om met buitenlanders te praten. En in Hongarije, daar gaat het eigenlijk wel redelijk. Er heerst een zekere welvaart, er heerst een grotere mate van culturele vrijheid dan elders in Oost-Europa. Was er niet zelfs een onafhankelijke vredesbeweging, de Dialoog-groep? Maar toen de eerste Pershings in de Bondsrepubliek werden geplaatst, werd deze groep vernietigd. Het propaganda-effect op de westerse vredesbeweging (‘Zie je wel, ook in het oosten is er ruimte voor spontane acties’) was overbodig geworden. Symbolen en actievormen werden door de officiële Vredesraad overgenomen om aan het non-conformisme van de jeugd tegemoet te komen en ‘dat was het dus voor Dialoog’, zoals de filosoof Kovacs het formuleert. Sommigen van de Dialoog-groep, zoals Janos Köszegi, opereren nu onder de vleugels van de officiële Hongaarse Vredesraad, die met deze overlopers op internationale congressen van de vredesbeweging goede sier maakt.
Gyrgy Dalos, schrijver van het boek 1985, een vervolg op Orwells 1984, waarin Smith' geliefde Julia via een staatsgreep de macht verovert, maar dit terzijde, ergert zich aan de naïviteit van westerse vredesactivisten, die niet inzien dat deze carrièrist door de Hongaarse autoriteiten gebruikt wordt om hen om de tuin te leiden.
Het Hongaarse model dus, de stille hoop van vele progressieven in het westen. Kan door voorzichtig, niet-spectaculair manoeuvreren op basis van economische hervormingen, gericht op het tot stand brengen van een ‘geleide markteconomie’, dát bereikt worden wat wenselijk is, enige mate van welvaart, sociale zekerheid en vrijheid?
In het ruime centrum van Boedapest lijkt parkeren het grootste probleem te zijn. Voetgangers zien hun weg versperd door de bmw's en Mercedessen van de nieuwe rijken. Een officiële vertaling van klassieke liberale teksten wordt voorbereid, met daarin ook F. von Hayeks, The Road to Serfdom, waarin haarfijn wordt uitgelegd dat het socialisme noodzakelijkerwijs tot slavernij moet leiden.
Welvaart en vrijheid, maar het beeld is verwarrend en tegenstrijdig. Op straathoeken bieden oude vrouwtjes één bosje sneeuwklokjes te koop aan. Honderden mensen vegen voortdurend met het traditionele Oosteuropese stoffer en blik, dat altijd tot een gebogen houding dwingt, de schone maar niettemin vettige straat. Andrés, onze gids op de Gellért-heuvel, vertelt dat Hongarije het land is met het hoogste aantal zelfmoorden. Alcoholisme is wijd verbreid. Een derde van de bevolking, meest ouden van dagen, leeft met een inkomen onder het sociale minimum in pure armoede. De feiten worden ook in de officiële pers niet ontkend. Een regisseur, die bij zijn enscenering van Ezra Pounds Cantos acteurs naakt laat optreden, wordt wegens pornografie aangeklaagd; een punkgroepje ‘Szabotász’ wegens ophitsing gevangen gezet.
Sandor Radnoti herhaalt het cliché met enige schroom: ‘Hongarije is de mooiste barak in het communistische kamp.’ Hij is literatuurcriticus en cultuurfilosoof. Zijn ruime, met boeken gestoffeerde flat is gelegen tussen het hoofdkwartier van de Communistische Partij en het Parlementsgebouw, waar dit jaar voor het eerst een regeringsvoorstel verworpen werd. De laatste tijd wordt er zoveel gestemd, dat men overweegt een elektronische stemmachine aan te schaffen.
Zes jaar geleden verloor Radnoti zijn baan als redacteur bij een uitgeverij, omdat hij een handtekeningenactie ten gunste van de Tsjechische mensenrechtenbeweging Charta had georganiseerd. De resultaten van de economische hervormingen ontkent hij niet, maar de prijs die er uitgerekend in termen van de socialistische idealen voor betaald moest worden, acht hij te hoog. De verschillen tussen arm en rijk nemen steeds schrijnender vormen aan. Hij constateert een toenemend gebrek aan solidariteit en gemeenschapsgevoel. Naast de rode bourgeoise, de partij-bureaucratie, ontwikkelt zich een klasse van nieuwe rijken, die heel ‘clever’ van de mogelijkheden die de economische liberalisering biedt, gebruik weet te maken. ‘Waar het bij de opstand van 1956 om ging, democratie, onafhankelijkheid en sociale rechtvaardigheid, is men vergeten.’
De opstand van 1956: het officiële taboe van Hongarije, dat niettemin zo bepalend voor de