Maatstaf. Jaargang 32(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Mensje van Keulen Petit restaurant Heer: vijftiger Dame: enkele jaren jonger Ober: doorsnee ober Ober: Ja, zeg het maar. Heer: 't Is nogal lastig lezen bij dit kaarsje maar als ik 't goed heb, staat hier... juist, paté. Paté voor mij en voor mijn vrouw een soepje... Dame: Jij denkt altijd aan je portemonnee! Heer: Toe schat, gaan we vandaag ook ruzie maken? Dame: 't Goedkoopste is weer goed genoeg voor mij, dus neem ik deze keer iets speciaals. Ober, heeft u voor mij ei in gelei? Heer: Hm, erg aantrekkelijk klinkt dat niet bepaald. Dame: Het zit hem niet in hoe de dingen klinken. Ober: Daar heb mevrouw gelijk in, wat ik brom. 't Is één pot nat, het eten en het drinken. Heer: Pardon? Godlief. Al goed. Het is per slot jouw uitje net zo goed, mijn lieve kind. Reden temeer om voor ons hoofdgerecht iets uit te kiezen wat ons eensgezind, gezamenlijk doet toetasten en proeven. Is er iets zo saamhorig als fondue? Zowaar, het is gelijk het huwelijk zelf: Elk porrend met zijn spiesje in de jus. Dame: Jus? Onzin, man, het is een pan heet vet. Heer: Jus Primae Noctis, kent u dat gerecht? Ober: U ken net praten als een tafelrede maar voor mijn oren heb u niks gezegd. Ken u gewoon de nummertjes opnoemen? Dame: Kijk niet zo stom, man, en geef mij die kaart. Ober: Ze staan bruin dikgedrukt voor elke hap. Dame: Twee. Vier. Dan samen zeven. En ná taart; [pagina 86] [p. 86] dat wordt dus tweemaal toetje eenentwintig. Heer: De kok bereidt de hoofdschotel als zeven? Dame: Gut man, een naam of nummer, hom of kuit... Ober: Wat jelui kokstooft is mijn om het even, maar zij heb wel gelijk: het maakt niks uit. Heer: We zitten hier toch niet bij de Chinees... Ober: Hoho, beledigingen pik ik niet! Dame: Excuses voor mijn man, ober. Ik vrees dat hij niets snapt van het moderne leven. Heer: Die niets snapt, die snapt alles. Snapt u dat? Ober: Zeg, als u dronken ben, mot u eruit. Van zatlappen gaan nette zaken plat. Dame: Welnee, hij wordt alleen een dagje ouder. Heer: Er zit verder geen hond in deze tent. Geen wonder, het is donker, kil, en 't stinkt. Ober: Ze zintuigen zijn ook aardig dement. Dame: Ik wil graag een karafje wijn van 't huis. Ober: De chef rekomedeert ze eigen merk. Heer: Zet astublieft in grote letters: spoed. Dame: Kalmaan, je stoort de ober bij zijn werk. Ober: Maar overuren gaan ik mooi niet maken. Dame: Mijn avond heb je ook al goed verpest. Heer: Je had me echt gezegd: een kopje soep. Dame: Wat ik wil eten, weet ik zelf het best. Heer: Niets is veranderlijker dan de mens... Ober: Daar ben ik al, meneer heb immers haast? Ik heb de hele handel meegenomen. De toetjes kennen nog wel ergens naast en anders zet u ze maar op uw schoot. Heer: Niets onveranderlijker dan de mens... Dame: Gut, wat een wijsheid voor een ouwe smiecht. Heer: Dagelijks logenstraft hij wel een wens; hij draait de leugen om terwijl hij liegt en brengt de waarheid ook als een komkommer. Ober: Meneer mot wel rechttoe rechtaan betalen. Heer: Wiens nummer drijft de cacerole rond? Wat dampt en walmt daar sliertend uit de schalen? Het lijkt, warempel, ja, het lijkt wel... Dame: Je infantiel gedoe laat mij niet lachen. Heer: Pardon schat, was ik weer een beetje stout? Ja, ik word oud en kindser met de dagen... Ober: De rekening. Heer: Geeft u de rekening maar aan mijn vrouw, [pagina 87] [p. 87] ik functioneer niet meer zoals het hoort. Ober: Eet smakelijk. Heer: En toen... Ober: Hee, ze valt flauw! Heer: pruttelde 't potje lustig enzovoort. Vorige Volgende