Maatstaf. Jaargang 34
(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Peter van Zonneveld
| |
[pagina 128]
| |
1850. In 1848 werd hij niet alleen redacteur van deze almanak, maar ook ab-actis van het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum. Aan vrienden had hij geen gebrek; in zijn terugblik noemde hij maar liefst drieëntwintig namen. Zijn beste vrienden waren Jan van Oordt en Arnold van Gennep. Ten Brink: ‘Terwijl dit drietal elkander en zich zelven in spelingen van ondeugend vernuft, in snaaksche kwinkslagen poogde te overtreffen, werd hun gezelschap door vele medestudenten gezocht, behoorden zij tot de meest “getapte” Muzenzonen te Leiden.’Ga naar eind5. Met Kneppelhout en Alexander Ver Huell kwam hij in contact via Van Gennep, die hem ook in het genootschapsleven introduceerde. Zo trad hij toe tot de vermaarde Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, in 1833 opgericht door Kneppelhout, Hasebroek, Beijnen en enige anderen. Deze ‘Romantische club’ is vooral bekend geworden door het optreden van Nicolaas Beets.Ga naar eind6. De bloeiperiode was in 1837 al voorbij, maar de activiteiten werden voortgezet. Huet schreef in zijn terugblik: ‘Ik was de jongste in dit gezelschap, gewijd aan het reciteren der romantische poësie van den dag in het hollandsch, het fransch, het duitsch en het engelsch.’ Hij noemde vervolgens een achttal leden en herinnerde zich ook hoe James Loudon, de latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, uitmuntte in het voordragen van stukken uit Jose, het dichtverhaal waarmee Beets in 1834 zijn reputatie als romantisch student-auteur gevestigd had. Bovendien werd hij lid van een dispuut voor Oosterse talen (volgens ten Brink)Ga naar eind7. en Belgicis Litteris Sacrum, opgericht door Matthias de Vries. Hij rekende dit laatste lidmaatschap tot ‘mijne goede leidsche heugenissen’ en sprak met waardering over zijn kennismaking met de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen: Karel ende Elegast, Van den vos Reinaerde en Floris ende Blanchefloer, teksten die juist in die jaren de aandacht trokken. Huet heeft tijdens zijn studententijd vele activiteiten ontplooid. Aan het eind van deze periode wierp een conflict met zijn hoogleraren een schaduw over dit opgewekte bestaan: zij onthielden hem een getuigschrift van goed gedrag, noodzakelijk om het ambt van predikant te kunnen uitoefenen. In hun ogen had hij te kort gestudeerd en te weinig colleges gevolgd. Bovendien zou hij hebben deelgenomen aan een studentenrel: in 1846 had een tiental Muzenzonen uit wraak de ruiten ingeworpen bij Van Assen, de bekende hoogleraar in de rechten. Huet verklaarde echter, slechts toeschouwer te zijn geweest. Zijn oom, Daniel Huet, schreef hem een verontwaardigde brief; het uitvoerige antwoord van de beschuldigde getuigt, zo heeft De Vooys opgemerkt, niet alleen van berouw en inkeer, maar ook van zelfkennis.Ga naar eind8. Toen de hooggeleerden eind 1849 over hun bezwaren heenstapten, stond niets zijn loopbaan als zieleherder meer in de weg. In grote lijnen is dit ongeveer alles wat wij tot dusverre over de studentenjaren van Huet te weten zijn gekomen. Kort geleden deed ik echter een kleine, maar verrassende ontdekking, waaruit bleek dat hij ook nog lid is geweest van een ander studentengezelschap. In de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden bevindt zich het album van Philomathia, een letterkundige vriendenkring, die tussen 1828 en 1847 het literaire leven te Leiden verrijkte.Ga naar eind9. Huet, op 17 februari 1844 student geworden, droeg op 9 mei van dat jaar de volgende regels aan het album bij: Ingenuas didicisse fideliter artes
Emollit mores, nec sinit esse feros,
Hanc sententiam veram esse, si ulli,
certissime Philomathiae socii testantur.
Co. Busken Huët
die ix Maji a. ci i cccxliv.
Deze tekst luidt in vertaling ongeveer: ‘De edele kunsten trouw bestudeerd te hebben, verzacht de zeden, en staat niet toe dat ze woest zijn. Dat deze uitspraak waar is, getuigen met grote zekerheid, de leden, als er ook maar enige zijn, van Philomathia.’Ga naar eind10. Het album, in rood leer gebonden, bevat in gouden letters het opschrift: Album Philomathiae. Het moet bij elkaar 87 bladen hebben omvat; de nummers 19, 21 en 55 ontbreken. De afmetingen van een blaadje zijn 14,5 bij 8,5 cm. In totaal hebben 83 leden een bijdrage aan het album geleverd. Op blad 69, direct na Huet, schreef zijn vriend Carel Vosmaer op 16 oktober 1844 de eenvoudige woorden: ‘Een aangename avond by vrienden gesleten/Wordt door geen tijd, noch ouderdom vergeten.’ Tot de leden behoorde ook een andere | |
[pagina 129]
| |
vriend van Huet, A. Kuenen, een bijbelkenner van formaat, die zoals Huet memoreerde, ‘naar ligchaam en geest boven ons allen uitstak’.Ga naar eind11. Het album wordt besloten door een blad van Matthias de Vries, gedateerd 22 april 1847. In vroeger jaren had Philomathia onder meer grootheden als F.J. Domela Nieuwenhuis, later hoogleraar te Amsterdam en de graecus C.G. Cobet tot haar leden mogen rekenen. Ook Aarnout Drost, de jonggestorven romanticus, en zijn diabolische vriend Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink hebben een bewijs van hun lidmaatschap in het album achtergelaten. Dank zij Drost weten we, dat Philomathia een letterkundige vriendenkring was; een ander lid legde vast, dat het gezelschap ‘aan de oude en schoone Letteren’ was gewijd.Ga naar eind12. Het eerste albumblad is beschreven door J.T. Bergman, die op 15 maart 1828 het doel van Philomathia als volgt formuleerde: Waar zucht naar kennis 't hart voor Wetenschap doet gloeijen,
En zuivre lettermin de zucht naar kennis leidt;
Zal Kunde en Wetenschap gewis op 't weligst bloeijen,
En Wijsheid is de vrucht in 't eind haar toegezeid.
Zoo blijve uw eenigst doel naar Wetenschap te streven;
Zij schenkt de Wijsheid U, ten gids voor heel uw leven.
Jean Théodore Bergman (1795-1878) studeerde theologie en letteren. In 1827 was hij tweede onderbibliothecaris van de Leidse universiteitsbibliotheek geworden; van 1834 tot 1865 zou hij het ambt van tweede bibliothecaris bekleden. Deze geleerde, die als een der weinigen zélf zijn levensbericht voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde samenstelde,Ga naar eind13. moet een wat miskende zonderling geweest zijn. Dat blijkt niet alleen uit de woorden die W.N. du Rieu na zijn dood aan hem wijdde,Ga naar eind14. het valt ook op te maken uit het dagboek van Nicolaas Beets. De student bezocht op 3 februari 1835 zijn leermeester Van der Palm, waar hij kennismaakte met ‘een mooi kleindochtertje’ - een der jongere zusters van Beets’ toekomstige echtgenote Aleide van Foreest - dat hem het Byroncitaat ‘A budding miss and very charming’ in de pen gaf. Dan leest men: ‘De geleerde heer J.M. Bergman kwam mij 't genoegen van 't bezoek verbitteren. Een der carricaturen die Minerva voor haar pleizier houdt.’Ga naar eind15. Het lijdt geen twijfel dat deze Bergman een der oprichters van Philomathia is geweest. In zijn eigen levensbericht rept hij hierover met geen woord. Wel noemde hij het gezelschap in zijn brochure Iets ter nagedachtenis van L.G.C. Ledeboer, gepubliceerd in 1865, kort na de dood van de legendarische en omstreden dominee, die in 1841 was afgezet en daarna de gemeenten der Ledeboerianen stichtte, die in 1907 ten slotte in het grote kerkverband der Gereformeerden Gemeenten zouden opgaan.Ga naar eind16. Bergman schreef: ‘Trouw gebruik makende van het Akademisch onderwijs, en zich van het meerendeel zijner medestudenten afgezonderd houdende, zag hij naauw toe in de keuze van slechts weinige uitgelezene vrienden, allen jongelingen van goeden naam en faam, met eenige van welke hij zelfs een vriendenkring tot onderlinge oefening oprigtte, onder den naam van Philomathia, die nog gedurende vele jaren daarna in stand gebleven is.’Ga naar eind17.
Waarom trad Huet tot deze vriendenkring toe? Omdat hij een achterneef was van oprichter Bergman, wiens moeder Charlotte Elisabeth Huet een zuster was van Huets grootvader zowel van vaders- als moederskant. Over de aard van zijn bijdrage aan Philomathia en de duur van zijn lidmaatschap weten wij niets. Huet heeft het niet nodig geacht het nageslacht hierover te informeren. Vermoedelijk heeft zijn lidmaatschap maar kort geduurd; mogelijk was het gezelschap niet geschikt om de aandacht van de luidruchtige, vrolijke en lichtzinnige student langere tijd vast te houden. Maar hoe weinig wij ook van Philomathia weten, en hoe weinig er over Huets functioneren in deze kring bekend is, vast staat in elk geval, dat wij dank zij het Album Philomathiae beschikken over een uniek document: het oudste handschrift dat van Conrad Busken Huet bewaard is gebleven. |
|