| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer
Portfolio/Eugène Siau-Portret van een tevreden mens
Kunsthandel siau: een echt herenhuis dat aan heren is blijven behoren, statig, stijlvol, voornaam. Vaak zijn de markiezen voor de ramen neergelaten. Ze zijn oranje van kleur, uniek in de lengte en breedte van de Keizersgracht. Is Eugène Siau Oranjegezind? Zonder meer. ‘Ik heb Beatrix nu twee of drie keer ontmoet. Ze kijkt me altijd een beetje peinzend aan, ik weet niet waarom, misschien doet ze dat wel bij iedereen. Maar ik kan geen kwaad woord over haar over mijn lippen krijgen. Ze is de perfecte vertolkster van ons systeem...’
Onvoorbereiden vinden het wel eens griezelig om voornoemd herenhuis binnen te gaan en zich onder de zwijgende blik van Eugène van schilderij tot schilderij te begeven. De kunsthandelaar zit roerloos op een verhoging aan het eind van de zaal. Om diefstal tegen te gaan? Zeker. Op de dag van ons eerste gesprek waren in een halve minuut tijd drie schilderijen gestolen van f 2500,- per schilderij. ‘Drie schilderijen van zeventig bij vijftig, je houdt het niet voor mogelijk. Ik ben al naar het politiebureau geweest, moet beneden een nieuw slot maken van f 250,- en allemaal dat gesodemieter, ik voel me niet meer lekker.’ Het is de eerste diefstal sinds tien jaar, toen een kleine Hans Kanters werd gejat. ‘Daar krijgen die jongens dan misschien vijfenzeventig gulden per stuk voor.’ En worden de bezoekers onder Eugène's blik ook op waarde geschat? Misschien wel, ja. Een kunsthandel is een handel in kunst: Eugène zal de laatste zijn om dit feit te verhullen.
Eugène Siau, Katendrechtse volksjongen, zoon van een varende Chinees die gebroken Nederlands sprak. Zijn moeder is een Friezin. Weinig van wat hij weet en kan heeft hij op scholen geleerd. Een beetje Mulo waarschijnlijk, twee jaar lagere-hotelschool, een treurige en verwarrende puberteit, zeven jaar onregelmatig varen als steward op vrachtschepen en luxe passagiersboten, dienstverlenende functies in Parijse nachtclubs en Amsterdamse hotels, in Arti et Amicitiae. Daarna zelfstandig kunsthandelaar, eerst ongeveer twee jaar op de Brouwersgracht en sinds 1970 in het herenhuis met de markiezen waar zijn kunsthandel een van de kleurigste werd van Amsterdam. Daar hebben hij en zijn compagnon de Fitzgerald-achtige bloei en weelde van de jaren zeventig beleefd en de daarop volgende terugslag. Binnenkort wordt Eugène Siau vijftig en vast op voorhand van die blijde gebeurtenis vertelt hij wat over zichzelf, zijn jeugd, zijn bonte bestaan, zijn geaardheid. ‘Mijn eerste serieuze vriend, daar heb ik drie weken naast liggen rillen van de zenuwen. Ik kon tot niets komen, zo erg heeft me dat aangegrepen. Mijn eerste verliefdheid! Het was een alcoholist, vreselijk. Na twee jaar heb ik hem bijna doodgeslagen.’ Hij vertelt onder andere over Rotterdam in vlammen, over Fong Leng, de Aga Kahn, Juliette Gréco, zijn liefde voor mensen, de handel in schilderijen, zijn verlangens om sommige mensen in een hoge muur in te metselen, over Willink en Mathilde, het lezen van boeken en hoe weinig bang hij is voor de dood.
Eugène Siau is een duidelijk persoon, even duidelijk in zijn ja als in zijn nee, hij legt zijn kaarten open op tafel. Hij houdt ook van kaarten, bridge vooral, de laatste tijd. ‘Dat vind ik het leukste spel ter wereld. Het opbieden tegen elkaar, kijken hoe sterk je bent en later, wanneer de kaarten van je maat op tafel komen en de anderen gaan vechten om je naar onder te trappen... Omdat ik pas laat ben gaan bridgen vergt het van mij heel veel energie. Dan vergeet ik alles om mij heen en dan zit ik heel geconcentreerd te werken. Ik ben niet fanatiek en als
| |
| |
mijn tegenstanders heel mooi spelen zit ik ook te glunderen. We doen het voor de lol, niet om het geld, maar als de eindstand bekend wordt gemaakt, om een uur of twaalf 's avonds, dan zitten we toch altijd in spanning te wachten. Het is een gay bridgeclub. De rose snit hebben we hem genoemd, snit van het snijden bij bridge, maar het is ook een beetje dubbelzinnig natuurlijk. Wij vinden het allemaal een leuke naam. Het zijn zulke lieve jongens allemaal en dan zitten ze zo ernstig te zweten en te doen en ze hebben allemaal drukke banen. We hebben wel eens jongens die niet gay zijn, maar dat zijn dan bijna altijd invallers, als een ander niet kan. Ik ben ook een keer kampioen klaverjassen geweest, op de Noordelijke Atlantic, op de Nieuw Amsterdam. Daarop werkten 900 mensen bij 1200 passagiers, dus daar werd zo veel geklaverjast... Ik kreeg een zeemeeuw op een dukdalf, van hout gemaakt door de timmerman aan boord, geloof ik. Ik vond dat enig, een mijlpaal.
Ik heb een lichte neiging tot gokken van mijn vader meegekregen. Mijn vader was voor die tijden een ontwikkeld man. Hij sprak een beetje Engels, goed Maleis en andere Chinezen lieten hem Chinees voor zich schrijven. Hij deed een beetje de boekhouding voor wat restaurants en op het eind van zijn leven, toen hij al ziek was, kreeg hij de Chinese loterij onder zijn hoede. Dan ging hij elke dag met de loterijbriefjes die de mensen hadden ingevuld en met de centen naar de Binnen Bantammerstraat in Amsterdam waar om een uur of drie 's middags de trekking was en dan ging hij weer naar Rotterdam met de gewonnen prijzen en de afdracht en zijn commissie. En dat gokken vind ik ook leuk. De mensen met wie ik door het leven reis proberen me altijd uit het casino weg te houden. In Frankrijk heb je in elk plaatsje bijna een casino en als ik dan in neon dat woordje zie dan vraag ik mijn reisgezelschap: Zullen we even? Meestal komt er niets van natuurlijk, maar als ik alleen zou zijn, dook ik er wel in. Ik voel me heerlijk binnen zo'n gokhuis en toch word ik niet roekeloos. Ik blijf een vrij voorzichtig mens.
Mijn vader, dat was een tragische man. Mijn vader en moeder zijn in 1946 gescheiden. Mijn vader had plannen om terug te gaan naar China. Ik denk dat hij in de jaren twintig naar Nederland is gekomen en hij had echt heel veel heimwee. Hij woonde tussen zijn vrienden op Katendrecht en hij was heel melancholisch, op het eind van zijn leven. Mijn zusje, daar hield hij so wie so niet vreselijk veel van, omdat ze een meisje was en dat is een Chinese onhebbelijkheid. En ik stelde hem ook teleur, omdat ik toch midden in mijn puberteit doodongelukkig was en dan toch ook mijn andere geaardheid. Ik denk dat hij het wist. Ik heb nu en dan in een Chinees restaurant moeten werken voor bijverdienste en daar werden er wel grapjes over gemaakt. Ik ben bang dat ze hem hebben ingelicht en dat hij het een schande vond voor de familie. Maar hij is altijd lief voor me geweest. Ik ging hem toch praktisch elke dag opzoeken en ik kreeg altijd zakgeld van hem.
Hij werkte bij de Rotterdamse Lloyd. Ik wil niet opscheppen over mijn vader, maar ik heb van mijn moeder gehoord dat hij de baas was van de wasserijen op die boten, dat waren soms vrachtschepen met passagiersaccommodatie, soms passagiersboten. In de jaren dertig werd hij nu en dan werkeloos, maar voor zover ik me herinner heeft hij ook na de Tweede Wereldoorlog nog altijd schepen kunnen krijgen. Hij is naar Aruba geweest, naar Afrika, naar Indonesië, maar het heeft, na de oorlog, nog anderhalf of twee jaar geduurd voor hij een boot naar China kon krijgen en toen was de revolutie daar al aan de gang en kregen we de bezetting door de communisten. Aangezien hij Kwo-min-tang was, een vurige aanhanger van Sun Yat Sen en zijn opvolger Tsjang Kai Tsjek, zat het allemaal niet goed. Hij moest op de juiste boot wachten, maar er waren nog zo veel krijgsheren met elkaar aan het knokken en mijn moeder wilde helemaal niet naar China, als blanke vrouw met twee halfbloedjes. Daar werd je natuurlijk ook behoorlijk gediscrimineerd. Door de scheiding werd mijn moeder weer Nederlandse. In dat boek dar ik aan het lezen ben (Lotgevallen van Chinese immigranten in Nederland, Chinezen en ander Aziatisch ongedierte, door H.J.J. Wubben, De Walburg Pers, 1986) staat hoe verguisd de Hollandse vrouwen werden door de Nederlanders, als ze met een Chinees trouwden.
Ik heb grote waardering voor mijn vader en moeder. Ze zijn nooit krenterig geweest. Mijn vader was charmant, een lieve man. Maar het zijn toch allemaal een beetje mislukte levens.
| |
| |
Mijn moeder heeft nu God in haar leven, de enige echte katholieke en dat is natuurlijk een hele troost...
Mijn moeder moet door mijn vader verleid zijn, daar ben ik vast van overtuigd. Achttien zal ze zijn geweest, achttieneneenhalf. Ze was echt naïef, ze dacht dat de kindertjes uit de navel kwamen. Het is onwaarschijnlijk nu, hoe snel de tijden zijn veranderd. Mijn moeder heeft nooit goede scholing gehad, maar ze is toch een redelijk intelligente vrouw. Ze is een Tweeling en mensen met dat sterrenbeeld zijn eigenlijk nooit dom. Ze zijn nieuwsgierig, sociaal...
Het is eigenlijk een prachtig romantisch drama dat ze me verteld heeft. Ze moet niet boos zijn dat ik het aan jou vertel. Mijn moeder werkte, als ik me niet vergis, als serveerster bij Heck in de Passage in Rotterdam. Toen ze met een vriendin uit haar werk kwam volgde mijn vader haar eens. Ze bleven voor een hoedjeswinkel op de Coolsingel staan en mijn moeder zei, God, wat een prachtig hoedje is dat toch en mijn vader stond zo schuin achter ze en die meiden giechelen natuurlijk, ik kan het me zo goed voorstellen hoe dat gegaan is. En de volgende dag kreeg ze dat hoedje! Dat spreekt toch ook boekdelen over mijn vader.
Hij moet een hele charmante man zijn geweest en het kindje dat ervan kwam, dat ben ik, tot grote schande van de familie natuurlijk. Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom we niet bij mijn Friese oma in huis mochten tijdens de bombardementen. Mijn zusje is geboren in 1940 in het oorlogsgeweld, toen Rotterdam helemaal in brand stond. Ik was van 1936, vier jaar oud. Mijn vader en moeder zijn kort voor de oorlog getrouwd, ik was al een paar jaar oud en dat was toen ook iets verschrikkelijks. Van die dagen in mei 1940 herinner ik me de Statendam brandend, die had drie pijpen, als ik me niet vergis. Ik herinner me het station Delftse Poort helemaal in vlammen, ik herinner me heel veel smeulende huizen, uitgebrande bussen... En mijn moeder met dat net geboren baby'tje, mijn zusje, op haar arm en ik als kleuter aan de andere hand lopend van Katendrecht naar mijn Friese oma waar we weer snel uitgesodemieterd werden. Die had andere zorgen, zei ze...
Die Friese oma had in de jaren dertig een uitspanning in Workum of daar vlakbij. Die trouwde met een weduwnaar bij wie ze werkte als dienstmeisje. Die man had al zes kinderen. Toen in de jaren dertig de toeristen wegbleven uit de uitspanning nam ze arbeiders en pension die bij de in aanbouw zijnde plaatselijke gasfabriek moesten werken. Die kwamen van heinde en ver, ook uit Duitsland, als die familieverhalen allemaal kloppen tenminste. Ze heeft zelf ook weer zes kinderen gekregen bij die man. Ze had een slecht huwelijk en ze ging van die meneer Flapper scheiden omdat ze een verhouding kreeg met een Duitse gastarbeider en toen vond opa Flapper het een beetje veel van het goede worden. Toen is mijn oma woedend weggereisd naar Rotterdam, de kinderen in een soort dekschuit onder de luiken in het ruim opgeborgen en op een goede ochtend of avond mochten ze van het schip dat aan de Parkkade gemeerd lag. In Rotterdam begon ze weer een pensionnetje en daar kwamen er nog twee kinderen bij. Later is ze hertrouwd met een man die Katwijk heette en die is een jaar of tien geleden overleden. En die oma is ook hoogbejaard overleden en daarvan heb ik geen verdriet gehad. Het wordt stil om je heen als je ouder wordt en sommigen mis ik niet, hoor. En van anderen heb je echt verdriet. Over het algemeen heb ik meer verdriet van vrienden die doodgaan dan van familieleden. Mijn Friese oma was een keihard, egocentrisch mens dat alleen maar liefde had voor twee van haar kinderen en die waren niet van die Flapper. Die waren van andere heren.
Katendrecht was een heerlijke buurt voor kinderen. Op de lagere school gingen mijn vriendjes en ik altijd wandelen, na het huiswerk, na het eten, dan mochten we van onze ouders een rondje lopen. Dan liepen we langs de Chinezen, langs de patatzaken, langs het Dehliplein waar alle hoeren voor de deuren stonden en voor de cafés en dat heeft ons helemaal geen schade toegebracht. We zagen ze dronken en in het Walhalla, die beroemde dancing van toen, en we vonden het niet verfoeilijk. We vonden die lichtjes overal leuk, de muziek die overal schetterde en al die buitenlandse zeelieden, ik vond het machtig interessant, nog interessanter dan mijn vriendje Kitjei het vond. Dat was een Chinese jongen met een Hollandse moeder, een mevrouw Junius en haar vader had een classifi- | |
| |
ceerdersbedrijf, dus dat was ook al weer een schande, dat zo'n redelijk welgestelde prachtige meid trouwde met een Chinees. Die Chinezen pikten wel de mooie grieten er allemaal uit. Die Kitjei was daarvan een van de zonen en een van de zusjes was Carla, die nu Fong Leng heet. Zelf is hij dameskapper geworden en ik denk niet dat hij nog aardig is, net zoals Fong Leng niet aardig is. Maar als kind heb je andere waarden natuurlijk en we waren allebei halfbloed en dan zoek je elkaar automatisch op.
Katendrecht was zo'n beetje eenderde autochtoon en eenderde waren de hoeren en hun pooiers - meisjes uit Brabant, Drenthe, Den Haag, Zeeland die verloren gingen in de grote stad. En eenderde waren Chinezen. We hadden geen vriendjes buiten Katendrecht, want daar mochten die kinderen nooit met kinderen uit Katendrecht omgaan. Ik kom nu nog wel eens op Katendrecht. Ons woonhuis staat er nog, dat is natuurlijk vele malen kleiner dan ik in mijn gedachten had. De hele buurt is gerenoveerd. Er woonden maar drie- of vierduizend mensen en iedereen kende iedereen. Die buurtbewoners zijn nog heel hecht met elkaar, het is nog een dorp, een echte gemeenschap. Er waren veel winkels, heerlijke warme bakkertjes, een schoenenwinkel, groenteboertjes bij de vleet, kruidenierswinkels en de slijterij natuurlijk. Mijn moeder en vader dronken in het weekend jenever, met schepjes suiker deden ze dat. Jenever was een gulden of zes zeven, en die mensen hadden ook wel wat nodig. Mijn tweede vader bijvoorbeeld, die werkte zich helemaal suf, die zat bij zo'n firma van smalspoorrail en die kipkarretjes waarmee ze vroeger de dijken dichtgooiden. Dat was een hele knappe man die erg streng voor mij was en dat ging dan ook onmiddellijk fout...
We hadden alles op Katendrecht, alleen een apotheek was er niet en voor de dokter moesten we naar Maashaven en dat was voor ons eigenlijk al de buitenwereld, al was het gewoon een kilometer verder. Je kon er heerlijk spelen en zwemmen. Er was niet veel verkeer, een paar sleepwagens en vrachtwagens en taxi's. Al die kranen, dat waren schitterende speelobjecten. 's avonds als die werklieden weg waren klommen we daar in en die waren volgens mij minstens dertig meter hoog. Er liep een heel klein trappetje naar boven. We wisten overal gaatjes onder de schuttingen door en we zwommen de Maas over, die was toen nog zo druk niet en nog niet zo verontreinigd. We dreven helemaal af naar het tunnelcomplex aan de overkant bij het park aan de Parkkade en dan liepen we twee kilometer terug naar Maasbrugge, omdat die stroom zo snel ging. Dan doken we daar weer in het water en met een beetje snel zwemmen kwamen we dan weer precies in het midden aan de overkant bij Katendrecht terecht. En we sprongen van die zeeschepen af. Mijn zusje deed ook heel flink mee, die zwom ook met mij al die havens over en dan kwamen we thuis en dan zei ma: Wat hebben jullie gedaan? En dan zei ik: O ma, we hebben gezwommen en mijn zusje Lileng is zo sterk en ze kan al zo goed zwemmen, we zijn helemaal over de Maashaven gezwommen. En als ze dat hoorde kreeg mijn moeder bijna een fit. De Maashaven is een meter of vijf-, zeshonderd, denk ik en dat is heel veel zwemmen voor kleutertjes.
Er was geen discriminatie binnen Katendrecht. Wij hadden allerlei Hollandse vriendjes, Katendrechters, en mijn moeder was trouwens vrij populair. Dat was een sociaal mens. Ik denk dat ze zes of zeven was toen ze naar Rotterdam kwam. Ze moet later wel gewaarschuwd zijn tegen Chinezen en dat soort ‘ongedierte’, maar dat heeft blijkbaar niet geholpen. Ik denk dat mijn vader gewoon te charmant was en bovendien, als je dat boekje leest over Chinese immigranten, daarin komen Hollandse vrouwen aan het woord die met Chinezen getrouwd zijn geweest en die hebben het er over dat Chinese mannen nooit met hun zorgen te koop liepen bij hun vrouw en kinderen. Dat ze heel lief voor hun kinderen waren en zorgzaam voor hun vrouwen en dat konden ze niet altijd zeggen van de Hollandse heren in die periode. Het waren zorgzame, lieve vaders. Daarom kan ik me voorstellen dat mijn moeder, die zo harteloos was opgevoed, voor het eerst van haar leven warmte en sympathie kreeg. Ik vind dat ze een gelukkige greep heeft gedaan, want anders was ik er tenslotte niet geweest en met alle bescheidenheid en onbescheidenheid, ik vind mezelf toch niet alledaags.
Dat ik homo ben weet ik al van mijn tiende. Ik liet me door oudere mannen verleiden. Daar
| |
| |
was ik dan altijd wel doodziek van en angstig en gefrustreerd, maar ik vond het ook heel erg spannend. Dat is moeilijk te verwerken als kind en je voelt je natuurlijk helemaal alleen, maar toen ik bij de padvinderij kwam ging het wat makkelijker. Ik heb nog een foto van toen ik erin opgenomen werd. Ik had gejokt. Je moet er elf voor zijn, maar ik was een jaar jonger en ik dacht dat de hopman een oogje op mijn moeder had. Aangezien mijn ouders al gescheiden waren kwam die man veel over de vloer. Hij was ongetrouwd en ik heb hem er altijd van verdacht dat hij homofiel was. Maar misschien heeft hij het wel geprobeerd bij mijn moeder. Ze zijn nog lang bevriend gebleven, maar het heeft niet doorgezet...
Op de padvinderij ging het met wat overrijpe jongens die niet homofiel waren, maar op die leeftijd, twaalf of dertien of veertien... Die hadden hun lichaampjes niet in bedwang natuurlijk. Ik herinner me een jongen die een jaar of drie ouder was en daarmee was ik op de lagere school geweest. Een beetje een armoedige jongen die later naar de ambachtsschool ging, maar die was zo ontzettend heet dat als we aan het spoorzoeken waren in het bos, dan ging hij gewoon ergens staan met zo'n erectie, dat ding zo helemaal eruit... Dat vonden de andere jongens wel gek en ook wel spannend. De hopman en de aalmoezenier op Katendrecht zeiden dat ze maar snel een meisje voor hem moesten vinden en zo is die jongen toen ook snel getrouwd, dat was de beste oplossing, vonden ze. Een hele nobele lieve eerlijke Hollandse jongen, maar een beetje te veel hormonen in zijn huishouding. Dat heb je wel meer.
Toen ik een jaar of vijftien was ben ik onderzocht in zo'n instituut, vlak bij wat nu de Bisschopkerk is in Rotterdam, op de West Zeedijk. Daar kreeg ik allerlei van die hoe heten die plaatjes? Rosbach? Rohrschach. En daar kwam uitrollen godbetert dat ik een artistiek vak moest doen, of dameskapper. Wat een platitudes, hè.
Ik ben drie of vier jaar bij de padvinderij gebleven. Ik vond het niet leuk. Ik was altijd de slapste, hè. De anderen waren altijd harder met fietsen, ze waren sterker dan ik. Ik haatte voetballen, ik haatte boksen. En die lange voettochten, o wat haatte ik dat, godverdomme, wat was dat allemaal eng.
Ik heb geen vrienden uit Katendrecht overgehouden die ik nog zie. Dat is raar eigenlijk. Een ander dik vriendje van Kitjei en mij was Daan van Golden die een avant-gardeschilder is geworden. Die moet nu ook vijftig zijn en die doet nog steeds wild en ingewikkeld en moeilijk. In Rotterdam is hij een begrip. Ik heb wel eens geprobeerd om contact met hem op te nemen, maar hij heeft nooit iets van zich laten horen. Dat is helemaal uit elkaar gegroeid.
Ik was homo en toch vielen alle grieten op me. Die meiden wilden me allemaal veranderen. Ik heb het zelfs gehad met wat oudere vrienden, een getrouwd stel, dat ze zich zorgen om me maakten en dat ik met de dochter van een bioscoopexploitant gewoon in bed werd gestopt. Zeventien, achttien jaar was ik toen en zij was twee, drie jaar ouder, een bloedstollend mooi wijf, ik zal je de foto laten zien. Ik werd misselijk, ben gaan kotsen. Ik ben sociaal, vriendschappelijk, ik heb geen vooroordelen, niets, maar ze moeten niet te veel van me verwachten.
Een heleboel van die juffrouwen waren verliefd op me en om heel eerlijk te zijn gaf ik dan ook wel een beetje aanstoot, want ik vond het leuk om met meisjes gezien te worden, vooral tegenover andere jongens. Deze foto is op Sint Maarten, met een Jiddisch echtpaar, die wilden dat ik met hun dochter ging trouwen, want ik sprak wel eens een paar Jiddische woorden zoals ‘mesjoche’ en dat vonden ze enig en hun dochter ging met een Ierse politieagent en dat zagen ze helemaal niet zitten. En dit is een Noors meisje die me ook erg aardig vond, maar die was lesbisch, godzijdank.
Mijn puberteit was dramatisch. Angstaanjagend. Ik kom dan echt in mijn droevige periode en daarvan heb ik zoveel verdrongen. Ik was heel verdrietig aan het worden en heel vals en cynisch. Op sommige van die foto's zit dat valse er al helemaal in. Ik had een klote-tijd achter de rug en ik moest dat allemaal maar alleen verwerken. Ik was twee jaar op die lagere-hotelschool geweest en daar was ik doorheen gevlogen. Ik heb daar bijna de helft van de klassen gemist en ik eindigde toch als tweede of derde bij de eindexamens, dus dat was een makkie voor me en dat betekent dan toch dat
| |
| |
ik een paar jaar Mulo had gehad. Dat was ook weer bij die broeders van het Heilig Hart of iets dergelijks. Ik wilde het hotelvak niet in, maar in haar toewijding om haar kinderen goed terecht te laten komen zei mijn moeder: Kind, je moet in dat vak, want dan heb je altijd te eten. Dat was heel verklaarbaar voor mensen die net een hongerwinter achter de rug hadden. Natuurlijk was ik tot veel meer in staat, natuurlijk had ik naar een academie gemoeten, maar dat kostte erg veel geld vroeger. Al met al is het doodzonde...
Mijn moeder trouwde weer, want ze zat met twee kinderen en het waren arme tijden. Mijn tweede vader was keurig vrijgezel gebleven tot zijn veertigste en iedereen had zo bedisseld dat het wel een goeie partner zou zijn. Hij was werkman en strikt rechtvaardig en weet ik veel wat allemaal meer, maar voor mij was hij onvoorstelbaar streng. Mijn Vera Allen plaatje werd verscheurd, mijn Deanna Durbin ansicht werd verscheurd, Rita Hayworth in avondjurk werd verscheurd, Ginger Rogers dansend met blote benen werd verscheurd, want dat was allemaal zondig. Ik werd in het diepst van mijn kinderzieltje geteisterd, want van mijn eigen vader mocht het en van mijn moeder mocht het, maar van haar moesten natuurlijk ook de scherpe kantjes af. Zij kwam toch ook maar uit een Katendrechts milieu en het was een prachtige, vrolijke meid, die wilde wel leven.
Op een bepaald moment verhuisde mijn vader, die toen al doodziek was, naar Amsterdam. Daar woonde hij op de Nieuwendijk boven een Chinees restaurant van vrienden van hem. Toen ben ik ook naar Amsterdam gevlucht en toen heeft mijn vader daar voor een kamer voor mij gezorgd bij een werkster uit dat restaurant in de Lange Leidsedwarsstraat. Dat was mijn eerste kamer. Na dat tweede huwelijk van mijn moeder had ik thuis niets meer te zoeken.
Vanuit Amsterdam ben ik toen met een vriendje naar Zwitserland gegaan en daar ben ik als seizoenarbeider gaan werken in hotels. Toen mijn vader in 1954 in een ziekenhuis overleed zat ik in een jongenstehuis opgesloten. Zijn dood heeft me onvoorstelbaar aangegrepen. Dagenlang heb ik lopen janken als een idioot, ik was ontroostbaar, want ik voelde me nu helemaal alleen op de wereld. Hij had de ene beroerte na de andere gekregen en die ziekenhuizen waren toen nog zo stom. Hij kreeg fijt aan zijn grote teen en dat is niet onderkend als een symptoom van suikerziekte. Mijn moeder zegt dat mijn vader en nog twee van zijn broers allemaal omstreeks hun vijftigste jaar aan suikerziekte zijn overleden. Een andere broer van hem die ook op Katendrecht woonde is in 1944 door gebrek aan insuline overleden en een andere oom van mij is op zee gestorven in de jaren dertig. Mijn moeder denkt dat dat ook diabetes was en dat dat als een rode draad door de familie loopt. In China komt het veel voor, een degeneratieverschijnsel waarschijnlijk.
Even na Zwitserland heb ik toch weer contact gezocht met mijn moeder. Je bent toch erg jong, hè. Toen ben ik onder voogdij gesteld. Ik denk dat mijn moeder daarom heeft gevraagd en dat die voogd me in dat jongenstehuis heeft geplaatst. Ik mocht niet alleen op kamers in Amsterdam wonen, met een doodzieke vader. In dat tehuis was een sociaal werker of een oppasser waar ik erg veel van gehouden heb. Die man was erg lief voor me. In die tijd heb ik ook Anna Blaman leren kennen, op het Libanon Lyceum. Dat was een schat van een vrouw, heel bijzonder. Ze was dol op mij en ik heb veel van haar geleerd in haar toneelklas. Aeschylus, Sophocles... Ik wilde varen, maar dat mocht nog niet van die voogd van mij en ze wilden nog geen monsterboekje voor me aanvragen. Toen is mijn moeder in wanhoop naar de kinderrechter gegaan en heeft ze het voor elkaar gekregen dat ze de voogdij weer over me kreeg. Zo zat ik op mijn zestiende jaar op de Nieuw Amsterdam, het zeegat uit.
Mijn vrolijkheid begon pas toen ik voor de eerste keer een reis meemaakte naar New York op de Nieuw Amsterdam. Ik ken geen schip dat mooier, sjieker, degelijker en liefdevoller is geweest dan dat schip. Dat had een aroma van grandeur en van pracht... En daar in New York ging de wereld voor me open. Ik stond vroeg op, uren voordat ik moest werken, gewoon om de zonsopgang te zien bij de Hudson River en de skyline van New York...
Daarvóór was ik een droevige jongen. Ik had een verlate puberteit, ik dacht dat ik alleen op de wereld was, en dan nog half Chinees half Nederlands, en ik leed toch echt wel een beetje
| |
| |
onder dat anders-zijn, al zal ik niet zeggen dat ik veel discriminatie heb meegemaakt.
Uit die droevige tijd vlak na de hotelschool herinner ik me een baantje, ik denk dat het in restaurant Engels was, in Rotterdam, in het Groothandelsgebouw. Omdat ik er goed uitzag en me goed kon bewegen kreeg ik meteen banketten te verzorgen, dat was met Mel Ferrer en Audrey Hepburn. Ik moest een groot opgetuigd speenvarken met sinaasappels en zilveren spiesen in de rug en alles erop en eraan op een groot zilveren blad twee treedjes hoog een zaal inbrengen. De hele jet set van Rotterdam was er en van het Rode Kruis in Nederland en zo'n donker jongetje van zestien, zeventien, achttien, dat was best decoratief. Ik moest twee treden op en het parket was onvoorstelbaar glad gewreven vanwege al die beroemdheden en ik gleed uit en viel op mijn knieën en die grote schaal met dat speenvarken kwam op het parket terecht en schoof zo'n zes meter verder en kwam midden in dat carré te liggen waaromheen de gasten zaten. Zo was mijn eerste grote entree ook mijn eerste grote catastrofe: ik knielend, lijkbleek, dat grote speenvarken op dat zilveren blad over dat parket... Ik heb daarna wel urenlang gehuild. Ik kreeg niet op mijn lazer. Ze hadden intens medelijden met me en iedereen vond het het mooiste dat ze in jaren hadden meegemaakt, begreep ik later.
Ik denk dat ik toch een beetje een apart kind ben geweest. Ik viel toch altijd wel erg op en carrière maken in dat vak was ook nooit een probleem voor me, maar het verveelde me altijd na een halfjaar of een jaar, dan wilde ik weer wat anders.
Varen vond ik enig. De Nieuw Amsterdam, de Statendam, de Maasdam, daar ben ik heel Afrika mee rondgegaan. India... Calcutta, daar heb ik jarenlang nog geestelijke littekens van overgehouden, omdat ik 's morgens als ik aan boord kwam de vrachtauto's de lijken zag ophalen van de straten. Dat zijn toch werelden waarmee je in Nederland niet wordt geconfronteerd. En daardoor ben ik toch vrij intolerant geworden voor kankeraars en daarom ben ik ook nooit ontevreden.
Ik was toch altijd vrij eenzaam in die dagen, in het verborgene, het geniep. De mensen waarmee ik voer, de gewone matrozen... Als we langs de Noordafrikaanse kust voeren op de hoogte van Tripolis of bij Gaza, dan stelde ik mijn radiootje daar op af. Ik vond die muziek enig en opwindend en iedereen zei: Hou toch op met die rare gore Arabierenmuziek. Dat waren echt doodgewone volksjongens en die hadden een verachting voor Arabieren, dat houd je niet voor mogelijk. Arabieren waren in mijn tijd, de jaren vijftig, vullis voor westerlingen, vullis. Ik heb de ommekeer meegemaakt. Nu gaan ze allemaal met dikke attachékoffertjes naar het oosten om hun ordertjes binnen te halen en ik gun het ze van harte, hun rijkdom. Je hebt geen idee hoe ik het ze gun...
Ik heb op de Maaskerk een grote verliefdheid meegemaakt op een schitterende eerste stuurman, die zat stampvol onder het haar, het kwam zelfs nog boven zijn boordje uit en die man was heel aardig tegen me, veel te aardig. Ik kreeg van die man extra centjes in vreemde havens, om uit te gaan. Hij was getrouwd, maar je zit dan al wekenlang op zee en die officieren die mochten nooit naar hoerenkasten, dat konden ze voor elkaar niet doen. Ze hielden elkaar in de gaten, ze kenden elkaars vrouwen en ze kwamen dikwijls uit Groningen en omstreken. Vergis je niet, ze konden niets, en het waren toch allemaal kerels van dertig jaar, gezond van lijf en leden. Die man, daar is het dan ook nooit van gekomen, maar ik droom nu nog wel eens van die keer toen ik hem een biertje moest brengen en hij in zijn bed lag met de meest onwaarschijnlijk grote erectie die ik van mijn leven gezien heb. Dat ding moet zeker veertig centimeter geweest zijn en zes centimeter dik en hij lag een vies boekje te lezen dat hij snel onder zijn kussen wegstopte. De volgende dag heb ik onder zijn matras gekeken en ik heb het gelezen, want hij stond op de brug. Het was inderdaad een zeer goor boekje. Die man werd langzamerhand heet en daar liep ik met mijn lieve smoeltje rond. Hij keek me wel eens bedachtzaam, onderzoekend aan. De kapitein was ook erg aardig tegen me, ze waren allemaal erg vriendelijk. Maar voor die gewone schepelingen was ik te apart, denk ik, te anders.
New York was in de jaren vijftig altijd een feest. Ik ging heen en weer, Rotterdam, Southampton, soms Halifax, New York en daar kregen we altijd drie dagen en dan ging ik altijd
| |
| |
naar een show. We sliepen aan boord, maar het schip lag midden op Manhattan en Manhattan was het helemaal, tot aan 42nd Street. We gingen niet eens meer aan boord ontbijten, we holden gelijk de kant op en daar, in die cafetaria's, waar al die havenarbeiders werkten, daar bestelde je dan ‘two fried eggs and keep them running’... White Christmas van Bing Crosby in Radio City Hall, The Fiddler on the Roof, later The Man with the Golden Arm met Frank Sinatra... Om de veertien dagen zat ik een keer in een theater aan Broadway. Daarvoor kon je van tevoren al kaarten bestellen en dan maakte ik met de purser uit welke avond ik vrij had. Ik heb Barbara Streisand horen zingen in de Bon Soir Club toen ze nog niet in The Fiddler on the Roof was geweest... We konden dat wel betalen, wij verdienden goed aan boord en ik kreeg reuzetips. Ik verzorgde mijn passagiers. Ik ben toch ook altijd een mazzeltof geweest! De mensen hadden praktisch nooit een hekel aan me.
Later werd het cruisevaart en dan gingen we vanuit New York naar West-Indië, de mooiste strandjes aan de Caribische zee. En van daaruit, speciaal in februari, naar Rio de Janeiro, en als ik dan dat dansen daar zag... Ik ging altijd gelijk de lokale dingen in. Ik stond mijn ogen uit te kijken toen ik voor het eerst door het Suezkanaal ging. Port Said, met die mensen in die lange jurken, zoals we dat noemden. En mensen die aan boord kwamen met hun vee en die in het kanaal meegingen. Heerlijk was het. Zonsopgang boven de Rode Zee, dat is het mooiste ter wereld. En als je tussen twee woestijnen vaart en je ziet hier en daar een nomadenfamilie langs het water zich wassen, helemaal bloot en zo majesteitelijk, steeds maar een emmertje water over hun hoofd, en dan ga je als modern schip daar doorheen. Dat noteerde ik, begrijp je? Dat waren dingen op mijn netvlies die daar altijd zijn gebleven. Ik heb een prachtig leven gehad en waarom? Anderen hebben misschien wel net zoveel gezien, maar ze hebben het niet zo intensief ondergaan. Ik zoog het allemaal op, terwijl de andere zeelui op die vrachtschepen zeiden: Kijk, daar staat weer zo'n vieze Arabier.
Ik ben overigens zeven jaar zeeziek geweest en dat is toch wel de reden geweest waarom ik ermee ben opgehouden. Je loopt doodziek te serveren, je staat doodziek met mensen te praten en als het heel erg werd dook ik mijn bed in en dan kon het ook, want dan was de helft van de passagiers toch ook ziek. Altijd als het een beetje woelig begon te worden en dat had je in de winter op de Noord Atlantic heel gauw... Ik wende er nooit aan.
Tussen het varen door heb ik ook in Parijs in nachtclubs gewerkt. Ik had een Amerikaanse vriend toen, een schrijver van hoorspelen en zo. Dat kwam ook niet erg van de grond, maar die had wel een redelijk sjieke vriendenkring in Parijs, wat men toen demi-monde noemde. Hij was met een verkeerde Engelse getrouwd en dan toch ook met jongetjes... Ik afgemonsterd, mee naar Parijs, en de eerste avond de beste werd ik in een nachtclub voorgesteld aan een Australische jongen die de hoofddanser was in de Folies Bergères. Die jongen vond me kennelijk aardig en zo belandde ik de eerste nacht in Parijs in de hotelkamer van die danser en dat heeft zo een weekje geduurd, elke avond tussen de coulissen, ik genoot. Dat was mijn entree in de lichtstad. Je was niet veel gewend hoor, in de jaren vijftig. Daarna moest ik werk zoeken en kwam ik door kennissen op het terras van café Flore terecht in The Blue Note. Daar heb ik een paar maanden gewerkt en daar kwamen Frank Sinatra en Ava Gardner, wat ik een kleregriet vond: elke avond lazerus en heel vervelend. Daar heb ik West Coast jazz leren kennen en Chet Baker en Dizzy Gillespie, die was daar toen al een begrip. Ze verdienden ook allemaal niet zo veel hoor, maar als je als musicus in The Blue Note had gewerkt kon je verder overal terecht.
Daarna zijn we met zijn allen naar Tanger gegaan en dat was ook leuk. Daar liepen allerlei oud ss-ers rond en dan kwam zo'n Marokkaanse jongen zo per ongeluk met zijn hand in je kruis... Hoogst opwindend. We hadden veel feesten met allerlei Engelse artiesten. Francis Bacon woonde er de hele zomer en hij was altijd zat. Hij had altijd verkeerde vrienden. Hij had een of ander stuk ellende dat dan wel gespierd was, maar dat hem financieel weer helemaal uitkleedde. Hij werkte ook wel, maar dat gaat moeizaam bij die man. Ik ben dol op het werk van Francis Bacon.
In het begin van de jaren zestig ging ik in een groot hotel werken in Amsterdam dat toen
| |
| |
superdelux was, maar dat is nu allemaal een beetje achterhaald. Daar heb ik voor een eenvoudige volksjongen toch ook wel fantastische dingen meegemaakt, of eenvoudig? Laten we het maar op volksjongen houden, want zo eenvoudig ben ik niet. Toen Juliana vijfentwintig jaar getrouwd was of vijfentwintig jaar op de troon, ik weet het niet meer precies wat het was, gaf ze een feest. Alles was er, Elizabeth, de hele high society. De twee bovenste etages waren afgehuurd door het huis van Oranje en daar waren de wat mindere goden ondergebracht, maar dan heb ik het wel over de Aga Khan, de prinses van Hessen, de prinses van Pruisen... De Aga Khan was gearriveerd in zijn eigen vliegtuig uiteraard, met zijn eigen bedienden. De narcissen stonden overal in Amsterdam in volle bloei, het was prachtig. Ik klopte eens op de suitedeur van de Aga Khan en er deed zo'n perfecte donkere Indische butler open, zo een zoals je alleen maar op de film ziet. Ik rolde mijn tafel met lunch naar binnen, de butler wilde dat overnemen en de Aga Khan woof hem weg en vroeg me hoe die bloemen in het Nederlands heetten, die daffodils. Ik zei: Dat zijn narcissen, Hoogheid, en hij zei: Wat staat het er prachtig bij hier. En hij zegt: Werkt u al lang in dit hotel? en ik zeg: Ik geloof ongeveer anderhalf jaar. Enfin, die man had er uitermate veel plezier in om met gewoon iemand uit het hotel eens even een kwartiertje te babbelen, zonder al die toestanden eromheen. Misschien heb ik wel alles tegen de etiquette gedaan, maar hij ook natuurlijk. Het was een uitermate vriendelijke man waarvan ik merkte dat hij gewoon heel leuk met eenvoudige mensen wilde spreken. Dat gaf me ook weer reden om na te denken, want die mensen worden dikwijls zo verafgood. In hun eigen huis kunnen ze zich niet laten gaan, want dan wordt er onmiddellijk misbruik van gemaakt.
En die prinsen die ik daar heb leren kennen. Als je dan op de kamer kwam om wat te brengen waren ze druk aan het kleden, alles lag klaar, de juwelen, de manchetknopen met smaragden en robijnen, het slingerde maar zo door die kamer. Als je die chaos zag achter de schermen! Dan liggen daar tonnen op de grond en onder het bed gerold en dan zegt zo iemand: God, waar is dat ding nou weer, en dan raap je weer iets van honderdduizend gulden voor hem op. Maar die prinsen, dat is eigenlijk een gedegenereerd volkje. Alle vier waren ze keurig getrouwd en alle vier waren ze te vinden voor spelletjes. De drankjes moesten iets te veel worden aangegeven terwijl ze in bad lagen...
Martin Luther King en zijn gevolg logeerden ook eens in dat hotel en die mensen waren moe, hadden jet lag. Ik moest ze wat te eten en te drinken brengen en toen zag ik Martin Luther King in het midden van zijn bed liggen en links en rechts van hem twee mooie zwarte dames. Zo lagen ze alle drie keurig aangekleed naast elkaar te slapen en ik dacht: Als ik daarvan een plaatje zou maken dan zou De Telegraaf of Panorama daarvoor een vermogen betalen. Ik weet niet wie die vrouwen waren, secretaresses misschien, of misschien wel zijn dochters.
Ik zal ook nooit vergeten dat zo'n hoge Piet uit onze toenmalige koloniën in het hotel kwam. Die woog zeker honderdvijftig of tweehonderd kilo en die werd getrakteerd op zo'n escort juffrouw. Die had blonde haren tot haar middeltje en die woog niet meer dan vijfenveertig of vijftig kilo en dan die reusachtige donkere man. Ik moest een fles champagne en wat kaviaar bezorgen. Die scène heeft zich dikwijls in mijn hoofd afgespeeld, dat vond ik zo superbe, zo iets kun je eigenlijk alleen maar in lachfilms organiseren. Peter Sellers had het niet beter in scène kunnen zetten. Ik kom met een droog smoeltje champagne en kaviaar bezorgen en ik zie zo'n meisje van zeventien, achttien, wespentaille, haar tot haar middel, helemaal blond, stralende blauwe ogen, keihard gezichtje overigens, en dan zo'n enorme rijksgenoot van ons. Dat grietje, dat was toch zijn droom. Als dat nou een beeldschoon zwart meisje was geweest... Hun ideaal was zo'n blond kindvrouwtje uit Europa. Zo discrimineren die mensen zelf. Dat is toch racisme bijna, maar dan omgekeerd.
Overigens raakte ik toch wel een beetje aan de drank, doordat ik nooit een vaste relatie had. Blond en blauwe ogen waren toch wel meer in dan zwart haar en bruine ogen en er werd in die tijd toch al veel gedronken. Het kostte allemaal niets en ik verdiende toch ook een zeer goed salaris. Ik was vijf-, zesentwintig toen ik mijn eerste vaste verkering kreeg. Ik was alleen en er hangt toch altijd al een melancholie om me heen. Ik ben vrij melancholisch. Ik ben geen
| |
| |
alcoholist geworden, ik ging niet alleen zitten drinken, maar die brandewijn en bitter lemon, als je er daarvan iedere avond tien of vijftien opdrinkt... Ik werd ook dik, ik groeide dicht.
Ik werkte met intens veel plezier in het Hilton hotel in Amsterdam. Ik had nachtdienst en ik was weer helemaal verliefd op een Spaanse jongen, ook weer echt zo dat ik de hele dag liep te trillen en in de lift naar boven in tranen uitbarstte en dat kon ik niet meer aan. Toen ben ik bij Arti gaan solliciteren en daar werd ik meteen aangenomen. Ik zat eens een keer 's nachts aan de bar van het coc en daar komt een prachtige, wat ik dan prachtig vond, Hollandse knul van een meter negentig binnen die er duidelijk voor de eerste keer van zijn leven kwam. Hij wilde achter me langs bij de bar, ik steek zo, dronken, mijn been uit en ik zeg: Stop, waar moet je naar toe? Ik moet heel nodig naar het toilet, zei hij, en ik zei: Je mag er alleen door als je belooft dat je zo weer bij me terugkomt. Dat beloof ik, zei hij, en ik draai me weer om naar de bar en ik vergeet alles weer. Vijf minuten later krijg ik een tikje op mijn schouder en zegt dat vreselijke lieve ding met die dikke brilleglazen: Nou, hier ben ik weer. Ik kijk wazig om en ik denk: O ja, dat is waar ook en ik zeg: Dat is leuk... en dat is een stevige vriendschap geworden. Het bleek dat die jongen nog nooit wat gedaan had. Hij was dertig, eenendertig. Hij heeft me dronken naar huis gebracht en prompt een dag later stond hij weer voor mijn neus. Ik denk niet dat hij van me gehouden heeft, maar voor hem vertegenwoordigde ik een wereldje waar hij allang omheen liep en waar hij niet in durfde. Tot de dag van vandaag is hij heel solidair met me gebleven. Soms zien we elkaar een hele tijd niet en als we elkaar dan weer ontmoeten is het weer net als gisteren. En die vriend heeft me financieel helemaal geholpen. Die ging een huis restaureren en er was nog een begane-grondje over en een souterrain en die jongen zei:
Eugène, als je nu eens voor jezelf begint in mijn gerestaureerde huis. Je werkt bij Arti, je kent veel schilders... En dat was het begin van Galerie siau op de Brouwersgracht...
Bij Arti had ik waardevolle mensen leren kennen, Jan van Tongeren, de weduwe van Kees Maks, Dora van der Veen, ga maar door. Maar ik heb er ook wel geleerd dat het beeld dat de mensheid heeft van kunstenaars niet met de werkelijkheid klopt. Er was daar zelfs een zeer middelmatig beeldhouwer die wenste dat het personeel daar weer met witte handschoentjes zou gaan lopen. De goede man is intussen ook al weer vergeten. Er staan nog een paar slechte beelden van hem hier en daar in de stad.
Op de Brouwersgracht - dat heeft nauwelijks twee jaar geduurd - was Erfmann onze tweede tentoonstelling. Ik kende hem ook van Arti. We waren geen vrienden, maar we trokken wel veel met elkaar op en ik kreeg zelfs op zijn verjaardag schilderijen van hem cadeau en dat was nog nooit iemand van zijn leven overkomen. Zo'n schilderij mocht ik dan niet uitpakken waar sociëteitgenoten bij waren. Want die begrijpen het toch niet, zei hij dan. Hij had zo'n vreselijk harde stem. Hij kon voor de oorlog de Gijsbrecht spelen in de Rotterdamse Schouwburg en die was zo groot dat hij bijna niet te bespelen was. Als die man als Gijsbrecht zijn bek opendeed stonden alle balkonnetjes te trillen, zo hard bulderde die man. Zijn collega schilders waren hem altijd aan het treiteren als ze dronken waren bij Arti. Omdat hij diabeet was gaven ze hem allemaal drankjes en omdat hij ook nog vegetariër was vroegen ze: Erfmann, wil je een stukje vlees? En dan sloeg de schaal door. Hij was vreselijk sterk. Ik heb hem gewoon van die Berlage-tafeltjes in de sociëteit door midden zien slaan. Dat is die agressie die een diabeet krijgt. Dat ging niet altijd goed. Eens in de maand ging hij bij zijn zuster eten en dat kreng van een mens bracht dan altijd grote lamsbouten geroosterd op tafel, terwijl ze wist dat hij vegetariër was. Een onaangenaam mens. Ze heeft me later wel eens gebeld, over de erfenis, maar ik wilde niets met haar te maken hebben.
Erfmann ging dood tijdens zijn laatste tentoonstelling en toen kreeg ik allemaal telefoontjes van mensen die ze en gros wilden kopen. Wat er waar is van dat verhaal van Dieuwke Bakker dat er Erfmannen bij haar gestolen zijn weet ik niet, maar ik moet zeggen, die compagnon die ze toen had, we noemen maar geen namen, en ook die mensen daar omheen, die waren niet vies van een inbraakje. En dan kreeg ik overal de schuld van. Dieuwke Bakker fixeerde al haar frustraties op mij. Ik
| |
| |
had geen hekel aan haar. Maar mijn compagnon... ook dat was iets heel moois. Toen had ze weer over me geroddeld en toen werd mijn compagnon zo woedend dat hij onmiddellijk naar de Blauwburgwal is gegaan waar ze haar galerietje had en daar deed hij de deur achter zich op slot en toen ging hij met zeer boze ogen en zeer grote stappen op haar af en toen begon ze te gillen van rand me niet aan! Rand me niet aan!
Mijn suikerziekte is, denk ik, in 1971 begonnen, door een shock, omdat de verbouwing op de Keizersgracht zo was uitgelopen. Toen heb ik wekenlang plat gelegen, ik nam geen telefoon meer aan en ik dacht: Nu red ik het helemaal niet meer, zo diep als we in de schulden zaten. Door zo'n shock kan suikerziekte plotseling optreden, als je die aanleg hebt en dan kom je er praktisch niet meer van af. Ik dronk erg veel, water en limonades en je krijgt dan bijverschijnselen, zweertjes, of je wordt duizelig. Bij mij manifesteerde zich zoiets en de huisarts dacht aan niets, wist van niets... Toen ben ik naar het Binnen Gasthuis gegaan en daar wisten ze het binnen een uur. Ik dacht dat de wereld instortte en toen was er ook nog een vrij domme verpleegster die zei: Ja, en daar komt u nooit meer van af, maar met spuiten blijft u wel leven. Dat spuiten hoefde helemaal niet gelukkig...
Die agressie die daarbij hoort heb ik nu niet meer zo. Ik heb met die suikerziekte leren leven, ik ben een mild geval. Alleen als de suikerspiegel van het bloed dagenlang te hoog is kan ik onbeheerst uitvallen. Mijn compagnon heeft daar veel last van gehad, want dan vlogen de flessen Spa en de brandende koffiemachines naar zijn hoofd. De gaten in de muur zijn hier en daar nog niet geheeld. Nu beheers ik me wel beter.
Die buien van diepe melancholie worden ook erger door die suikerziekte. Ik denk toch dat ik het wel eerder had. Eind 1969 heb ik een zelfmoordpoging gedaan, mijn enige, een oprechte poging, geen show, of een signaal van red me, doe iets, zoals je zo dikwijls hoort. Ik wilde echt weg. Ik had na al die jaren een vaste relatie gekregen, tenminste dat dacht ik en toen kwam er een concurrent in de strijd die volgens mij veel lamlendiger was dan ik en veel gewoner en toch won hij het pleit. Hoe zit een mens in elkaar? Weet jij het, weet ik het? Het fijne weet je er nooit van, waarom een ander beter voor een ander is dan ik voor die ander kan zijn enzovoort. We hebben het niet in de hand. En degenen die je dat grote verdriet aandoen kun je daar nooit de schuld van geven. Ze dreigen je over de brink te helpen zonder dat ze er wat aan kunnen doen. Dat leer je als je ouder wordt. Ik heb toen zo veel slaappillen geslikt dat ik vijf dagen bewusteloos heb gelegen en die jongen heeft me al die dagen laten liggen, die was als de dood om naar de dokter te gaan en ik ademde nog steeds heel licht. Enfin, ik heb het op Koninginnedag gedaan, op een maandag was dat toen, geloof ik, en ik werd vrijdagmorgen wakker, dus dat was op het randje. Daarna heb ik nooit meer zoiets gedaan en ik heb nu niet meer de neiging om er een eind aan te maken. Ik houd te veel van het leven. Het is eigenlijk vreselijk dat degeen om wie ik die poging ondernam, niet mijn relatie maar de concurrent, jaren later wel zelfmoord gepleegd heeft. Die is dood door diezelfde relatie van mij die een fantastische knul is, een heel fijn eerlijk fideel iemand, maar die had dat ook niet in de hand.
Ik heb hem in die tijd wel doodgewenst, hoor, degene die later doodging. Heel Chinees is dat, denk ik, die wraakgevoelens. Is dat Chinees? Ik bad ervoor dat hij ellendig aan zijn einde zou komen. Jarenlang heb ik daarvoor gebeden en zo is het gebeurd. Ik heb daarover helemaal geen schuldgevoel, kun je je dat voorstellen? Andere mensen zouden dat nooit durven bekennen, denk ik, tenminste als ze Nederlander zijn of christelijk of zoiets, hoe heet dat allemaal? Ik ben niet zo dat ik iemand de andere wang toekeer als hij me geslagen heeft. Jezus was toch een ander soort mens. Zou hij het lekker hebben gevonden om geslagen te worden? Ik ben een beetje katholiek opgevoed. Al dat bloed dat daarbij te pas kwam heeft me altijd wel verbijsterd. Het is een soort wisselwerking tussen geloof en bloed en pijn en ellende en altijd die halve naakte Jezus aan het kruis, dat magere ventje met die ribbekast en dat lijdende gezicht. Katholicisme is eigenlijk niets voor mij. Protestantisme nog minder trouwens, dat vind ik zo grauw, zo simpel. En de mensen zijn niet simpel, dus kan het nooit een spiegel van ons zijn.
| |
| |
Mijn opa met zijn schoolgaande zoons en een dochter op zijn schoot, in het dorpje Waterland aan de Parelrivier.
Foto uit circa 1885.
Overgrootmoeder, omstreeks 1885.
Grootmoeder, omstreeks 1885.
| |
| |
Mijn vader in de jaren twintig.
| |
| |
Mevrouw Johanna Kooijmans, geboren Flapper; getrouwd geweest met Siau Yet (foto uit de jaren dertig).
Mevrouw Johanna Kooijmans, geboren Flapper; was getrouwd met Siau Yet (foto gemaakt in de Tweede Wereldoorlog).
| |
| |
Links mijn moeder in 1937, vrouw met kind rechts is onbekend. Volgens mijn moeder was het geen prettig mens, dus werd haar naam vergeten.
Beginjaren veertig; we houden erg veel van elkaar. Bloemetjesbehang, old finish-meubelen en ‘gezellige lampekap’.
Scheveningen in de jaren veertig met van links naar rechts Eugène Anatole Siau, Lileng Siau en Jopie [...] met haar broer Johny [...].
| |
| |
Stralend, mooi, naïef en nog onschuldig op de lagere school.
Al serieus lezend in 1942.
Mijn zuster Lileng op de lagere school op Katendrecht, 1948.
| |
| |
Midden in de puberteit en zéér ongelukkig met sterke neigingen vals te worden.
Toneelliteratuur, gegeven door Anna Blaman op het Libanon Lyceum, Rotterdam, ongeveer 1953.
| |
| |
Op de Nieuw Amsterdam van de hal in de jaren vijftig met grote belangstelling voor Katie Kleerekoper.
Rockefeller Centre, New York, in de jaren vijftig.
| |
| |
Vriendelijke belangstelling van Hare Majesteit in 1983.
Zondagmorgen aan de gracht.
| |
| |
À la Orson Welles in een Duitse krimi, 1985.
Feestelijke ontvangst in de Galerie, 1985. (Op de zilveren lepeltjes lagen oesters en kaviaar; alles op kosten van Dunhill en Louki Boin van Avenue).
| |
| |
Onder een waterval als mollige riviergod, 1985.
Opname voor favoriet schilderij van Kees Maks, 1985.
Nora de sint-bernard. Ze woog tachtig kilo en was een hele grote liefde van mij.
| |
| |
Groepsfoto ter gelegenheid van de uitgave van het boek Acht realisten, met onder anderen Carel Willink, Jan van Tongeren, Ger Meinema, Dora van der Veen, Ferdinand Erfmann, Willeke van Tijn en Jan Anton van Dis en vriend en vriendin Ria Janus, 1975.
Feest bij Galerie Siau in 1978.
| |
| |
Na de siësta. G. Komrij en E.A. Siau, 1985.
Tafelen met G. Komrij en Ch. Hofman in Noord-Portugal, 1985.
| |
| |
Toen we door de verbouwing zo diep in het rood zaten, in 1971, dat we een uitweg moesten vinden hebben we ook geprobeerd om kunst in Amerika te verkopen. Mijn compagnon kende wat invloedrijke mensen in San Francisco, in de Bay Area, en daar zouden we geld gaan verdienen. Ik heb toen bij allerlei antiquairs voor anderhalf of twee miljoen aan schilderijen verzameld, kunst van de zestiende eeuw tot schilderijen die ik vandaag de dag nog tentoonstel in de galerie. Die nam ik in consignatie en dat werd gesponsord door de Pan Am. Dat hadden we gevraagd en dat vonden ze een leuk idee. Zij betaalden het vervoer heen en terug en de uitnodigingskaarten waarop hun naam kwam te staan. En dat is een enorm fiasco geworden. Toen we daar aankwamen kregen we de schilderijen in de eerste plaats niet door de douane. Dat ging niet om de schilderijen, want die zijn niet belastbaar, maar dat ging om die prachtige lijsten die er omheen zaten. Sommige waren van schildpad, sommige van mahonie, parelmoer... En wat doen Amerikanen? Die kopen een mooie lijst in Europa. Daar doen ze vervolgens een namaak schilderij in en dat importeren ze als echte kunst. Vervolgens halen ze die troep eruit en plaatsen er een spiegel in en dan wordt het opeens iets heel anders. Daarom zijn die lijsten belastbaar en ik kreeg mijn anderhalf of twee miljoen niet het land in. Ik naar de consul, naar iedereen... Ten slotte was ik echt ten einde raad. De volgende dag zou de tentoonstelling worden geopend in het huis van de minister van Gezondheid van de staat Californië, dat was een oude relatie van mijn compagnon, alle uitnodigingen waren verstuurd. Ik kom bij Pan Am in San Francisco en daar zit me die manager,
zo'n beeldschone Amerikaan, helemaal blakend gezond, en die zegt zo van: Hallo Mr Siau, what can I do for you? Ik heb van mijn secretaresse gehoord dat u problemen heeft en waarmee kunnen we u helpen... Die man zei dat zo adembenemend aardig, wat helemaal zijn vak is tenslotte, met die heldere ogen zoals je ze bij Paul Newman verwacht, dat ik daar in tranen uitbarstte, helemaal opgekropt van de zenuwen, ik wist me geen raad, en die man begon onmiddellijk naar zijn secretaresse te gillen om water en tissues om mijn ogen te drogen... Ik vertelde mijn verhaal en hij belde het hoofd van de douane die een Japanner bleek te zijn en hij zei: Do you remember Okinawa and the navy and how's life and how are your wife and your children en tenslotte zei hij: I've got a tiny problem that you've got to solve for me right away en hij vertelde mijn verhaal. En die Japanner zei: Dat is helemaal geen probleem, over een uur is alles vrij. Ik weer een huilbui... En inderdaad, na een uur konden we ze uit de douanedepots gaan halen...
Maar daarmee is het verhaal nog niet afgelopen. We hebben al die prachtige schilderijen opgehangen in die gigantische villa met allemaal tuinen en bloeiende gardenia's en de gasten, de hele sjiek uit de Bay Area, hoteleigenaars, antiquairs, alles was uitgenodigd, de hele wijk was afgezet door de politie, sirenes loeiden overal... En nu komt van de overkant van de vallei de eerste bezoeker binnen, een dame. De gastheer zei onmiddellijk tegen me, let op, die is honderdvijftig miljoen dollar waard... Komt er zo'n klein wijfje aangedribbeld, helemaal in een soort champagne nerts en ik stond ter receptie in een prachtige outfit speciaal gemaakt in Amsterdam. Die vrouw kijkt naar me, ze ziet dat ik er nogal artistiekerig uitzie, en ze kijkt naar al die schilderijen, vier honderd jaar Nederlandse kunst, en dat mens zegt tegen me: Bent u Mr. Siau? Heeft u dat allemaal geschilderd? Ik zag sterretjes, ik kreeg een black-out. Ik heb weer een uur in een hoekje gezeten. Zoiets kan alleen in Amerika, en speciaal in Californië. Ik houd van Amerikanen, alle goeie eigenschappen vind je er, maar ook alle rotte, en dat er zo'n imbeciel kan komen vragen of ik de schilder was van vierhonderd jaar Nederlandse kunst... Dat was een knockout. En dat was de eerste gast en die heeft geen cent uitgegeven natuurlijk. Ze vertrouwde het ook niet...
Later hebben we wel wat verkocht, aan handelaren in de Bay Area. De kosten van de reis zijn er wel uitgekomen en we zijn verder maar moedeloos door Amerika gaan reizen en terug naar New York.
Daarna hebben we het zelf verdiend. We kregen ineens hoogconjunctuur. Op aandringen van mijn compagnon zijn we toen Willink gaan brengen en dat nam een grote vlucht. Mijn compagnon was veel jonger dan ik, hij had meer
| |
| |
energie en ik werd geplaagd door die diabetes. We begonnen met Willinks van f 5000,- en na vier jaar werken waren ze soms f 150.000,- waard en dat is eigenlijk de grond geweest dat we onze schuldproblemen konden oplossen. We zijn naar mijn mening niet netjes behandeld door Willink. Ik heb nooit van hem gehouden. Wel van zijn schilderijen, maar de man zelf... Ik vond het een beetje een visachtige, kille man, een beetje ontevreden, een beetje sarcastisch. Het was natuurlijk wel een persoonlijkheid in Nederland en je moet altijd blij zijn dat je die mensen binnen krijgt. Ik kon heel goed met Mathilde opschieten, maar die werd ook gaga gemaakt door die Chinese Chanel... Willink heeft het toch zelf allemaal zo gemaakt. Mathilde liep er toch bij als een soort totem voor hem. Het was een vrouw met veel humor. Ik vond haar erg aardig. Over wat daarna kwam ben ik minder tevreden, maar dat hindert niet, zij hoeft ook niet tevreden over mij te zijn.
Tegen het eind van zijn leven was Willink toch ook al weer een beetje vergeten. Mijn compagnon kon goed met hem opschieten en ik heb me altijd een beetje op een afstand gehouden. En ik moet ook zeggen dat toen we halverwege die periode met Willink waren... Dan hadden we een kerstdiner of een oudejaarsavond en je weet dat ik hier leuk kan ontvangen en het waren goede tijden. Dan zei ik tegen mijn compagnon: Waar zouden de Willinks naar toe gaan? Zullen we ze niet eens bellen, want je hebt kans dat die twee alleen thuis zitten. En inderdaad, de beroemde Mathilde en de beroemde Willink zaten op hoogtijdagen alleen thuis en waren als kindjes zo blij dat ze hier konden komen eten en vieren. Dat zal toch ook wel met hun eigen karakters te maken hebben gehad, dat ze veel aannamen en weinig teruggaven, want ze hadden natuurlijk ook mensen kunnen uitnodigen en dan had bijna niemand nee durven zeggen.
Afgezien van Willink hebben we in die tijd drie fantastische dingen gedaan en daarin is mijn compagnon heel sterk geweest. Ik kon al die tonnen schuld niet meer betalen en ik ging alles op een rijtje zetten, wat we erbij konden nemen, en die hedendaagse kunst was toen helemaal niet zo duur. Toen zijn we op Kees Maks gestoten van wie ik een groot schilderij kende uit Art’, dat hangt nu bij ons thuis. En we zijn als eerste in Nederland ook weer begonnen met Jan Sluiters. Die was op veilingen twee-, drieduizend gulden waard. Van hem hebben we vier tentoonstellingen gebracht en tegen het einde waren de prijzen tegen de zestig-, zeventigduizend gulden aan. En ik heb aan die periode Jan van Tongeren overgehouden. Die wordt binnenkort negenentachtig en die is ook van vijf-, zeshonderd gulden gestegen tot f 25.000,-. Dat vind ik ook cultuurdaden...
De jaren zestig in Amsterdam, toen begon dat allemaal. Toen barstte dat los in Nederland, die wat ruimere manier van leven. In die tijd heb ik ook een kind verwekt, dat was een bedrijfsongeluk. In Bergen aan Zee was dat, op een mooie zomernacht aan het strand, zo'n half verlichte maannacht en al die diertjes die oplichtten in de branding, dat zag je toen nog... Haar verloofde lag ergens anders te neuken en daarom begon ze bij mij te huilen. Ik was in de twintig. Ik ben ook niet van steen, dus het is gelukt, maar dat het gelijk raak was, ja, dat had niet mogen gebeuren. Ik heb er geen vaderlijke gevoelens aan overgehouden.
En midden in de jaren zeventig was het opeens allemaal afgelopen en nu zitten we weer in de Nieuwe Benauwdheid. Op een bepaald moment zakte in een jaar tijd de omzet van f 600.000,- terug naar f 200.000,-. Toen zijn we etages gaan verkopen, enfin, we hebben gesaneerd. In die jaren hebben we veel aan mijn buren gehad. Dat is een verzekeringsmaatschappij, die hebben flink bij me gekocht en me met andere moeilijkheden geholpen en daarvoor ben ik wel erg dankbaar. Die mensen zijn gesteld op een galerie in de buurt of ze vinden mij aardig of ze kunnen het makkelijk doen. Hoe dan ook, die mensen wens ik niets dan goeds.
Ik ben blij dat ik het meegemaakt heb, die hoogconjunctuur, al die feesten, die champagne, al die weelde, de meeste mensen maken nooit wat mee, maar ik lig er niet wakker van 's nachts dat ik het niet meer heb. Ik kom toch uit een nogal arm gezin, ik kan heel goed relativeren. Ik mis het niet, het klatergoud, al houd ik er wel van. Ik heb me altijd voorgehouden, en dat komt ook door die oorlogsellende natuurlijk, dat als je een vers bruin brood hebt en
| |
| |
een stukje oude kaas, dan vind ik dat al heerlijk, en dan hoeft er nog niet eens boter op dat brood. Ik vind het leuk dat ik een vleugje van die weelde heb opgesnoven. Ik heb tenslotte altijd in weelderige omgevingen gewerkt, ik vond het eigenlijk natuurlijk. Ik ben zeer Byzantijns, ik houd van rijke kleding en een spijkerbroek en t-shirt vind ik ook prachtig. Maar als je op die boten en in nachtclubs hebt gewerkt, weet je je in zo'n sjieke omgeving ook te bewegen. Je staat niet met twee linkerhanden bij wie dan ook. De omgang met mensen is mijn vak geweest en daarin vind ik mezelf geen kleine jongen, hoor.
De laatste jaren gaat het gelukkig weer omhoog en we kunnen weer goed rondkomen. Je houdt natuurlijk de angst dat je een jaar van inzinking krijgt...
Zou het door mijn leeftijd komen dat ik een beetje pessimistisch ben over de hele kunstscene? Hoe zou het komen dat de beeldende kunst zo weinig wordt besproken? In de jaren zeventig heb ik er aan meegedaan, journalisten uitgenodigd en zo, maar ik heb ze de deur uitgezet. De meeste kranten stuur ik niet eens meer convocaties.
Het is ook zo moeilijk om kwaliteit te onderkennen bij de nieuwste richtingen. Begrijp je mijn verwarring als ik een bepaald soort kunst zou willen brengen, om maar met de tijd mee te komen? Als ik daar prijslijstjes voor zou moeten maken zou ik me toch afvragen of ik rechtvaardig was tegenover mijn clientèle. Dat weegt heel zwaar bij me. Ik denk aan moderne beeldhouwers. Ik geloof er geen bal van dat ze het echt menen en dan heb ik het nog niet eens over de jongste generatie. Ik heb het ook over hoe Carel Visser zich ontwikkeld heeft. Eerst die ijzerconstructies hier en daar, daarbij kon ik nog meedenken, kon ik nog zeggen, origineel is het niet, ik heb er geen hoge pet van op, maar ik kan me nog voorstellen dat je het doet en ik vind het best aardig en als ik denk dat ik dat best aardig vind, dan is dat al bijna een doodtrap. Maar wat Visser nu doet, met autobanden met vlaggetjes erop en een zandhoop, dan vraag ik me af, waar zijn we mee bezig, al die duizenden jaren beschaving. En dan hebben ze het over een frisse start, nieuwe wendingen, andere inzichten: woorden zijn er wel. Denk je dat het mijn menopauze is, dat ik niet meer mee kan? Ik wantrouw al die galeriehouders die daar achter staan.
Nee hoor, ik word niet moe. Ik babbel graag over mezelf. Ik ben ijdel. Wat heb ik nu allemaal al gezegd over mezelf? Melancholiek, depressief, romantisch, houd van gokken, is strontnieuwsgierig naar mensen, een beetje eng nieuwsgierig zelfs...
Veel mensen bij elkaar vind ik leuk. Ik wil gastheer zijn. Als ik ze in huis heb wil ik ze overladen met lekkere dingen, mooie dingen, ik wil dan voor iedereen een feest, ik wil geen wanklanken horen, dat moet helemaal goed georganiseerd zijn. Dat is ook niet zo Hollands, hè?
Waar ik ook een beetje trots op ben is dat ik al zo lang ski. Vind je dat vreemd? Vind je dat bij me passen? Iedereen staat verstijfd als ze horen dat ik met het grootste gemak de hoogste berg afkom. Twee jaar hebben we lessen genomen, mijn compagnon en ik. Ik denk niet dat ik mooi ski, maar ik ben niet bang. In Avoriaz bijvoorbeeld, in de Haute Savoie, heb je een helling die Le Mur heet, die is werkelijk zo en die heb ik genomen.
Een keer was ik in Pontresina en je weet, ik heb van mijn leven twee honden gehad en de eerste was een sint-bernard. Ik denk niet dat ik van iemand, mens of dier, zo veel heb gehouden als van die hond. Dat was Nora. Nora ging altijd mee op vakantie. In onze rijke tijd hebben we auto's voor haar gekocht met airconditioning, want ik vond dat dat beest in een koele auto moest liggen als ze in de zomer meeging en wij gingen ergens lunchen of dineren. Dan moest ze gewoon ergens lekker gekoeld in de auto kunnen blijven. Dan lieten we de motor op het eind van het parkeerterrein stationair draaien.
Op een dag in Pontresina was Nora waarschijnlijk een beetje loops geworden, want er liep steeds maar een klein hondje achter haar aan, zo'n klein mormeltje, en dat was maar aan het baggeren door die voetsporen in de sneeuw en eindelijk had hij haar ingehaald en Nora denkt: Wat moet ik met dat gekke zwarte mannetje en ze kijkt om van verdwijn kerel. En wie komt er nou achter dat hondje aangerend? Dat was Juliette Gréco. Die heeft zeker twee kilometer door de sneeuw lopen rennen om achter
| |
| |
haar hondje aan te gaan dat sex wilde met onze Nora. Ze was ook op vakantie in Zwitserland. Het was dag zeggen en wederzijds excuses maken... We vonden het vreselijk dat ze zo buiten adem was geraakt. Het was een schat van een vrouw, beeldschoon nog. Ik denk dat ze Les Feuilles Mortes echt het mooist heeft gezongen van allemaal.
Ik heb altijd veel van lezen gehouden. Ik ben nu met rooie oortjes een roman van Jean Lévi aan het lezen over de eerste verheven keizer van China (De geboorte van China, het Rijk van de Absolute Macht) en dan krijg je een beschrijving van de meest gruwelijke taferelen die werden opgevoerd om het eerste keizerrijk weer eens bij elkaar te krijgen. Ik heb het nu over drie-, vierhonderd jaar voor Christus. Toen werden honderdduizenden Chinezen in de Grote Muur gemetseld. Mensen waren niets, het idee was alles. Als ik dan aan de ene kant al die bloeddorstigheid zie en aan de andere kant die onwaarschijnlijke weelde en kunstzin, dan heb ik minder medelijden met al die mensen die daar als plebejers zijn doodgegaan dan dat ik bewondering heb voor het uiteindelijke doel waarnaar werd gestreefd en dat werd bereikt, voor een korte periode. Ik vind dat intens gemeen van mezelf en ik denk dan: Je deugt niet, je hebt geen moraal. Nee, ik denk niet dat ik zelf zou zijn ingemetseld, want tot mijn grote verrassing komt er een hertog Siau voor in dat boek die door zijn wreedheid een van de grondleggers van het rijk werd...
Ik zou met plezier eigenhandig bepaalde mensen in een muur willen metselen. Een Menten bijvoorbeeld. Waldheim niet, die vind ik te miezerig. Menten was een grootheid in banditisme en die zou ik met groot plezier persoonlijk in een muur metselen, daar heb ik helemaal geen moeite mee. Mensen die fascistisch zijn of zogenaamd dom... Naarmate ik ouder word kan ik er steeds minder begrip voor opbrengen. Je zou misschien milder moeten worden, maar ik heb er geen boodschap aan. Ik herinner me mijn hysterische moeder in 1943 die gilde dat de Duitsers een vluchtende jood hadden doodgeschoten. Die noemden we Prikkebeen en die had een snoepwinkel bij ons om de hoek. Dat greep mijn moeder onvoorstelbaar aan. Ze was sensitief. Je denkt er als kind niet erg over na, maar later komt het terug.
Ik heb zelf wel een beetje geschilderd en ik heb zelfs een paar doeken van me verkocht. Het enige schilderij dat ik niet heb verkocht heette De Muren van Jericho. Dat heb ik in Bergen aan Zee gemaakt. Daar had ik mozaïekjes voor gebruikt, kapotgeslagen en overgeschilderd om de muren... In een volkomen traditioneel landschap dat ik het heilige Land noemde, maar dat waren gewoon de duinen bij Bergen aan Zee. Al die andere heb ik in Alkmaar verkocht voor vijfentwintig, vijftig gulden. Vijfenzeventig was het duurst. Post-impressionisme was het en wel kleurgevoelig. Kleurschakeringen vind ik enig, maar mijn leventje zit zo druk in elkaar en ik wist toch dat ik daar geen groot talent voor had, dat ik er gewoon mee ben opgehouden.
Ik vind het een groot geluk dat ik goed kan kijken en luisteren. Ik heb de laatste twintig jaar klassieke muziek enorm leren waarderen. Ik ben dol op Richard Strauss, op Schönberg, ik geniet van Mozart, van Bach, als ik in de stemming ben, maar ook van Peter Schat die binnenkort zijn opera klaar heeft, met het libretto van Gerrit Komrij. Ik heb mijn ogen altijd erg goed open gehad.
Ik weet dat ik veel van mensen houd, dat ik veel kan vergeven en altijd probeer om de beweegredenen te ontdekken waarom mensen goed zijn of waarom ze klootzakken zijn. Ik weet dat ik in een periode in mijn leven ben gekomen die rustiger wordt. Ik weet dat ik een aantal vrienden om me heen heb en ik heb geleerd wat het woord vriend betekent. Ik denk dat ik het de volgende kwart eeuw nog heel leuk ga doen. En als er dan tussentijds een einde aan komt vind ik dat ook geen ramp. Dan praten ze nog een paar maanden over je, of een paar jaar, en dan is het voorbij.
Doodgaan lijkt me niet erg. Als je van de natuur houdt en van beesten... Ik heb al zo veel beesten verloren in mijn leven... Als ze doodgaan dan huil ik en dat verdriet dat slijt...
Ik houd van mijn werk. Ik zou niets anders meer kunnen en willen doen dan het werk dat ik doe. Ik ben tevreden en ik ben content.’
| |
| |
1. | Siu - Eerbied |
2. | Ping - Evenwichtige |
3. | Lin - Getalenteerd |
4. | Man - Literaat |
5. | Yet - Maan |
6. | Pau Ting - Bescherm het land |
7. | Mau - Strateeg |
8. | Kong Mo - Openbare strateeg |
9. | Tjang Tjau - Beschermer van de oceaan |
10. | Tjang Moi - Beschermer van de pruimen |
11. | Chen Ton -Ochtendgloren in het oosten |
12. | Li Leng - Perebloesem |
13. | Adres:
Guan Dong - provincie |
Pao An - district |
Taipaan Heong - dorp |
Shui Tao Tsuen - Waterland |
|
|
|