Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Benno Barnard Gedichten Zonder zwaarte U kunt dit niet bedoelen, zegt de kaartjesman. De stoeltjeslift staat stil. Jij skiet naar boven, je bent ons al aan het vergeten. Wij snappen, in een wolk van weten, alleen dat dit niet kan. Hij checkt in het vertrekstation, een kil chalet van spinsels, de wirwar die is stukgegaan. Alweer de gravitatie naar de maan, moppert hij, knoeiende in mij. Kom terug, denk ik. Ik wil je weer in bed. Ik kan mezelf daarna maar moeizaam wakker krijgen. De sneeuw, die in mijn droom verzonnen was, valt buiten in een bui waarvan de enkelingen stijgen. Het meer in mij Het meer in mij vloeit uit een ander meer, beneden, voort. Het is niet vergelijkbaar groot. Het is een woord, waarvan de diepte anders is. Je kunt erin verdrinken, maar je gaat niet dood. Zijn oorsprongen verwisselbaar? Alles stroomt ook naar boven, want wateren zijn van hun bron al evenzeer de bron. Begin dat nooit begon. Eeuwig is er een rivier, niets blijvends, tussenin. Mijn meer is niet beneden. Beneden reflecteert de zon, de schittering van het verleden. Je naam, in water opgeschreven, vervalt nog niet daarom. [pagina 78] [p. 78] Berghotel Hotels zijn er voor duizenden. Maar uit het dal, het algemeen, verrijst een hele tijd een helling, die langzaam afslijt; steen voor steen wordt zij, uiteindelijk, het uitgangspunt van een vertelling. Kunnen wij eeuwig ademhalen, boven de toppen van de bomen, de daken van ons tijdelijk verblijf? Er is zoveel detail om ons kapot te maken, geschiedenis hieronder, de data van ons lijf. Ik droom dat ik over de autochtone schildering boven mijn bed weet te vertellen, dat de stenen ons hart voorstellen, tussen de dingen ding. Een alpendroom Iets met een kabelbaan. We bleven ergens hangen, gesuspendeerd in de oneindigheid. Er is, zei jij, hier geen elektriciteit. Ik nam het aan. Van bovenaf moest ik naar onderen verlangen. Wind wiegde ons, de draad waaraan wij zaten zong. Verweile doch, verweile. Ik droomde door elkaar van dalen en dat andere alpen dan de normale een taal hadden om in te praten. De woorden die ik niet verstond, verstond jij wel. Ik zei iets zonder mond. Ik zwaaide, maar ik had geen handen. Ik zag de bergen van de kamerwanden, kilometers in het rond. Vorige Volgende