T. van Deel
Alweer een
Nu August Willemsen de kwestie nog eens aanroert van de authenticiteit van het latere werk van Herman van den Bergh kan ik op de eerste vraag die hij tot slot stelt, de vraag om méér onderzoek dienaangaande, meteen met een nieuw gegeven reageren. Omdat ik belang stel in poëzie geschreven naar aanleiding van beeldende kunst had Van den Berghs gedicht ‘L'Embarquement pour Cythère’, geïnspireerd op het bekende schilderij van Watteau, al enige tijd mijn aandacht. Het is gepubliceerd in Verstandhouding met de vijand (1958) en natuurlijk in Verzamelde gedichten (1979). In de Nederlandse literatuur is dit gedicht niet het enige met betrekking tot Watteau's schilderij, ook Hans Warren en S. Vestdijk hebben naar aanleiding ervan een gedicht geschreven. Het leek mij dan ook wel aardig om ze ooit onderling, en in hun relatie tot Watteau, te vergelijken. Het plan om dit te doen bleef liggen, maar werd weer levendig toen ik in het voorwoord van de monografie Das Bildgedicht (2 dln, 1981) van Gisbert Kranz las dat hij een artikel persklaar had over de dichterlijke verwerkingen in de wereldliteratuur van Watteau's ‘L'Embarquement’. Intussen bleek het verschenen te zijn in het Germanisch-Romanische Monatschrift, Neue Folge, Band 33, 1983, Heft 3, pp. 229-243. Kranz bespreekt daar alle dichterlijke verwerkingen die hij in zijn onwaardeerlijk lexicon van beeldgedichten - deel 2 van Das Bildgedicht - heeft opgesomd. Een van die gedichten is van de nauwelijks bekende Amerikaanse dichter David Ferry; het werd gepubliceerd in zijn bundel On the Way to the Island (1960). Kranz citeert een gedeelte van het gedicht en dat gaf mij aanleiding hem naar de complete tekst te vragen, die hij zo vriendelijk was mij toe te sturen. Wie Van den Bergh en Ferry naast elkaar legt, zal begrijpen waarom ik hem dat vroeg: