Maatstaf. Jaargang 34(1986)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Paul van Capelleveen Een brief Weigering I Wanneer we gaan weet ik niet. Alles werd teruggestuurd. Geen redenen gevonden, Zeiden ze. We wachten nu. We wachten op aanvullende gegevens, Of anders op meer woorden aan hetzelfde vuilgemaakt. Eigenlijk verwachten we de pointe. Dat het allemaal niet waar is. We drinken iets. Niemand spreekt over smaak. Er komt geen nieuws. Om te recapituleren staan we van tafel op. Dit is ons nooit overkomen. Hebben ze dit gezegd? Ze zeiden dat de vormen hen weliswaar bevielen, Maar dat eraan te ontkomen was. Dat ze niet waren overtuigd. En dat ik geen plaats krijg. Wij weten ook Dat ze nooit handelen uit overtuiging. Het brengt ons niet verder. Het laat ons niet met rust. [pagina 73] [p. 73] Het negatieve De leegte wordt niet toegestaan. Wegstrepen, verwerpen, nee-zeggen, Het beperken van mogelijke werelden - Het gaat ons tegenstaan. De onderwerpen blijken onooglijker Dan wij ons hebben voorgesteld. Wij ontkennen dit. We dulden geen kritiek. We zwijgen niet. We denken zonder ons aan een ritme Over te geven, zonder beelden - Zonder vergelijk. We nemen geen stelling. We staan nergens voor in. Niemand krijgt het voordeel van de twijfel. Het cynisme wordt belachelijk gemaakt. Nee, wij lichten onze veranderende Opvattingen, onze gemoedstoestand, Niet verder toe. [pagina 74] [p. 74] Weigering II Dat het mislukte. We komen aan tafel en observeren elkaar. Eén strijkt met een vinger langs de rand En heeft geen oog voor ons. Hij denkt te weten waarom het gaat. We verlangen een betoog, zij gaven het niet. Hij denkt na. Misschien overbrugt zijn bewegende vinger Een lege ruimte, Het bewegen van die vinger Het ontbreken van gedachten, verhullend, De hand die nu zijn gapende mond verbergt. Er komt geen betoog. Later kan ik denken, zegt hij. Hij legt iets anders uit. Een kanttekening. Hecht geen waarde aan het persoonlijk voornaamwoord ‘Ik’. Het is onpersoonlijk. Beschouw het in mijn verhaal als een uitgangspunt. Alsof we ons in huis ophouden, Steeds een andere kamer betreden, De een nog ouder dan de ander, Zonder een uitgang te vinden. We lopen terug, terug naar ‘ik’. We gaan weer op weg. Hier zwijgt hij en we wachten, Omdat dit niet het einde is. Vorige Volgende