Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Joost Zwagerman Een verhuizing Tekeningen: Brecht 1 Mijn spullen doet het pijn. Ik, ook gepakt en tijdelijk rechthoekig, bewandel regelziek mijn dozen doosjes overal. Er is geweest zo veel beklemming om mij heen als ruggen van boeken weerspannig omhoog of al die vreemde, behulpzame handen die zich scheren door het opgestapelde, door mijn bezit, mijn geborgen volkomenheden. De aanmatigende stilte van de rechthoek, het huis. Dit keer geen termen gesneden of open: zo leeg is het vertrek. [pagina 36] [p. 36] 2 Stel eens voor ik ben mobiel! Geen reis bolt zich zó op, laat zich de bestemming leunen, verplaatst te paard! te paard! wat mij bepaalt. Waarnaar wordt uitgekeken is wat wordt achtergelaten - kat of zeekoe, behaaglijke woningdieren. Verkassen, dat is het simuleren van bewogenheid. De zweepslag over de ordening. De bespottelijke, gelegitimeerde spookrijder met zijn goederen. Mijn omvang is het die bereist. Ik ben er niet. Ik ben gewoon de tegenliggers. [pagina 37] [p. 37] 3 Van hier ga ik naar daar de neus: zelfs is er vervoering van mijn kast, mijn kleding. Zo benauwd is mijn bagage terwijl ik weet er is volharding in mijn kop die ik voorbijgaan noemen moet. Mijn bezit ritualiseert zich. Ik ben wat ik bezit. Hoe omvangrijk overdracht is. Wat verplaatst wordt, wijnrek, lampekap en al mijn spulletjes mijn monologen, dat wil een lichaam hebben. De reis is bijna binnendringen. Kun je me zeggen bewoon ik? [pagina 38] [p. 38] 4 Met agressie. Daarmee vult mijn aangezicht, verhuisbek deze onberekenbare onbekendheid. De plompgevonden zonderling ben ik en zij daar, die maatbekers van bewoonkonijnen, zij kijken naar hoe bedekt ik ben met geworpen zijn. Men smeert me aan de ogen tekort. Wie roept mij dan? - De trap kraakt mij nader, klaagt mij haast aan. Domeintje spelen moet ik dus: als een kind zo broodnuchter stap ik de nieuwte binnen - keurend, houd ik me voor. De voldongen geur van voor mij onbekende sigaretten en door mij onbeminde mensen maakt weerloos. Ook hierom nu is wonen laakbaar. [pagina 39] [p. 39] 5 De sleutelbos mijn moeder - er wordt voor me gezorgd. De nadrukkelijkheid waarmee ik bewogen voorhoofdsholte pretendeer is het bewijs van hoe ik waan mij loper. Likeur is in mijn daden. Kom maar drinken, kom maar. Ik kan vertellen het rangschikken, van dozen en van boeken, van lege flessen desnoods. Blijft over dat ik richt mij in. Kom mij maar inkeren. [pagina 40] [p. 40] 6 Het dilemma is twee huizen in een havenhoofd. Iedere handeling hierbinnen - het doorvorsen van gelaagdheid, van rulle reisgezelschaps- dialogen in mijn kop - is nog een handeling daar, daarbinnen. Verweer is de vermomming die te kennen geeft, duel zo snel zo onweersproken wil ik zijn - en al die toeschouwers, bewoond, doorregen als ze zijn, die kennen geen partijdigheid. Die zeggen dat ik roerloos worden moet. Verhuisd. Roofbouw fingeren, denk ik maar. Ik kan mijn onverschilligheid weer in. Vorige Volgende