| |
| |
| |
Geert van Istendael
Zevenmaal James Ensor
‘...Ostende, fée souveraine...’
De stad had zoute benen, zoete armen.
Toen kwam de vorst met wondere geschenken:
een stad die openkrulde als een blad,
een koningin, een zilveren oord, Oostende.
Al bouwend sloopt de stad zichzelf. Erbarmen.
Het jonge masker kan niet eens meer denken:
ooit was dit mooi. Een schilder huilde, vrat
zich op. Na hem komt, lomp en plat, ellende.
| |
‘...Un piètre amoureux...’
Zij zei: hij was een armetierig minnaar.
Hij zegt: zij lokt en doodt. Zij heet Sirene.
Hij vreest haar huwbaarheid. Toch waakt hij jaren
bij haar. Nooit kruipt de waakhond op de meesteres.
Hij draagt de bloemen van de overwinnaar
als hij de kleur bevrucht. Hij is verdwenen
in verf. Die neemt hij, heftig, lang. Zo paren
de kuise schilder en de minnares.
| |
| |
| |
...On le surnommait Pietje de Dood...
Het geraamte draagt een pak. Het schildert. Dat
kan zelfs niet op een schilderij. Want ogen
heeft een doodshoofd nooit. Met lege kassen
weet je van licht en schaduw niets. Je bent een dode.
Hij heeft zijn ogen in naakt been gevat,
verwijdert uit pupillen mededogen,
behoudt de koude aandacht. Hem verrassen
kan nooit. Dit ziende doodshoofd breekt een oude code.
| |
Salons bourgeois
Twee mensen rustig bezig, thuis, aan tafel.
De krullen van een burgerlijk salon.
Hij kent dat. Maar zijn licht pleegt al verraad,
schijnt vlekkerig, rusteloos. De vorm verwordt.
Mos op de mat, bloed aan de stoel. Hij rafelt
zelfgenoegzaamheden uit. Paniek alom.
Zijn licht is vol gevaar. Het ding verlaat
zijn randen net voor het salon instort.
| |
Natures mortes
En groene kool is een gebeurtenis,
een rog een lijk, een perzik open wonde.
Hij maakt de gaven Gods te schande. Dit
leeft niet in stilte. Het schreeuwt een rauw gebod:
verafgood kleur. De felheid van de kleuren is
Gods glanzend aanschijn. Duisternis is zonde.
Tomaat, rabarber, bokking, het aanbidt
goud, purper, rood: een goddelijk genot.
| |
| |
| |
Une boutique au 27, Rue de Flandre
Hij was al dood toen hij dit huis betrok.
De winkel werd gesloten. Maskers, conchae
verkleurden en vergingen in het stof.
Hij, zwarte kever, raakte hier ingesponnen
in schemering en pluche. Hij bleef verstokt
zichzelf herhalen. Van de muren lonken
nu foto's van zijn werk, herhaalde straf.
Dit huis heeft hem stilzwijgend overwonnen.
| |
Bal du rat mort
Het varken is geslacht, de darmen dampen,
de ratten sterven nooit, dit is hun feest.
Muziek en maskers, nachtverlichting, dansen,
de vettigheid beveelt, bier triomfeert.
Bezwete ratten springen onder lampen,
haast menselijk is de tooi van ieder beest.
Maar in de maskers blijven snuiten schransen.
In maskers is de rat tot mens verweesd.
|
|