugkeren. In Kettmanns derde roman, Maan op het dak (1931), is het meer de algemene teneur van cultuurpessimisme die preludeert op het fascisme. Juist in het fascisme zocht Kettmann een mogelijke opheffing van dit cultuurpessimisme. Dat Kettmann zelf deze roman als bij uitstek fascistisch beschouwde, blijkt uit het feit dat Maan op het dak in de eerste jaargang (1936-1937) van Het nationale dagblad, het dagblad van de nsb, in feuilletonvorm werd herdrukt. | |||||||||||||
3. 1932-1945Deze derde periode in Kettmanns leven onderscheidt zich in een aantal facetten van de voorgaande twee. Achteraf gezien is het moeilijk, zeker bij zo gebrekkig overgeleverde bronnen als waarop deze biografische schets is gebaseerd, te bepalen of Kettmann in de jaren 1932-1945 wérkelijk veel actiever is geweest dan in de voorgaande jaren, of dat er simpelweg meer materiaal van en over hem bewaard is gebleven. In ieder geval wordt de indruk gewekt dat Kettmann zich pas in 1932 volop begint te ontplooien. In hoeverre deze indruk meer is gebaseerd op ‘hineininterpretieren’ dan op het historische feitenmateriaal, zal moeten blijken uit voortgezet onderzoek. Zoals vermeld, werd Kettmann op 16 november 1931 lid van de Fascistenbond ‘De Bezem’, onder stamboeknummer 107 - hij behoorde dus tot de voortrekkers. Hij is echter niet lang lid gebleven; op 30 juni 1932 zegt hij zijn lidmaatschap al weer op.Ga naar eind19. In deze zeveneneenhalve maand heeft hij publicitair niet stilgezeten. In De bezem, het weekblad van de Fascistenbond, schrijft hij een aantal artikelen en en- | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
kele gedichten. De reden voor zijn kortdurende lidmaatschap van ‘De Bezem’ ligt vermoedelijk in het gebrekkige organisatorische talent van de leiders van deze beweging. In een brief van 6 december 1932 maakt Kettmann melding van dit punt, en tegelijkertijd zegt hij dat de nsb en haar leider Anton Mussert juist op dit punt van de overige fascistische groeperingen verschilt.Ga naar eind20. Op maatschappelijk terrein gaat het nog altijd niet zo goed met hem. Hij is nog steeds met handen en voeten financieel gebonden aan zijn vroegere echtgenote, en de kosten die dit met zich mee brengt, zijn voor hem nauwelijks op te brengen. In de overgeleverde briefwisseling is te lezen dat zijn ex-vrouw en de kinderen zijn blijven wonen in Amersfoort en dat Kettmann in Amsterdam moeite heeft het hoofd boven water te houden.Ga naar eind21. Soms is hij zelfs gedwongen te eten in tehuizen voor daklozen, waar hem gratis, of tegen een geringe vergoeding, voedsel wordt aangeboden. Zijn exvrouw verwijt hem in haar brieven dat hij geen werk zoekt, terwijl Kettmann als verontschuldiging aanvoert dat hij tracht een bestaan als schrijver op te bouwen. Een baan van acht uur per dag zou hem daartoe niet in staat stellen, meent hij. Toch accepteert hij in mei 1932 een hem aangeboden positie bij uitgeverij Strengholt, waar zijn toekomstige tweede echtgenote, Margot Warnsinck, eveneens werkzaam was. Wellicht heeft zij als intermediair gefungeerd. In de maanden mei en juni 1932 draagt Kettmann een groot aantal artikelen bij aan zeer veel tijdschriften, allemaal door Strengholt uitgegeven. Enkele namen: De revue der sporten, Ons Nederland, De kroniek. Hij is echter van mening dat dit kantoorbaantje hem in zijn artistieke vrijheid belemmert en wanneer Strengholt hem aan het einde van de tweemaandelijkse proefperiode aanbiedt te blijven, wijst Kettmann dit aanbod van de hand.Ga naar eind22. Op 2 augustus 1932 meldt hij zich aan als lid van de nsb. Hij krijgt stamboeknummer 302 toegewezen, een zeer laag rangnummer, wat in nsb-kringen een belangrijk psychologisch punt is. Des te lager nummer, des te langer is men lid en des te meer aanzien geniet men. Vermoedelijk is hij vrij snel na zijn aanmelding als lid betrokken bij de voorbereidingen voor het laten verschijnen van een eigen weekblad van de nsb: Volk en vaderland. Zijn publicitaire activiteiten van de voorgaande jaren zullen hier de oorzaak van zijn geweest. Wanneer in januari 1933 het eerste nummer van ‘VoVa’, zoals Volk en vaderland al snel genoemd gaat worden, verschijnt is Kettmann de verantwoordelijke eindredacteur. De hierop volgende tijd zal hij bij dit weekblad betrokken blijven, in verschillende functies. Zo staat te lezen in Volk en vaderland van 29 april 1933 dat Kettmann zijn redacteurschap verruilt voor een medewerkerschap. Als reden wordt de afstand tussen zijn woonplaats Amsterdam en Utrecht, de redactiezetel van het blad, genoemd. Deze afstand wordt als te groot ervaren, zodat Kettmanns betrokkenheid bij Volk en vaderland er onder lijdt. Op 1 oktober 1933 wordt hij echter opnieuw redacteur, welke functie hij echter op 3 februari 1934 wegens ‘drukke werkzaamheden’ moet neerleggen. Op deze wijze zal hij in de volgende jaren steeds nu eens in mindere, dan weer in meerdere mate bij Volk en vaderland betrokken blijven. Deze betrokkenheid uit zich in een zeer groot aantal artikelen, waarvan waarschijnlijk zeer vele niet zijn ondertekend, zodat Kettmanns auteurschap niet meer is vast te stellen. In de eerste jaren staan namelijk boven elk artikel de initialen vermeld van de desbetreffende redacteur (in Kettmanns geval ‘gkj’), maar met deze gewoonte wordt al spoedig gebroken. Behalve dat Kettmann zich op nationaal-socialistisch gebied binnen de nsb actief betoont, begeeft hij zich ook op letterkundig-publicitair terrein. Op 21 juli 1932 begint namelijk de uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer haar bestaan. In de begintijd zijn er drie vennoten: Kettmann, Margot Warnsinck en F.A.R. Smit. De laatstgenoemde, accountant en vriend van Kettmann, treedt per 1 maart 1937 uit als vennoot.Ga naar eind23. In Kettmanns eigen woorden is het doel van deze uitgeverij: ‘[...] het nationaal-socialisme als cultuurstroming mede op te vangen en te verbreiden, zoowel in uitgaven van uitgesproken fascistische strekking als werk van letterkundige waarde [...].’Ga naar eind24. Behalve dit idealistische doel is er ook een aantal redenen van meer praktische aard aanwijsbaar. Zo heeft Kettmann sinds zijn ontslag uit de zaak van zijn vader in zeer behoeftige omstandigheden geleefd, wat mede in verband stond met de financiële ver- | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
plichtingen tegenover zijn ex-vrouw en de kinderen. Dit heeft grote problemen tot gevolg gehad. Door met het oprichten van een eigen zaak het heft in eigen handen te nemen, hoopt hij deze financiële problemen beter het hoofd te kunnen bieden. Een derde reden wordt duidelijk uit de briefwisseling met zijn vriend Van Zijst (de hoofdredacteur van de Amersfoortsche courant). Kettmann blijkt het ideaal te koesteren de literatuur dichter bij het volk te brengen. Dit streven zal later, in de jaren 1940-1945, in verhevigde mate naar voren komen. In een aantal brieven zet hij uiteen dat het zijn bedoeling is in Amsterdam-Zuid, toentertijd een nieuwbouwwijk, een boekhandel annex leesbibliotheek annex uitgeverij te beginnen. Via deze constructie zou het mogelijk moeten zijn de mensen naar de boekwinkel te krijgen, waar hun de gelegenheid wordt geboden in alle rust te lezen en over het gelezene te discussiëren. Een vierde reden ten slotte komt eveneens naar voren uit deze correspondentie.Ga naar eind25. Kettmann vertelt Van Zijst dat hij De Amsterdamsche Keurkamer heeft opgericht om te trachten de vaste uitgeverij voor de Nederlandse nationaal-socialisten te worden. Al in 1932 heeft hij geprobeerd de uitgeversrechten te krijgen voor Hitlers Mein Kampf en in 1933-1934 geeft zijn uitgeverij De daad uit, het weekblad van de kring Amsterdam van de nsb. Ook heet het dat Kettmanns uitgeverij in eerste instantie Volk en vaderland zou gaan uitgeven - Kettmann zegt dat hij zelfs al een girorekening had geopend, toen duidelijk werd dat Mussert toch liever de zaak in eigen hand hield.Ga naar eind26. Hoewel zulks uit archiefonderzoek niet eenduidig is gebleken, lijkt het aannemelijk dat Kettmann heeft gehoopt De Amsterdamsche Keurkamer de positie te laten verwerven die later was weggelegd voor de nenasu, de uitgeversmaatschappij van de nsb. In 1931 kenden Kettmann en Margot Warnsinck elkaar, toen zij samen lid werden van ‘De Bezem’ - Kettmann onder stamboeknummer 107, en Margot Warnsinck onder nummer 106. Zij was schrijfster van meisjesboeken, en zowel onder haar eigen naam als onder haar pseudoniem Liesbet Storm heeft zij tussen 1932 en 1945 een aantal werken gepubliceerd. Haar boeken waren niet op de eerste plaats nationaal-socialistisch van karakter, hoewel de toon ervan toch wel onmiskenbaar samenhangt met fascistische invloeden en opvattingen. Zo is er in haar werken vaak sprake van flinke Hollandse meisjes, die de moeilijkheden waaraan zij worden blootgesteld, op stoere wijze te lijf gaan, zonder te vervallen in de lethargie die veel van de ouderen kenmerkt. Dat zij niet slechts volgens de nationaal-socialistische opvattingen schreef, blijkt uit het feit dat zij niet uitsluitend bij De Amsterdamsche Keurkamer publiceerde, maar ook bij andere, niet-nationaal-socialistische uitgeverijen. Op 12 oktober 1932 treden George Kettmann Jr. en Margot Warnsinck in het huwelijk. Het echtpaar zal worden gezegend met vier zoons, geboren tussen 1939 en 1944. Deze jonge vrouw (zij is geboren op 14 maart 1909) was afkomstig uit het Gelderse dorpje Brakel. Waarschijnlijk rond 1930 kwam zij naar Amsterdam, vervuld van een hooggestemd ideaal: zij wilde schrijfster worden. Reeds vanaf haar vroegste jeugd wilde ze dit, maar in het ouderlijke milieu werd deze wens niet serieus genomen. Haar vader was de dorpsdokter en in zijn ogen was schrijven geen bezigheid voor een vrouw. Ze had een secretaresse-opleiding gevolgd en kwam waarschijnlijk met Kettmann in contact toen deze een privé-secretaresse zocht. Zij voorzag in haar levensonderhoud door haar werk als secretaresse van uitgever A.J.G. Strengholt te Amsterdam. In haar vrije tijd hield zij zich bezig met het schrijven van meisjesboeken. Ook maakte zij zich verdienstelijk in de afdeling Amsterdam van Veilig Verkeer Nederland. Reeds vanaf haar eerste ontmoeting met Kettmann was zij sterk onder de indruk van zijn krachtige persoonlijkheid. Hij stimuleerde haar in haar streven naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid, hoewel dit van zijn kant gepaard ging met een zekere mate van dubbelzinnigheid, als gevolg van zijn maatschappelijke opvatting. Zo wenste hij wel dat ze haar schrijverstalent ontplooide, maar het moest gebeuren onder zijn begeleiding en stimulering. Hoewel het nu natuurlijk moeilijk, zo niet onmogelijk, is vast te stellen wat de precieze aard van hun relatie is geweest, lijkt het aannemelijk dat Kettmann er voor heeft gezorgd dat Margot Warnsinck de schrijfster is geworden die zij altijd graag had willen zijn. Zonder zijn stimulerende aanwezigheid had zij nooit uit het haar | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
terneerdrukkende dorpse milieu kunnen raken. Al met al raakte zij onder zijn krachtige en soms overheersende invloed. Pas na de Tweede Wereldoorlog zal zij trachten onder deze invloed uit te komen. In juli 1933 maakten ze een fietstocht naar Parijs. Er was wel geld genoeg om gerieflijker te reizen, maar dat was juist niet de bedoeling. Het achterliggende doel van de reis was om aan te tonen dat jonge nationaal-socialisten niet te beroerd waren om de moeilijkste weg te kiezen, wanneer het hun er om ging een doel te bereiken. Het woord ‘daad’, met al zijn afgeleiden, vormde een zeer belangrijk deel van Kettmanns nationaal-socialistische bagage. Met deze moeizame reis werd een daad gesteld. Deze handelwijze is karakteristiek voor Kettmanns persoonlijkheid. In de zomer van 1939 bezoekt het echtpaar Frankrijk opnieuw. Ditmaal gaan ze niet naar Parijs, maar ze houden een zomervakantie in Normandië.Ga naar eind27. Het is wellicht geen toeval dat het decadente Parijs niet wordt aangedaan, maar wel Normandië - streek vol mysterie, druïden, restanten van de invallen der Noormannen en overblijfselen van een oude Keltische (lees: Germaanse) cultuur.Ga naar eind28. Behalve op nationaal niveau is Kettmann ook op lokaal niveau actief voor de nsb. Hij wordt namelijk redacteur van De daad, het orgaan van de ‘Kring Amsterdam der Nationaal-Socialistische Beweging’. Van juli 1933 tot maart 1934 zal hij stukjes in De daad publiceren, onder meer onder het pseudoniem dat hij ook in Volk en vaderland gebruikt: Lange Pier. Dit pseudoniem heeft Kettmann voor het eerst gebruikt voor zijn publikaties in De bezem. In deze zelfde periode zal Kettmann zijn enige voor het grote publiek opgevoerde drama schrijven: het toneelstuk De dag die komt. Op 22 december 1933 vindt te Utrecht de première van dit stuk plaats. Het wordt op de planken gezet door de toneelgroep Fascio, onder leiding van directeur Louis Felten. De regie is in handen van Jan C. de Vos Jr., die in de Tweede Wereldoorlog bekendheid zal genieten als de leider van het Gilde voor Theater en Dans - een van de zes gilden van de Nederlandsche Kultuurkamer. Hoewel De dag die komt in Volk en vaderland en in De daad - uiteraard! - goedkeurend wordt besproken, blijft het grote suc-
George Kettmann Jr. omstreeks 1935
De dag die komt, uitgevoerd eind 1933, begin 1934
| |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
ces uit. Ondanks dat het een stuk door nsb'ers voor nsb'ers was (hoewel niet alle spelers de beginselen van de nsb waren toegedaan), bleef de respons van het publiek gering. Na twee maanden werd de uitvoering gestaakt. Onopgehelderd blijft waarom Kettmann de tekst van zijn toneelstuk niet door zijn uitgeverij het licht heeft laten zien. Het (incomplete) typoscript is bewaard gebleven.Ga naar eind29. Door de leiding van de nsb werd het stuk overigens beschouwd als het eerste echte nsb-cultuurprodukt. Wanneer einde 1941 het Nationaal-Socialistisch Jaarboek 1942 verschijnt, staat op de pagina van 22 december de eerste opvoering van het stuk gememoreerd. Men vond het blijkbaar zeer geslaagd, ondanks de tegenvallende publieke belangstelling. Ook blijft Kettmann actief bezig met zijn literaire carrière. Nadat hij in 1931 zijn derde roman, Maan op het dak, had laten verschijnen bij Van Kampen & Zoon, heeft hij niet stilgezeten. Zijn vierde roman heette Fabian en waarschijnlijk tegen het einde van 1931 heeft Kettmann het manuscript aangeboden aan de Wereldbibliotheek. In een brief van 30 januari 1932 komt echter het teleurstellende antwoord: ‘In dezen vorm is Uw roman “fabian” voor ons niet te aanvaarden.’Ga naar eind30. Ondanks dat Kettmann aanbiedt de roman te herzien en eventueel in te korten, geeft de Wereldbibliotheek te kennen weinig in een uitgave te zien. Fabian zal nooit verschijnen. Ook schrijft Kettmann in deze tijd novellen, waarvan er enkele worden opgenomen in diverse tijdschriften. De niet teruggevonden novelle De werkloozen stuurt hij naar het toen pas opgerichte Forum, dat haar echter weigert.Ga naar eind31. Ook heeft hij in december 1931 een gedicht naar Forum gestuurd, dat eveneens geweigerd werd. In de woorden van Everard Bouws, redactiesecretaris van Forum: ‘Uw bewijs van instemming heeft ons een groot genoegen gedaan. Het doet ons daarom te meer leed dat het niet mogelijk is Uw gedicht te accepteeren, de redactie meent met algemeene stemmen dat het niet voor plaatsing in aanmerking komt.’Ga naar eind32. Het is opvallend dat Kettmann weer is begonnen te dichten. Zijn laatste gedicht verscheen in 1920 in Het getij en daarna heeft hij zich tot proza beperkt. Wanneer hij zich in 1924 aanmeldt als medewerker aan De vrije bladen zegt hij zich bezig te willen houden met het proza;Ga naar eind33. wanneer hij Herman Robbers in 1932 een novelle ter publikatie in Elsevier's geïllustreerd maandschrift zendt, zegt hij: ‘Slechts uiterst zelden schrijf ik verzen; ik voel intuïtief mijn kracht meer in het proza tot uitdrukking komen.’Ga naar eind34. Zijn eerste gepubliceerde vers ná 1920 verschijnt pas in 1930. Opvallend is nu dat juist in zijn nationaal-socialistische literaire werk het gedicht een centrale plaats inneemt. Ná 1932 heeft Kettmann vrijwel geen fictioneel proza meer geschreven; in ieder geval in vergelijking met zijn poëzie een geringe hoeveelheid. In 1931 stelt Kettmann zich in verbinding met dr. P.H. Ritter Jr., destijds de bekendste radioliteratuurcriticus. De bekendheid van deze, nu vrijwel vergeten, man was zó groot, dat er in Nederland bijna niemand van veertig jaar en ouder is, die zich zijn aparte stemgeluid niet kan herinneren. Zijn zondagse boekenhalfuur genoot wijd en zijd grote faam. Behalve dat Ritter zelf voor de microfoon sprak, liet hij af en toe gastsprekers optreden. Kettmann vraagt Ritter nu of deze hem een keer wil laten optreden. Kettmann stelt voor een ‘moderne roman’ te bespreken. Daar het boekbespreken voor de avro-radio een geliefde bezigheid is, duurt het tot juni 1932 eer Kettmann aan de beurt is. Ritter laat hem de roman Planland van Kees van Bruggen bespreken. Kettmann is niet tevreden met dit werk - hij vindt het een zwakke roman - en geeft te kennen dat hij veel liever zijn eigen roman De vlam der steden bespreekt. Hiervoor voelt Ritter begrijpelijkerwijs weinig. Ondanks Kettmanns aanvankelijke afkeer van het werk van Van Bruggen levert hij blijkbaar een aanvaardbare prestatie af, want Ritter betuigt hem zijn tevredenheid. Het laatste contact tussen de twee dateert uit september 1932, wanneer Ritter Kettmann met zijn voorgenomen huwelijk feliciteert. In december 1934 schrijft Kettmann zijn laatste brief aan Ritter, waarin hij verzoekt nog eens in aanmerking te komen voor een radiolezing. Ritter antwoordt niet. Hem zal duidelijk zijn geworden dat beider politieke opvattingen te zeer uiteen liepen.Ga naar eind35. In de jaren die nu volgen staat Kettmanns literaire activiteit geheel in het teken van het nationaal-socialisme. Het is met recht strijdpoëzie en -proza, en daardoor (afgezien van de verwerpelijke morele achtergrond) al voor de te- | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
genwoordige lezer nauwelijks meer genietbaar. Zijn eigen literaire produktie is slechts een van de drie poten waarop Kettmanns bezigheden rusten. De andere twee zijn het werk voor De Amsterdamsche Keurkamer en het werk voor de nsb. Om met het laatste te beginnen, zijn bezigheden voor de nsb zijn menigvuldig, hoewel uitsluitend publicitair van aard. Kettmann heeft, voor zover bekend, nimmer enige politieke macht bezeten. Hij beleed zijn idealen slechts in geschrifte. Zo heeft hij tot kort voor het moment van zijn royering als nsb-lid (waarover hieronder meer) meegewerkt aan Volk en vaderland, hij publiceerde in nationaal-socialistische periodieken als Nieuw-Nederland, De wolfsangel, Ontwakend volk, Nederland en De nieuwe gids - het oude tijdschrift van de Tachtiger Willem Kloos, dat na zijn dood mede dank zij de bereidwillige medewerking van Kloos' echtgenote Jeanne Reyneke van Stuwe in handen was gekomen van de fascist en virulente antisemiet Alfred Haighton. Ook droeg Kettmann op nsb-vormingsbijeenkomsten voor uit eigen dichtwerk. Zo blijkt uit zijn correspondentie dat hij op 1 maart 1941 op een kernvormingsbijeenkomst te Utrecht verzen voordroeg, na hiervoor door Rost van Tonningen te zijn uitgenodigd.Ga naar eind36. Een laatste activiteit die hij voor de nsb verrichtte was het bezoeken van gelijkgezinden in Vlaanderen. Zo bezocht hij meermalen de jaarlijkse IJzerbedevaart te Diksmuide en andere Vlaams-nationalistische hoogtijdagen. Veelal leidden deze bezoeken tot artikelen in Volk en vaderland en andere periodieken. Zelf zegt Kettmann dat hij in de tweede helft van de jaren dertig veelvuldig in Vlaanderen de nsb vertegenwoordigde. Hij noemt bezoeken aan Kester, Aalst, Gent, Brugge en Brussel, waar hij een bezoek bracht aan Léon Degrelle, de leider van Rex, de Waalse nationaal-socialistische beweging.Ga naar eind37. Zijn bezigheden voor zijn uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer liepen voor een groot deel parallel met zijn overige nationaal-socialistische activiteiten. Zo had de nenasu (de uitgeversmaatschappij van de nsb) van vrijwel alle uitgaven van De Amsterdamsche Keurkamer exemplaren in depot. In advertenties werd de lezer opgeroepen Kettmanns uitgaven te bestellen bij de nenasu. Deze uitgaven vertoonden in toenemende mate, naarmate de jaren verstreken, een radicaliserende tendens. Een verschijnsel, eigen aan vrijwel elke revolutionaire beweging - en zo zag de nsb zichzelf. Zowel in Kettmanns eigen werk als in werk van anderen die bij De Amsterdamsche Keurkamer publiceerden, nam na 1935-1936 het antisemitische element in kracht toe. Wat Kettmanns derde soort activiteiten betreft, zijn eigen literaire werk, valt op te merken dat hij nu in zijn vruchtbaarste periode aanbeland is. Toch heeft ‘vruchtbaar’ hier een speciale betekenis. Het wil niet noodzakelijkerwijs inhouden dat Kettmann in deze jaren werkelijk meer schreef dan in de voorgaande, maar het zegt veeleer dat hij nu volop de gelegenheid kreeg tot publiceren. Binnen de Nederlandse nationaal-socialistische gemeenschap was hij namelijk zonder concurrentie de auteur/dichter bij uitstek, zodat alles wat uit zijn pen vloeide, zonder moeite in organen die in mindere of in meerdere mate met de nsb verbonden waren, kon worden opgenomen. Verder was hij in de gelegenheid zijn eigen literaire werk bij zijn uitgeverij onder te brengen. Zo verscheen in 1935 bij De Amsterdamsche Keurkamer zijn eerste verzenbundel De jonge leeuw. In 1938 liet hij Het erf aan zee het licht zien, een tweede bundeling van gedichten. Vrijwel elk gedicht uit deze beide bundels is voorgepubliceerd in nationaal-socialistische periodieken, met name in Volk en vaderland. Een saillant detail is overigens dat hij in de oorlogsjaren heeft geprobeerd zijn romans van vóór 1932, te weten De glanzende draad der goden, De vlam der steden en Maan op het dak, uit te laten geven door De Amsterdamsche Keurkamer. De Afdeeling Boekwezen van het (nationaal-socialistische) Departement van Volksvoorlichting en Kunsten geeft echter in 1943 een afwijzend oordeel over zijn romans en weigert papiertoewijzing, zodat er van uitgave niets komt.Ga naar eind38. Is Kettmann in de jaren dertig de meest bekende en gevierde nationaal-socialistische dichter, in 1943 zijn zijn boeken blijkbaar het uitgeven niet waard. Hoe deze verandering in waardering tot stand is kunnen komen, zal nog aan de orde komen. Dan wordt het mei 1940. Of Kettmann, zoals veel prominente nsb'ers, is geïntemeerd door de Nederlandse overheid, is niet meer te achterha- | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
len. Zelf geeft hij hierover tegenstrijdige verklaringen. In een soort autobiografie in De misthoorn van 1 augustus 1942 zegt hij dat hij tot de groep van gearresteerden en geïnterneerden heeft behoord, terwijl hij in een geschrift uit de eerste helft van de jaren vijftig, De tweespalt tussen nsb en ss, het tegenovergestelde beweert. Hij maakt van de veranderde situatie gebruik door zijn cultuuropvattingen met kracht te verspreiden. In Volk en vaderland van 16 en 30 augustus 1940 publiceert hij twee artikelen, die later samengevoegd onder de titel Om de nieuwe cultuur bij De Amsterdamsche Keurkamer zullen verschijnen. Hierin zet hij zijn opvattingen uiteen en voorspelt hij hoe de nieuwe cultuur er uit zal dienen te zien. Met ingang van 1 januari 1941 wordt hij opgenomen in de redactie van De nieuwe gids. Alfred Haighton heeft hem hiertoe uitgenodigd.Ga naar eind39. Kettmanns voortgaande radicalisering tekent zich onder meer af aan deze medewerking aan het steeds antisemitischer wordende De nieuwe gids. In het mei- en augustusnummer van 1941 publiceert Kettmann een tweetal essays over cultuur en kunstkritiek. Zo langzamerhand ontwikkelt hij zich tot een van de bekendste nsb-cultuurcritici. Een gevolg van zijn toenemende bekendheid is een voor het Opvoedersgilde, district Amsterdam, gehouden lezing. De titel luidde: ‘De grondslagen der volksche literatuur’. De lezing vond plaats in het Amsterdamse Muzieklyceum.Ga naar eind40. Een ander gevolg van zijn rijzende ster is zijn reis naar Duitsland in januari 1941. Mussert is door Himmler uitgenodigd op bezoek in Duitsland te komen - waarbij onder meer het concentratiekamp Dachau wordt bezocht. Het doel van Himmler is om Mussert warm te maken voor de ss.Ga naar eind41. Terzelfder tijd is Kettmann eveneens op bezoek in Duitsland. Of er tussen beide bezoeken een verband bestaat, is niet bekend. Vermoedelijk heeft Kettmann in Berlijn, waar hij op persoonlijke uitnodiging van Goebbels vertoefde,Ga naar eind42. gesproken over de verspreiding van de nieuwe cultuur. In dit licht moeten dan ook zijn pogingen worden gezien om vanaf 1941 met kracht de nieuwe culturele orde te propageren. Aan een vriend zegt Kettmann dat hij de reis naar Duitsland ondernam om de Nederlandse cultuur in Duitsland een grotere bekendheid te verschaffen.Ga naar eind43. In een brief aan zijn moeder vermeldt hij dat de reis naar Duitsland in gezelschap van andere Nederlandse kunstenaars gemaakt werd, en dat men onder meer Düsseldorf, Neurenberg, München en Berlijn bezocht.Ga naar eind44. Terug in Nederland voegt hij nieuwe, de nationaal-socialistische beginselen toegedane, schrijvers toe aan zijn uitgeversfonds. Enkele namen zijn Martien Beversluis, A.J.H.A. Wensink (die vlak voor en in de Tweede Wereldoorlog onder de pseudoniemen Johan Ponteyne en George de Sévooy publiceerde en die na 1945 het pseudoniem Willem Enzinck aannamGa naar eind45.), Rob Delsing en G.P. Smis. In zijn publikaties keert Kettmann zich nu met kracht tegen de vertegenwoordigers van de in zijn ogen verderfelijke intellectualistische letterkunde uit de jaren dertig. Schrijvers tegen wie hij zich zowel in het openbaar als in zijn correspondentie richt, zijn onder meer Simon Vestdijk (als vertegenwoordiger van de Forum-groep - dat Kettmann juist Vestdijk neemt is niet zo verwonderlijk: de beide Forum-representanten bij uitstek, Ter Braak en Du Perron waren sinds mei 1940 immers verdwenen - de een door zelfmoord, de ander als gevolg van een dodelijke ziekte), Ed. Hoornik (als vertegenwoordiger van de Criterium-groep) en Henri Bruning. Vooral zijn aanvallen op deze laatste zijn opvallend. Bruning is immers de nationaal-socialistische beginselen toegedaan. Toch is Kettmann van mening dat Bruning niet inziet wat het wezen van de nationaal-socialistische letterkunde betekent. Hij vindt dat Bruning, dank zij zijn functie bij het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, de mensen van de Criterium-groep (Han G. Hoekstra, Ed. Hoornik en L.Th. Lehmann) protegeert.Ga naar eind46. Dit verschil van mening met Bruning zal in begin 1942 leiden tot een vinnige polemiek in het nationaal-socialistische weekblad De waag, met Simon Vestdijk als lijdend voorwerp. In 1942 valt het hoogtepunt van zijn macht op literair gebied. Op 28 maart meldt hij zich aan bij de Nederlandsche Kultuurkamer - voor hem een vanzelfsprekendheid, want hij had zich al maanden tevoren als lid aangemeld bij het Letterengilde, zoals hij in zijn aanmeldingsbrief vermeldt.Ga naar eind47. Ook verschijnt in dit jaar zijn derde dichtbundel, Jong groen om den helm, met als ondertitel ‘oorlogsgedichten’. Vervolgens | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
verschijnt dan het Keurjaarboek 1932-1942, dat een weerslag geeft van de activiteiten van De Amsterdamsche Keurkamer in het afgelopen decennium. Dank zij Kettmanns goede connecties in Duitsland is er zelfs nog even sprake van dat Hitler een voorwoord tot het boek zal schrijven, maar dit komt er toch niet van.Ga naar eind48. Niet Mussert, leider van de Nederlandse nationaal-socialisten, maar dr. T. Goedewaagen, secretarisgeneraal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, zal het voorwoord uiteindelijk voor zijn rekening nemen. In september 1942 gebeurt dan, wat Kettmann van het toneel in Nederland zal laten verdwijnen: de Misthornaffaire. Deze zaak hangt ten nauwste samen met de positie van de nsb in Nederland, zodat het nodig is hieraan wat meer aandacht te besteden. Ruim tien jaar later zal Kettmann in de gevangenis een lang essay schrijven, De tweespalt tussen nsb en ss. Een uitstekend gekozen titel, omdat juist deze tweespalt de diepere oorzaak van de Misthoornaffaire is geweest. Er bestonden, eigenlijk al sinds het verschijnen in november 1936 van het dagblad van de nsb, Het nationale dagblad, twee stromingen in het Nederlandse nationaal-socialistische kamp. De ene stroming wilde dat Nederland een eigen, onafhankelijke plaats zou verkrijgen in het onder leiding van Hitler-Duitsland ontstane nieuwe Europa, terwijl de andere stroming, als logisch en natuurlijk uitvloeisel van de ideologie van het Derde Rijk, een uiteindelijk opgaan van de Nederlandse staat in het Groot-Germaanse Rijk bepleitte. Dat deze beide gedachten principieel onverzoenlijk zijn, zal duidelijk wezen. Hoe stond Kettmann nu in deze materie? Zoals zoveel Nederlandse nationaal-socialisten maakte hij een ontwikkeling in dezen door.Ga naar eind49. Deze ontwikkeling in al haar finesses te schetsen, zou buiten het bestek van deze biografische schets vallen. Kort gezegd komt het er op neer dat Kettmann in het begin van de jaren dertig ‘Groot-Nederlander’ in de zuiverste zin des woords was. Hij wenste dus de vereniging van alle Nederlands-sprekende volkeren, wat in concreto neerkwam op een aansluiting van Vlaanderen bij Nederland. Dit ‘Dietschland’ zou dan een krachtige staatkundige eenheid vormen. Deze wens van hem komt meermalen naar voren in zowel zijn poëzie als
Omslag van de dichtbundel Jong groen om den helm (ingenaaide uitgave) uit 1942
Uit Keurjaarboek 1932-1942, uitgegeven ter gelegenheid van het tienjarig jubileum van de Amsterdamsche Keurkamer
| |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
in zijn essayistisch werk uit deze periode. Tegen het einde van de jaren dertig verandert zijn mening. Langzaam maar zeker - vooral zijn artikelen in Volk en vaderland tonen deze ontwikkeling - raakt hij overtuigd van de superioriteit van het Germaanse ras over alle andere rassen. Dit impliceert dat hij voor het Groot-Germaanse Rijk van Hitler kiest en zo steeds verder verwijderd raakt van de opvattingen die in de nsb leven. Het is een logisch gevolg van deze ontwikkeling dat hij begint te opponeren tegen degenen in de nsb die de onafhankelijkheid van Nederland tot elke prijs willen bewaren - en dat is het overgrote deel van de nsb-leiding. Op 7 maart 1942 meldt Kettmann zich aan bij wat toen nog de Nederlandsche ss heette - vanaf 1 november 1942 zou de naam Germaansche ss in Nederland zijn.Ga naar eind50. Zijn stamkaart vermeldt dat hij op 15 april 1942 werd geaccepteerd als ss-man, dat hij het ss-nummer 2198 toegewezen kreeg en dat hij op 10 oktober 1942 wegens overgang naar de Waffen-ss uit de Nederlandsche ss werd uitgeschreven.Ga naar eind51. Dit laatstgenoemde nationaal-socialistische keurkorps was op 11 september 1940 opgericht (in naam door Mussert, maar op Duitse instigatie) en de leider ervan (J.H. Feldmeijer) werd krachtig gesteund door Rauter, Generalkommissar für das Sicherheitswesen und Höhere ss- und Polizeiführer in den Niederlanden.Ga naar eind52. Dit ss-koekoeksei in het nsb-nest zou als een splijtzwam binnen de nsb-gelederen gaan fungeren. Kettmanns radicalisering blijft niet onopgemerkt bij de Duitse bezettingsoverheid. In augustus 1942 wordt hij in de gelegenheid gesteld een cursus aan de ss-Schule ‘Avegoor’ te Ellecom bij Dieren (Gelderland) te volgen. Hier werd hij zowel militair getraind als ideologisch geschoold. In juli 1942 krijgt het blad De misthoorn van dr. T. Goedewaagen een verschijningsverbod van twee weken opgelegd - niet omdat het blad tegen de Nieuwe Orde was, maar omdat het te fanatiek bleek te zijn. Bij voortduring werd er tegen de wa - en dus tegen de nsb - geageerd. Na dit verschijningsverbod wordt Kettmann bereid gevonden het hoofdredacteurschap op zich te nemen. Kettmann krijgt nu de steun van F. Schmidt, Generalkommissar zur besonderen Verwendung (deze man hield zich bezig met alle vraagstukken betreffende de vorming van de openbare mening), en met deze steun in de rug begint Kettmann op harde wijze tegen de NSB van leer te trekken. De reden voor zijn ronduit agressieve gedrag (in geschrifte) wordt door hemzelf als volgt beargumenteerd: ‘Ik bevond mij toen [1942] nog in het stadium te menen, dat de “fouten” zoals ik ze de nsb zag maken, konden worden weggestreken, door de Beweging in sneller tempo te radicaliseren.’Ga naar eind53. Wanneer hij echter in De misthoorn op niets en niemand ontziende wijze nsb-voormannen persoonlijk attaqueert, wordt het Mussert te gortig en royeert hij Kettmann als lid van de nsb. Het is aannemelijk dat Mussert al een tijd lang ontevreden was over de wijze waarop Kettmann zich in het openbaar achter degenen had gesteld die het uiteindelijke opgaan van Nederland in het Groot-Germaanse Rijk hadden bepleit. De zenuwenoorlog binnen de nsb is compleet wanneer Kettmann in het nummer van De misthoorn dat verschijnt in de week, volgend op het royement, met een triomfantelijke ondertoon de brief afdrukt waarin Mussert hem uit de nsb stoot. Hij moet zich verantwoorden voor zijn gedrag voor de Hooge Raad van Discipline der nsb.Ga naar eind54. Volgens eigen mededeling is hij tot twee keer toe voor deze raad gedaagd (op 25 september 1942 en op 20 oktober 1942), maar is hij bij geen van beide gelegenheden verschenen.Ga naar eind55. Na zijn royement wordt Kettmann van Duitse zijde te verstaan gegeven dat hij zich daar niets van behoeft aan te trekken en dat hij zijn aanvallen op de nsb mag voortzetten. Blijkbaar kwam dit de Duitsers wel goed uit. Op 19 september 1942 verschijnt er echter een artikel in De misthoorn dat zelfs Seyss-Inquart te bar is, zozeer maakt Kettmann op sarcastische wijze hooggeplaatste nsb-functionarissen te schande. De wapens tegen de nsb werden te bot, en Schmidt ziet zich gedwongen Kettmann te laten vallen. De breuk met de nsb is nu volledig en onherstelbaar. Kettmann heeft zich in een dusdanige positie gemanoeuvreerd, dat de weg terug naar de nsb is afgesloten, terwijl het voor de Duitsers te compromitterend is hem te steunen. Mussert is woedend op Kettmann. In een brief aan zijn echtgenote Margot Warnsinck spreekt Kettmann over een nsb-vergadering van begin oktober 1942 te Alphen aan de Rijn, waar Mussert ten overstaan van de gehele zaal zei dat hij voor zich persoon- | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
lijk het recht opeiste Kettmann neer te schieten.Ga naar eind56. Wat Mussert hiermee doet, is in feite Kettmann vogelvrij verklaren. Iedere overijverige nsb'er uit Musserts kamp kon zich geroepen voelen Kettmann te liquideren. Op aanraden van de sd, die zijn veiligheid niet langer kon garanderen, meldt Kettmann zich op 1 oktober 1942 bij de ss-Propaganda Kompanie. Hij vertrekt binnen twee weken naar het Oostfront. Op 8 oktober 1942 wordt hij ingelijfd bij de afdeling Rundfunk van deze ss-Propaganda Kompanie, een onderdeel van de Waffen-ss. Op dezelfde datum wordt hij bevorderd van ss-Schütze tot ss-Unterscharführer. De benaming van zijn functie luidt Kriegsberichter. Hij zal tot februari 1949 slechts enkele keren voor korte tijd in Nederland terugkeren. Zijn rol is hier uitgespeeld. Mussert liet over deze zaak een dossier-KettmannGa naar eind57. samenstellen, dat hij later Himmler aanbood.Ga naar eind58. Om gegevens over Kettmann te verkrijgen liet Mussert zelfs een dienstmeisje in het gezin van Kettmann infiltreren. Zij nam voor hem belastend materiaal weg uit zijn schrijftafel. Ook is vermoedelijk op last van de nsb in zijn woning ingebroken. Een gevolg van deze affaire was dat Margot Warnsinck voor het lidmaatschap van de nsb bedankte. Hoewel zij een minder prominente positie dan haar echtgenoot bekleedde, was zij toch het tweede vrouwelijke nsb-lid, wat haar een zekere status binnen de partij gaf. Kettmann is als gevolg van de Misthoornaffaire zijn leidende positie in cultureel opzicht bij de nsb kwijt. De rest van de oorlog zal hij zijn krachten in dienst stellen van de frontberichtgeving.Ga naar eind59. Het was zijn taak om interviews te houden met Nederlanders die aan het front bij Karelië (in de buurt van de huidige Fins-Russische grens) vochten. Ook mocht hij zelf reportages verzorgen. Soms leidden zijn werkzaamheden er toe dat hij de reportages in de vorm van korte verhalen verzond. Deze verhalen trachtte hij onder meer te publiceren in De waag, wat niet altijd gelukte; redacteur Goedhuys weigerde menigmaal publikatie, gezien de controverse rond de persoon Kettmann. In 1943 verschijnt Kettmanns vierde dichtbundel, Bloed in de sneeuw, bij De Amsterdamsche Keurkamer. De ondertitel op het omslag luidt: ‘Van het Karelisch front’. Het zijn namelijk allemaal verzen, ontstaan tussen februari en juni 1943, toen hij daar gedetacheerd was. Kettmanns letterkundige produktie wordt in deze periode grotendeels gepubliceerd in ss-periodieken. De bladen van de nsb waren immers voor hem gesloten. Vanaf mei 1942 zijn er gedichten van hem in Storm, het weekblad van de ss, te vinden, en later ook in het genazificeerde en de ss-gedachte verspreidende literaire tijdschrift Groot-Nederland en in allerlei ss-jaar- en ss-winterboeken. Het is echter op zijn minst opvallend te noemen dat in 1944 zowel De waag als De schouw hun pagina's voor hem openen. Zeker dit laatste blad is sterker met het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten dan met de ss verbonden. In oktober 1943, vrijwel direct na zijn overplaatsing naar de afdeling Wort, vraagt hij om ontslag uit actieve frontdienst. De reden is dat hij zijn uitgeverij beter wil kunnen besturen dan in zijn positie als Kriegsberichter mogelijk is. Blijkbaar was het directe gevaar in Nederland voor zijn leven geweken. De tijd van oktober 1943 tot juli 1944 brengt hij vervolgens afwisselend door in Amsterdam, Berlijn, Den Haag, Brussel en aan het Narwafront. In Brussel was hij aanwezig bij een door Léon Degrelle op diens kasteel gegeven receptie.Ga naar eind60. Het Narwafront lag dicht bij het Karelisch front, in de buurt van het huidige Leningrad. Door dit zeer ambulante leven lukt het hem niet zijn uitgeverij adequaat te leiden. Op 27 september 1944 wordt De Amsterdamsche Keurkamer in staat van faillissement verklaard. Dit is vermoedelijk een gevolg van het feit dat de firma Van Gelder, de papierleverancier van De Amsterdamsche Keurkamer en de grootste schuldeiser van de uitgeverij, om voldoening van de uitstaande schulden had verzocht. Kettmann haast zich uit den vreemde terug naar Nederland en hij slaagt er in dit faillissement op 21 december 1944 weer ongedaan te maken.Ga naar eind61. Dit is hem gelukt met steun van de ss, die zich garant stelde voor de totale schuldenlast. Als tegenprestatie werd de gehele resterende voorraad van de uitgeverij naar Duitsland getransporteerd. De laatste uitgave van De Amsterdamsche Keurkamer was Kettmanns novelle De verdrevene, verschenen in 1944. Na december 1944 is het moeilijk om Kettmanns sporen te traceren. Het enige dat | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
George Kettmann Jr. in 1943, frontispice van de dichtbundel Bloed in de sneeuw (1943)
Twee Karelië-gedichten: O wond're zomer uit Bloed in de sneeuw (1943) en In 't wit Karelisch woud uit Man vrouw kind (1968)
zeker is, is dat hij in april 1945 in het ss-Ausbildungslager Niemegk verbleef. In een brief aan een van zijn zoons zegt hij dat hij in deze periode ook nog eens door de Russische troepen is gevangen genomen.Ga naar eind62. Zich vervolgens te voet door Duitsland begevend, komt hij eind mei, begin juni aan in Nederland. | |||||||||||||
4. 1945-1955Wanneer Kettmann in Nederland aankomt, geeft hij zich uit voor een gevangene uit het concentratiekamp Oranienburg. Hij verklaart dat hij daar te werk is gesteld.Ga naar eind63. Na een kort verblijf in een pension te Zandvoor onder een valse naam, gelukt het hem onder de dekmantel van het Rode Kruis naar België te gaan. Vermoedelijk is hij hierbij geholpen door een kennis, destijds werkzaam op het gemeentehuis van Zandvoor.Ga naar eind64. In België neemt hij de naam van zijn schoonvader aan en als Jan Warnsinck vindt hij werk bij de Brusselse afdeling van Elsevier. Zijn werk bestaat uit het huis-aan-huis verkopen van encyclopedieën. Ook werkt hij naar eigen zeggen als journalist bij het in Brussel in het Engels verschijnend periodiek The Brussels mirror (dit tijdschrift is bibliografisch echter onvindbaar gebleken - wellicht bedoelde Kettmann het vanaf september 1945 verschijnende tijdschrift The Brussel's chronicle: weekly for the allied forces).Ga naar eind65. In de brieven die hij later vanuit de gevangenis naar zijn vrouw schrijft, zegt hij dat hij wil trachten genoeg geld te verdienen om later haar en de kinderen te laten overkomen. Hij wilde in België een nieuw bestaan opbouwen. Na 5 mei 1945 is het natuurlijk ondenkbaar dat enig literair werk van Kettmann nog in druk zou kunnen verschijnen. Hij zelf is voortvluchtig en zijn werk bejubelt de waarden van een voorbije tijd. Toch wordt er nog een gedicht van Kettmann gepubliceerd, en wel op een zeer opmerkelijke plaats: het tijdschrift De pen gun: weekblad voor de Nederlandsche strijdkrachten. Kapitein L.A.M. Goossens, aalmoezenier, bespreekt in zijn artikel ‘De Liefde tot zijn Lant is yeder aengeboren’ het verschijnsel vaderlandsliefde en ter illustratie van zijn betoog haalt hij nota bene het gedicht ‘Het vaderhuis-3’ van Kettmann aan! Deze blunder wordt in de daar- | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
op volgende week rechtgezet in een artikel ‘Peccavi’. Het blijkt dat zowel Goossens als de verantwoordelijke redacteur niet geweten hebben wie George Kettmann Jr. was. Desondanks was blijkbaar een gedicht van Kettmann een uitstekende illustratie van het betoog van de aalmoezenier over vaderlandsliefde, trouw aan het koningshuis en liefde voor het Nederlandse volk. Op zijn beurt is deze gebeurtenis een opmerkelijke illustratie en bevestiging van wat J.J. Kelder opmerkte: ‘In politiek opzicht tegenover elkaar staande partijen konden gedichten schrijven, die qua toon en vorm [en onderwerpskeuze, voeg ik er aan toe - wsh] op elkaar leken.’Ga naar eind66. Op 28 januari 1948 wordt Kettmann door de Belgische politie aangetroffen in een woning te Anderlecht en vervolgens gearresteerd. Hoe de politie op zijn spoor is gekomen, blijft onduidelijk. De inhoud van sommige stukken uit het Archief-Kettmann wijst er op alsof Margot Warnsinck een geestelijk verzorger, met wie ze in het kader van de gezinshereniging (ze verbleef in de jaren 1945-1948 in verscheidene kampen voor geïnterneerden met een nsb-achtergrond) in contact stond, een brief van Kettmann heeft laten lezen waarin zijn Belgische adres vermeld stond. Uit Kettmanns latere correspondentie met Margot Warnsinck blijkt dat hij haar er van verdenkt te goedgelovig tegenover bepaalde personen te zijn geweest. Daar hij niet expliciteert over wie hij spreekt, blijft de zaak onduidelijk. Uit ander archiefmateriaal (uit het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie) komt het beeld naar voren dat Kettmann briefpapier van zijn Belgische werkgever heeft misbruikt om zijn vrouw een brief te schrijven, waarin hij het doet voorkomen alsof de brief van zijn werkgever afkomstig is, die Margot Warnsinck een positie in zijn bedrijf aanbiedt. Met deze brief in handen begeeft zij zich naar de politie, om een paspoort aan te vragen. Zij wil zich namelijk met haar kinderen bij haar man gaan voegen. Deze actie wekt echter argwaan bij de autoriteiten en deze argwaan leidt uiteindelijk tot Kettmanns arrestatie. Hoe dan ook, hij is gearresteerd en nadat hij eerst heeft beweerdd slechts een neef van Margot Warnsinck te zijn, onthult hij later zijn identiteit. Hij wordt tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens het voeren van een valse naam en wegens misbruik van vertrouwen tegenover zijn Belgische werkgever. Hij zit vanaf februari 1948 tot en met januari 1949 in de gevangenis te Brugge. Dan wordt hij overgebracht naar het Huis van Bewaring te Amsterdam, nadat een uitleveringsverzoek van de Nederlandse overheid is ingewilligd. Op 30 oktober 1950 dient voor de Bijzondere Strafkamer van de Amsterdamse rechtbank Kettmanns proces. Hij wordt beschuldigd van: 1) vrijwillige dienstneming in Duitse krijgs-, staatsdienst of publieke dienst, 2) bevordering van het vijandelijke streven en bevordering van nationaal-socialisme en antisemitisme in zijn hoedanigheid van directeur van De Amsterdamsche Keurkamer, 3) het hebben geschreven en gepubliceerd van artikelen en gedichten die het nationaal-socialisme en het antisemitisme verheerlijken. Na een eis van veertien jaar is de uitspraak op 15 november 1950: zeven jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Op 17 februari 1951 moet Kertmann opnieuw voorkomen, daar de aanklager in hoger beroep is gegaan. Voor de Tweede Kamer van de Bijzondere Raad van Cassatie luidt de eis nu tien jaar (ingaande op 27 januari 1949) - wat eveneens de uitspraak zal worden. Op 17 maart 1951 hoort Kettmann deze aan. Van Amsterdam wordt hij vervolgens overgebracht naar de strafgevangenis te Scheveningen.Ga naar eind67. Bijna twintig jaar nadat Kettmann uit ideële beweegredenen voor het fascisme koos, moet hij de consequenties van deze keuze aanvaarden. Behalve deze strafrechtelijke veroordeling krijgt Kettmann er nog twee. De Ereraad voor de Letterkunde deelt hem in bij de groep die het zwaarst wordt gestraft. Van hem mocht tien jaar lang niets ge- of herdrukt worden. Dit hield in dat pas op 6 mei 1955 weer literair werk van Kettmann zou kunnen verschijnen. De laatste veroordeling betreft het vonnis van de Commissie voor de Perszuivering. Op 21 april 1949 wordt hij veroordeeld tot achttien jaar uitsluiting van werkzaamheden ‘in een journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen’. Pas op 6 mei 1963 zou hij zich weer mogen manifesteren als journalist. Aan het oordeel van de Ereraad voor de Letterkunde heeft hij zich (waarschijnlijk zijns ondanks, gezien zijn verblijf in de gevangenis) gehouden. Pas in juni 1955 verschijnt er weer literair werk van zijn | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
hand. Uit de correspondentie met zijn vrouw blijkt overigens dat zowel hijzelf, als zij voor hem, zich moeite hebben gegeven enkele romans van hem uitgegeven te krijgen. Zo is er in 1948 al sprake van de roman Manuel van Jan van de Wolk (Kettmanns pseudoniem), een roman die pas in 1957 in België het licht zal zien.Ga naar eind68. Ook aan het oordeel van de Commissie voor de Perszuivering heeft Kettmann zich gehouden. Hij heeft na zijn terugkeer in de samenleving geen ‘journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen’ bekleed. Uiteraard mede door Kettmanns gevangenschap, maar ook als gevolg van andere factoren, is het gezin Kettmann geheel uit elkaar gevallen. Sinds september 1942 is Kettmann feitelijk niet meer thuis geweest. Wanneer in Nederland in september 1944 de Dolle-Dinsdagpaniek uitbreekt, besluit Margot Warnsinck te vluchten. Daar ze haar jongste zoontje, dat dan nog slechts een paar maanden oud is, niet mee wil nemen op de vlucht, besluit ze hem onder te brengen bij iemand anders. Uiteindelijk komt het kind in een pleeggezin terecht, waar het zal worden opgevoed. Na de bevrijding komt Margot Warnsinck achtereenvolgens in een aantal interneringskampen terecht, waar ze pas op 13 augustus 1948 uit wordt ontslagen. Nadat ze met haar drie oudste zoons is herenigd gaat ze wonen in Amsterdam, waar ze als secretaresse bij onder meer een houthandel en een uitgeverij werkzaam is. Uit de briefwisseling tussen Kettmann en haar blijkt een steeds toenemende verwijdering tussen de twee. Kettmann leeft nog in het verleden - zo hoopt hij snel met zijn vrouw en zijn kinderen te worden herenigd, waarna ze met behulp van De Amsterdamsche Keurkamer hun vroegere idealen opnieuw leven kunnen inblazenGa naar eind69. - terwijl zijn vrouw langzaam maar zeker de zaken anders beschouwt. Ze sluit zich aan bij een antroposofische beweging, stuurt haar zoons naar een antroposofische school en tracht een geheel nieuw leven op te bouwen. Zo groeien de echtelieden uit elkaar. Dit leidt tot een echtscheiding, die op 23 maart 1950 wordt uitgesproken. Hoewel Kettmann eerst niet akkoord gaat, geeft hij later toe - mede omdat het op deze manier gemakkelijker voor Margot Warnsinck is om aan werk te komen. Hun laatste brieven zijn van een schrijnende emotionaliteit. Kettmann verwijt zijn vrouw dat zij hun oude idealen ontrouw is geworden, terwijl hij tegelijkertijd bekent dat hij begrijpt dat zij niet anders kan handelen dan zij doet. Hij geeft te kennen dat hij inziet dat ze uit elkaar zijn gegroeid. Margot Warnsinck tracht in haar laatste brieven begrip te kweken voor haar keuze, zonder dat ze hem zijn onbegrip verwijt. Na een langdurig ziekbed sterft Margot Warnsinck op 27 januari 1952 te Amsterdam aan kanker. In de drieëneenhalf jaar dat ze na de oorlog op vrije voeten is geweest, heeft ze nog twee meisjesboeken geschreven. Hiervoor gebruikte ze niet haar eigen naam, noch haar pseudoniem Liesbet Storm, maar de namen Margot van Ansdonck en Erica J.W. Maartens.Ga naar eind70. Deze laatste naam is opgebouwd uit de voornamen van haar vier zoons. In 1950-1951 heeft ze getracht schoon schip te maken voor wat betreft De Amsterdamsche Keurkamer. Waarschijnlijk als gevolg van het faillissement in 1944 - dat dan wel mede met hulp van de ss ongedaan was gemaakt - waren er nog oude schulden blijven staan, die het haar onmogelijk maakten een financieel gezonde situatie te bereiken. Als medevennoot van Kettmann was zij namelijk tevens persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de uitgeverij. Op 10 februari 1951 wordt De Amsterdamsche Keurkamer opnieuw in staat van faillissement verklaard en op 17 juli 1952 wordt dit faillissement geëindigd. De onderneming was echter al op 1 januari 1946 opgeheven.Ga naar eind71. Na bijna twintig jaar wordt zo het hoofdstuk De Amsterdamsche Keurkamer definitief afgesloten. Kettmann brengt zijn gevangenisstraf door in ten minste vier verschillende strafinrichtingen. Afwisselend zit hij in Scheveningen, Vught, Norgerhaven, Scheveningen en ten slotte Hoorn. Het is niet duidelijk wat de redenen van deze verplaatsingen zijn. Hij besteedt zijn tijd aan schrijven. Natuurlijk heeft hij ook zijn verplichte activiteiten - zo is er in zijn correspondentie sprake van het voorzien van enveloppen van gegomde randen en diverse andere bezigheden op de ziekenzaal - maar zijn voornaamste bezigheid is toch het schrijven. Een aantal van zijn in de gevangenis geschreven werken is gepubliceerd in zeer geringe oplagen (maximaal drie exemplaren), maar het overgrote deel van | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
zijn werk is niet verder dan de schrijftafel gekomen. Tot dit werk behoren onder meer Een tweede Pimpernel (een roman over het lot van zeventien totaal verschillende mensen in een Duits concentratiekamp; het bevat - in Kettmanns woorden - ‘een bewogen portretschildering uit het laatste oorlogsjaar’), Koning Bauk en zijn kok Kamiel (een ‘fantastische’ roman), Gedenkschriften van Gideon (deze onvoltooid gebleven roman staat weliswaar aangekondigd op het stofomslag van de gebonden editie van De ballade van de dode Viking (verschenen in 1956), maar heeft nimmer het licht gezien, en de roman Van Nagtefleer. Ook schreef Kettmann in de gevangenis enige toneelstukken: De piraten (opgevoerd in september 1954 door gedetineerden van de gevangenis ‘Oostereiland’ te Hoorn, waar Kettmann op dat moment verbleefGa naar eind72.), Inge, Moord op drie hoog en twee versies van het toekomststuk Rebellie in 1977 (een versie in twee en een in vijf bedrijven). De kortere versie werd op Tweede Kerstdag 1954 opgevoerd door gedetineerden van ‘Oostereiland’ te Hoorn.Ga naar eind73. Hij schreef een tweetal essays: Het grauwboek van Lange
Pier (‘in- en uitvallen’) en De tweespalt tussen nsb en ss. Vermoedelijk heeft hij dit essay op verzoek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie op papier gezet.Ga naar eind74. Het is een zeer belangwekkend document dat een schat van informatie bevat over de oorzaken en de gevolgen van de strijd tussen degenen die de nsb-gedachte aanhingen en hun tegenstanders. Kettmann, ‘nourri dans le sérail’, geeft via zijn (uiteraard subjectieve) invalshoek een kijkje in de keuken van de nsb en de ss in de jaren 1941-1943. Ten slotte schreef hij in de gevangenis maar liefst veertien dichtbundels, waarvan er slechts twee zijn verschenen. In 1956 verscheen bovengenoemde De ballade van de dode Viking en pas in 1968 verscheen Man vrouw kind. Het is dus niet overdreven te stellen dat er in Kettmanns literaire werk van voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog geen breuklijnen aanwijsbaar zijn. Opvallend is overigens wel dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen Kettmanns naoorlogse gepubliceerde werk en zijn ongepubliceerd gebleven werk. Bevat de eerste categorie nog altijd dezelfde motieven en ideologieën als zijn vooroorlogse en oorlogse bezat, de laatste ontbeert dit grotendeels.
Ongepubliceerd gedicht, geschreven in de gevangenis, ± 1952
Omslag van Manuel (1957), eerste literaire werk onder het pseudoniem van Jan van de Wolk
| |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
De enige logische verklaring hiervoor is dat degenen die bereid waren geld te steken in de uitgave van Kettmanns werk van na de oorlog, van hem aannamen dat hij op de van hem bekende weg voortging. Dat zijn literaire ontwikkeling andere wegen had ingeslagen bewijst zijn ongepubliceerde werk. Deze ontwikkelingsgang in zijn opvattingen blijkt eveneens uit een tweetal in zijn nalatenschap aangetroffen geschriften: twee versies van een waarschijnlijk in de gevangenis voor medegevangenen uitgesproken lezing, getiteld ‘Over de lyriek’. Het voert hier te ver deze lezing in extenso te behandelen, maar wel blijkt reeds bij vluchtige beschouwing dat Kettmanns opvattingen ‘in poeticis’ aanzienlijk genuanceerder zijn geworden dan ze voordien waren. Toch blijft hij zich verzetten tegen het intellectualisme en het individualisme in de letterkunde. In 1952 krijgt Kettmann in naam van de Koningin een strafvermindering van een jaar. Nadat zijn gratieverzoek in 1954 was afgewezen, wordt hij in de eerste helft van 1955 vrijgelaten. In een brief aan een van zijn zoons zegt Kettmann dat hij eerst hoopte op 29 november 1954 in vrijheid te worden gesteld. Waarom dit er niet van gekomen is en waarop hij zijn vermoeden baseert, wordt niet duidelijk. Uit deze brief blijkt tevens dat er een aantal vrienden van Kettmann is (onder wie Martien Beversluis en diens echtgenote), dat ijvert voor Kettmanns invrijheidstelling.Ga naar eind75. Na zijn vrijlating begint Kettmann aan de laatste fase van zijn leven. | |||||||||||||
5. 1955-1970Wanneer hij uit de gevangenis wordt ontslagen, vindt hij voorlopig onderdak bij zijn broer in Haarlem en vervolgens bij het gezin dat na het overlijden van Margot Warnsinck voor hun drie oudste zoons heeft gezorgd. Per brief laat hij weten: ‘Werkkracht en uithoudingsvermogen heb ik gelukkig nog genoeg.’Ga naar eind76. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Vrijwel direct na zijn invrijheidstelling begint hij een grote activiteit te ontplooien. Zo begint hij met de uitgave van het blad Filigamma, een maandblad voor filmkunst en literatuur. Het blad drijft geheel op zijn werkkracht. Het is niet overdreven te zeggen dat waarschijnlijk alle artikelen er in van Kettmann afkomstig zijn - zij het onder een groot aantal pseudoniemen geschreven. Wanneer hij na een tijdje verhuist en dus niet langer kan participeren in de filmkring te Bilthoven, verdwijnt het blad dan ook zeer snel van de aardbodem. Op 2 januari 1957 treedt Kettmann in dienst bij drukkerij J. van Boekhoven in Utrecht. Via een vroegere vriend is het hem gelukt de functie van corrector te verkrijgen. Deze baan zal hij vervullen tot 12 december 1963, wanneer hij vijfenzestig jaar is geworden. Dan gaat hij met pensioen, maar het wordt hem mogelijk gemaakt om voor vijftig procent actief te blijven. Pas op 28 september 1967 verlaat hij de drukkerij definitief. In 1957 treedt Kettmann voor de derde maal in het huwelijk. Uit dit huwelijk wordt een zoon geboren. Het langdurige verblijf in de gevangenis heeft Kettmanns werkkracht niet gebroken. Behalve dat hij een volledige dagtaak vervult, vertoont hij ook op literair gebied velerlei activiteiten. Zo lukt het hem De ballade van de dode Viking gepubliceerd te krijgen. Met behulp van enige vrienden verschijnt dit lange gedicht in 1956. De verschijning van dit werk maakt direct duidelijk dat Kettmann de idealen die hij in de jaren 1932-1945 koesterde, niet vergeten is. Dit blijkt zowel inhoudelijk als anderszins. Wat dit laatste betreft valt op te merken dat de uitgave al vóór de officiële verschijningsdatum door zijn oude strijdmakker Martien Beversluis in de hinag-koerier wordt bejubeld. Dit tijdschrift wordt uitgegeven door de hinag, de Nederlandse variant van de Duitse hiag, hetgeen de afkorting is van ‘Hilfsgemeinschaft auf Gegenseitigkeit der Soldaten der ehemaligen Waffen-ss’, zodat er geen twijfel over hoeft te bestaan uit welke hoek de wind waait. Het omslag van De ballade van de dode Viking werd vervaardigd door Maarten Meuldijk, die verantwoordelijk was voor de illustraties in Volk en vaderland. Meuldijk ontwierp overigens voor Kettmann ook het briefpapier van Filigamma. Martien Beversluis werd in 1940 lid van de nsb en publiceerde in de jaren 1940-1945 een aantal nationaal-socialistische dichtbundels, benevens een groot aantal beschouwingen van soms zeer bedenkelijk, antisemitisch allooi. De inhoud van De ballade van de dode Viking vertoont een | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
opmerkelijke overeenkomst met Kettmanns opvattingen uit de periode 1932-1945. In deze apologetisch getinte autobiografie in dichtvorm spreekt Kettmann onder meer over zijn persoonlijke mythologie, waarin de begrippen ‘vaderland’, ‘zee’ en ‘Viking’ een belangrijke rol spelen. De zee, de visser en de boer worden verheerlijkt, evenals het grote vaderlandse verleden, waarbij een referentie aan de Guldensporenslag, een ‘Dietsch’ symbool bij uitstek, niet ontbreekt. Ook wordt het intellectualisme afkeurend bejegend. In plaats van in 1956, had de uitgave even goed in 1936 kunnen verschijnen, zo weinig onderscheid is er met Kettmanns werk uit die periode. In 1957 verschijnt zijn volgende publikatie: de roman Manuel. Dit werk heeft een lange voorgeschiedenis. Een eerste versie ervan is al gereed in 1948. Via Margot Warnsinck wordt het manuscript dan onder het pseudoniem Jan van de Wolk (een pseudoniem dat Kettmann na 1955 veelvuldig zal gebruiken) aangeboden aan uitgeverij Strengholt. Deze uitgeverij ziet echter om onbekende redenen af van publikatie. Wanneer Kettmann dit werk in 1957 dan uiteindelijk laat verschijnen onder hetzelfde pseudoniem, is dit niet om de critici om de tuin te leiden met een valse naam, of om te trachten een nieuw literair leven te beginnen. Hij wil een onderscheid aanbrengen tussen het werk dat onder pseudoniem zal verschijnen en het werk dat hij onder zijn eigen naam het licht zal laten zien. De naam Jan van de Wolk moet gekoppeld worden aan ontspanningsliteratuur van een zeker kwaliteitsniveau. Onder zijn eigen naam wil hij werk publiceren dat getuigt van zijn onwrikbaar geloof in de idealen waarvoor hij in de jaren 1932-1945 heeft geleefd en gestreden. Een zeker commercieel belang zal zeker ook aan deze handelwijze ten grondslag hebben gelegen. Zo getuigde hij van zijn grote teleurstelling toen in de eerste helft van de jaren zestig Jan Wolkers een steeds toenemende bekendheid genoot. Hij was bang dat deze auteur, met een naam die zozeer gelijkenis vertoonde met het door Kettmann gekozen pseudoniem, hem commercieel nadeel zou berokkenen. Kettmann treedt ook onder eigen naam naar buiten op. Zo heeft hij op 5 maart 1958 in het Amsterdamse theater ‘De brakke grond’ uit eigen werk voorgedragen.Ga naar eind77. Een volgende literai-
George Kettman Jr. omstreeks 1960
| |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
re activiteit van Kettmann is de vertaling. Vanaf 1956 verschijnen met grote regelmaat door hem vertaalde - en eenmaal een bewerkte - romans. Ook dit vertalen gaat onder de naam Jan van de Wolk. Onder dit pseudoniem verschijnen dan ten slotte nog vele verhalen, essays en gedichten in allerlei tijdschriften. Veel van dit werk is zogenaamd ‘opdrachtwerk’, gebonden aan een bepaalde omvang en inhoud. Rond de jaarwisseling 1961-1962 komt Kettmann voor het eerst sinds zijn rechtszaak in 1950-1951 weer in de landelijke pers. Het communistische dagblad De waarheid heeft er namelijk lucht van gekregen dat de nieuwjaarsuitgave van de Amsterdamse papiergroothandel Corvey, genaamd Zettericks van alle seizoenen, geschreven is door Kettmann, onder zijn pseudoniem Jan van de Wolk. De inhoud van het boekje is overigens onschuldig genoeg: limericks die het uitgevers- en zettersbedrijf tot onderwerp hebben. Dit is dan ook niet waar De waarheid zich aan stoort. De waarheid wil een wakend oog in het zeil houden waar het opnieuw ontkiemend fascisme betreft. De vorm waarin De waarheid tegen Kettmann ageert is echter bedenkelijk te noemen: onder de kop ‘Führer, wij danken u, wij staan gereed’ worden Kettmanns pseudoniem en adres onthuld. Het is te prijzen dat De waarheid zich geroepen voelt pal te staan tegen het fascisme, jammer alleen is dat de wijze waarop dit gebeurt grote overeenkomst vertoont met de manier waarop in de Tweede Wereldoorlog tegen anti-nationaal-socialisten hetze werd gevoerd. Zelfs bij de bestrijding van het fascisme en nationaal-socialisme, en zeker bij een figuur als Kettmann, die zijn gerechte straf heeft gekregen, kan het doel niet de middelen heiligen. Na zijn definitieve pensionering in september 1967 vestigt Kettmann zich in België, dicht bij de Belgisch-Nederlandse grens. Contact met enige literaire vrienden uit het kamp van de Vlaamse activisten rond het tijdschrift Dietsland-Europa, zoals Paul le Roy, Jan D'haese, Raf van Hulse en Bert Peleman zorgt er voor dat ter gelegenheid van Kettmanns zeventigste verjaardag de dichtbundel Man vrouw kind het licht ziet. Deze gedichten hebben bijna twintig jaar op publikatie moeten wachten; in 1949 rept Kettmann al van deze bundel, die in de loop der tijd overigens wel enige modificaties heeft ondergaan.Ga naar eind78. In een oplage van driehonderd exemplaren verschijnt de bundel in januari 1969 - een maand te laat. In mei 1968 schrijft Kettmann een brief aan prof. dr. W.J.M.A. Asselbergs, waarin hij zegt: ‘[...] de zes klinkdichten “Rondom Vondel” die ik - toen ik ze in 1950 schreef en ze U deed toekomen - aan U, de dichter Anton van Duinkerken, als Vondelkenner en Vondelvereerder opdroeg. Nu ik deze gedichten [...] kies, zou ik liefst ook de opdracht willen handhaven; ik verzoek U goed te vinden dat ik dit zo doe.’Ga naar eind79. Het (niet bewaard gebleven) antwoord van Asselbergs zal negatief zijn geweest, want in Man vrouw kind komen noch de gedichten ‘Rondom Vondel’, noch de opdracht aan Van Duinkerken voor. Of wellicht verhinderde Asselbergs' overlijden op 27 juli 1968 publikatie van de opdracht. Kettmann heeft niet lang in België gewoond. In het najaar van 1968 wordt hij door de Belgische Minister van Justitie zonder opgaaf van redenen (zoals hij in een brief mededeelt) uitgewezen. Op 27 september 1968 volgt dan het verbod om ooit nog een voet in België te zetten.Ga naar eind80. Het gezin Kettmann verhuist naar Roosendaal. Vijfenveertig jaar nadat Kettmann dr. W. Moll negatief had geantwoord op diens verzoek om mee te werken aan de opbouw van een archief van letterkundigen, krijgt hij contact met de opvolger van Moll, dr. G. Borgers. Nu is hij wel bereid mee te werken, en zo komt het dat het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum een aantal Kettmanniana bezit. In een brief geeft Kettmann te kennen dat hij er zich over verbaast, dat men in hem belang stelt: ‘Op zichzelf blijf ik mij er over verwonderen dat een toch vermoedelijk “officieel” instituut als dit museum de gebruikelijke methode van het doodzwijgen niet wil volgen. Werkelijk een unicum, vind ik.’Ga naar eind81. Op 10 februari 1970 overlijdt Kettmann aan kanker. Hij wordt gecremeerd in Den Haag. En zo is een einde gekomen aan een leven dat in dienst werd gesteld van idealen die hebben geleid tot verschrikkingen die hun weerga niet hebben gekend. Het is niet licht te oordelen over een medemens - L. de Jong heeft Kettmann ‘een hoogst onevenwichtige figuur’ ge- | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
noemd,Ga naar eind82. een oordeel waar ik het niet mee eens kan zijn. Uit het archiefmateriaal, uit Kettmanns correspondentie, uit zijn letterkundig werk en uit de gesprekken die ik heb gevoerd met enkele van zijn nabestaanden, komt het beeld naar voren van een intellectueel begaafd man, met een krachtige persoonlijkheid, een sterke wilskracht, en een zeker (hoewel beperkt) letterkundig talent. Het is hem naar mijn stellige overtuiging niet te verwijten dat hij op een bepaald moment in zijn leven een verkeerde keuze gemaakt heeft. Want wie oordeelt wat verkeerd is? Wel is hem te verwijten dat een man van zijn kaliber en capaciteiten de eenmaal ingeslagen weg tot het bittere einde voortzet - ook wanneer hem de verschrikkelijke consequenties duidelijk moeten zijn geworden. Hij heeft de hem toegemeten talenten zelfs na zijn gevangenisstraf in dienst gesteld van het eenmaal gekozen ideaal - een kortzichtigheid die aan koppigheid grenst. Zelf heeft hij dit ongetwijfeld beschouwd als een positieve karaktertrek: recht-door-zee. Ik noem het rigide rechtlijnigheid; een begrijpelijk gevolg van zijn persoonlijkheidsstructuur. Het uiteindelijke oordeel over de mens Kettmann kan ik echter niet geven - daartoe ontbreekt mij de vakkennis en dus de bevoegdheid. Het definitieve oordeel over Kettmanns literaire werk zal echter moeten worden gegeven door de literatuurgeschiedenis, en het is te hopen dat dit eerder literair-kwalitatief dan moreel-ethisch van aard zal zijn.
Zonder de bereidwillige medewerking van een groot aantal personen en instanties had de onderhavige studie nooit kunnen verschijnen. Ik stel er prijs op mijn dank uit te spreken aan hen allen. In het bijzonder noem ik mw. P.C. Gerritse van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en drs. S.A.J. van Faassen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Bovenal wil ik echter mijn dank uitspreken aan Maarten J. Kettmann, zoon van George Kettmann Jr., die mij steeds ter wille is geweest en die mij inzage heeft verleend in materiaal dat voor deze studie onontbeerlijk bleek te zijn. | |||||||||||||
Afkortingen
| |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
Literatuur
|
|