wijze indelen. De studies naar de natuur vormen kennelijk een noodzakelijke basis. Een kleine honderd recente tekeningen van steeds dezelfde Artismandril typeren de bezeten doorzetter. Het zal, zo vermoed ik, uitlopen op een schilderij, als eenmaal alles en alles aan dat droefgeestige beest gezien en begrepen is. Ook de naaktstudies, hoe mooi en gekund ook, lijken in de meeste gevallen niet bedoeld als eindprodukt.
Snelle notities en schetsen worden op straat gemaakt, zoals bedelaressen op het Rokin, hondenuitlaatsters in de stad, maar ook binnenshuis: kap-badder en make-up-scènes. Ze staan al dichter bij het type bladen dat voor deze portfolio werd gekozen en dat mijns inziens het meest karakteristiek is voor Daamens tekenkunst: fantasieën waarin de aantekeningen naar de natuur nog wel meespelen, maar in feite een gepasseerd stadium zijn. Bijna altijd gaat het daarin om menselijke figuren: hun betrekkingen zijn moeilijk te doorzien. Het landschap ontbreekt in het oeuvre vrijwel helemaal. De tekeningen zijn gemaakt met stalen pen, in grijze, verdunde inkt.
Het ligt voor de hand dat juist in deze improvisaties de sleutel te vinden is tot de innerlijke voorstellingswereld van waaruit ze schijnen te worden gedicteerd. Daamen erkent desgevraagd absoluut niet te weten waarop hij zal uitkomen, wanneer hij eenmaal aan zo'n tekening begint. De ingevingen worden opgeschreven, zijdelingse invallen komen in het beeld terecht, gaan meedoen, maar blijven soms als zodanig herkenbaar.
‘Beeldspraak is wat leeft’, zegt Van Geel. En ook getekende beeldspraken worden bij herformulering ontzenuwde, onbruikbare dingen. De kwaliteit van tekeningen berust in iedergeval niet op de mogelijkheid de voorstelling te verwoorden of te duiden.
Wie veel vrije tekeningen en grafiek van Daamen heeft gezien, zijn in ieder geval twee dingen opgevallen, waarover nog een enkele opmerking. De menselijke figuren behoren, wat hun gelaatstrekken betreft, tot een grote familie van geslotenen. De aandoeningen blijven verhuld, de individualiteit van het gezicht wordt niet benadrukt. In een gesprek daarover zegt Daamen: ‘Ik wil niet wijzen, niet moraliseren. Een gesloten gezicht wekt meer weerstand, is aantrekkelijker en doet een sterker beroep op de verbeeldingskracht van de beschouwer. Het moet eruit zien of het de enige mens betreft.’
Tenslotte nog iets over de erotische tekeningen. Het zijn er veel en ze vormen een vrijwel onbekend hoogtepunt. Er is, voorzover ik weet, nauwelijks één eigentijdse figuratief die erotische scènes zo lyrisch, sensueel en voornaam kan tekenen. Niets van het ginnegappende of melig-obscene dat het genre aankleeft. Het is te hopen dat deze tekeningen van de liefde nog eens in een apart boek verschijnen. Het zou een kunstuitgave opleveren van de eerste orde.