Ingeborg Lesener
Pastiche/Conrad Busken Huet: Column of Kortswijl
Wat te denken over de meestgelezen schrijfsters uit de tweede helft dezer eeuw, welke het nu zoo druk hebben over de miskenning der vrouw zich te buigen dat haar novellen nog uit weinig anders bestaan dan uit eene reeks oordeelvellingen, waarbij de evenmensch gekompromitteerd en zoodoende het eigen vertoog verschoond wordt van moralische en litterarische kritiek. Een weinig vruchtbaar onderwerp doch het uitgangspunt van schier voorbeeldige studiën van de kleingeestigheid, zoals neergelegd in eene exemplarische autobiographie van de schrijfster R.R. In deze autobiographie geeft deze, na haar togt door de hel Herboorne, weer, hoe ernstig de gemoedsaandoeningen, na verbreking harer huwelijksche banden, in haar ziel en oeconomisch denken hebben ingegrepen. Werkelijk, het komt mij voordat zij feilloos wist te kiezen voor een onderwerp waarmee het grootste deel van de lezers van het advertentieblad voor de welgestelden... zich zullen kunnen vereenzelvigen. De titel van haar geschrift luidt dan ook zeer geslaagd: Alles verloren en toch winst gemaakt. Het is een altegader schrander verslag van haar jammerlijk ontwaken uit de schoone droom van ‘samen oud worden’ en ‘eens getrouwd blijft getrouwd’, waar in aangrijpende hoofdstukken, die Mevrouw R. de welberekende titels Alleen op de wereld, Afstand, Streep eronder, Niet meer onderdrukt (sic) en Vrouwenleven meegaf, met als klap op de vuurpijl het raadselachtige: De sphinx is een man, deze titels als hefboom worden gebruikt om de lezeres te weerhouden op de pijnbank der illuzies plaats te nemen. Wie mooi wil schrijven moet pijn lijden. Zeker, zelfs op het verstaaldst gemoed moet de magtelooze woede waarin dit geschrift wortelt wel indruk maken. In geuren en kleuren maalt de Herboorne de pijnlijke omstandigheden waarvan zij geheel buiten hare schuld het slagtoffer werd. Het blijft alles zwartwit. Haar laatste
hoofdstuk, ik moet het toegeven, draagt de waaragtig niet overdreven titel: Ik overdrijf altijd en heeft overlast van de hevigen dwang waarmee de schrijfsters van tegenwoordig haren onverdraagzamen en alleen bij de eigen koterie heerschende wraakgevoelens op papier stellen, in kwetsende toneelen, pijnlijke uitvoerigheden, onvoegzame bijzonderheden en ruwe woorden. Waar vindt men deze litterarische onkieschheden overvloediger dan bij de Gratiën van de laatste renaissance in onze letterkunde, zoals aangevoerd door Homuncula Coloniensis. Waar werd de keutelachtigheid treffender geschilderd in effen graauw, met stijl noch vinding, zonder eenigen kwinkslag. Mevrouw R. achtte het dan ook niet overbodig voor in het werk toe te ligten hoe de strenge selektie tot stand kwam die haar libel tot een boekwerkje deed uitgroeien, Want de Herboorne, Nomen est Omen, neemt ook de passages op die zij had willen weglaten, ofschoon deze werden gecursiveerd opdat de lezer inziet hoe drastisch zij de roskam heeft gehanteerd, waarbij ons echter heur uitgekamde haren toch maar worden aangeboden, als betrof het een ruikertje veldbloemen.
Het gaat niet aan de zaken voor te stellen alsof deze vernuftige slechts een grief koesterde die haar het gemoed deed volschieten. Veel meer is het dat zij fijn aanvoelt hoe uit dit onderwerp nog wel een droppel meer te melken viel. Zij schopt tegen het onrecht haar aangedaan; voorwaar een prachtige steen des aanstoots maar het eigenlijke slopingswerk moest nog een aanvang nemen: het slopen van smaak en genie. Ik herhaal: het is vernuftig gemaakte, stigtelijke lectuur voor mede-verongelijkten maar zonder diepte van zielkunde; een dankbare intrigue voor de beklagenswaardige schepsels die zoveel teleurstellingen moesten verduren, zoveel harde waarheden moesten aanhoren, in zoveel grooter en kleiner trivialiteiten zich moesten schikken die haar in staat stelden eene confidentiëele afschaduwing van al dit lijden te