Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Sandro Penna Poesie 1927-1938 9 Genoeg is 't voor het minnen van opgroeiende jongens zich beheerst te voelen door de zon, onbeweeglijk in het hete zand. Alles is zo. Er komt geen sterke wind om de verblindende kalmte te keren. 's avonds, in de schaduw van de kathedraal, spelen met kreten en kreten de jongetjes. Maar in stilte is nutteloos de stem van de klokken zelfs. 10 Zon zonder schaduw op mannelichamen in afzondering. Elke deugd zwijgt. Traag dompelt de geest - met de zee - in een stralende slaap. Plotseling springen op - nieuwe eilandjes - de zinnen. Maar de zonde bestaat niet meer. [pagina 28] [p. 28] 11 Als achter het verlichte venster een jongetje slaapt, in de zomernacht, en zal dromen... Snel komt een trein voorbij en gaat ver weg. De zee is als voorheen. 12 De zee is helemaal blauw. De zee is helemaal stil. In het hart is bijna een kreet van vreugde. En alles is stil. 13 Zwemmer Sliep hij...? Toen verhief hij zich en rekte zich. Hij keek met een trage blik naar het water. Een flits zijn lichaam. Zo verliet hij de aarde. 14 De zon die verbrand heeft dit lichaam van 'n jongen neemt af in kracht. Maar blijft bij de tere kus nog onbeweeglijk de jongen: reeds droom ik... [pagina 29] [p. 29] 15 Misschien is gezegd dat de menselijke liefde nooit ijdel dient te blijven... Als de vallei nog zo helder is, is er de zon - nu al boven de berg - met vluchtige liefde aan 't spelen. En de aarde klaagt niet meer. 28 Fantasie op het begin van een lente Jouw hellezwarte blik is niet meer op mij gericht. Vleugels groeien in mij, zo voel ik. Reeds kijk ik naar het licht. Doorploegen groene weiden Zwarte treinen efemeer en vergeten, blijde, de halteplaatsen van weleer. Waar - stil de uren op stomverbaasde wijzerplaten - terugkeert een vage liefde voor dingen die zijn verlaten. Vertrek brengt nog geen leed als je op je schouders duldt de sneeuw - ik vergeet - die diep het dal verhult. [pagina 30] [p. 30] 47 De grote stomer meert aan. Nietig gaan aan land de passagiers. Pas na veel gedoe - ongeduldig staan ze op de kade te wachten hun verwanten en hun vrienden - dalen eindelijk af de matrozen, uitgedost in feestkledij. Piepjong is hij die op ons afkomt glimlachend uit Amerika. Hij kust zijn vader, zijn moeder, zijn zusje. Maar een jongetje (telt-ie misschien nog niet mee?) krijgt de kus niet die hij verwacht, terwijl hij gretig pakt bij de stof van de jas, zijn jonge vriend. Die dat door krijgt. En hij legt zoveel lichte vreugde en ironie, als hij zich laat gaan, in het bukken voor die duizend kusjes. Vertaling: Eric M. Moormann Vorige Volgende