| |
| |
| |
Geert van der Kolk De ontzetting van San Sebastian (II)
De man was plotseling en zonder aanleiding opgestaan. Nu stond hij in het gangpad met zijn gezicht naar de achterkant van de bus. Hij hield met zijn linker hand de rugleuning van de stoel naast zich vast en met zijn rechterhand wuifde hij als een koning, maar heel langzaam, en zijn bovenlichaam wuifde een beetje mee.
‘Laat Hem binnen,’ zei hij, zijn stem verheven boven de motor, ‘Laat Hem binnen! Ook ik heb Hem buitengesloten, en zweren en lust en drank en een slechte oogst waren mijn deel. Laat Hem binnen!’
‘Zou 't vlekken?’ dacht Dos Pupusas.
Hij zat bij het raam. De vrouw naast hem sliep door de motor en de prediker heen. De nek van haar zoontje lag in haar elleboog en zijn hoofd hing schuin achterover. Het jongetje sliep met zijn mond open. Hij kwijlde langzaam maar regelmatig op de broek van Dos Pupusas.
De berm rechts van de weg liep steil en dichtbegroeid omhoog. De soldaten zag hij pas toen de bus met een ruk stopte en het jongetje wakker schrok en in huilen uitbarstte. Hij telde twintig soldaten aan zijn kant. Ze waren gekleed in groene camouflage-overalls. Hun kamp moet hier in de buurt zijn, dacht hij, want ze hebben geen bagage, alleen magazijnen aan hun riem en automatische geweren in de aanslag. Over hun voorhoofd, hun wangen, hun neus en bovenlip en hun kin hadden ze zwarte smeer geveegd, zo te zien uit blikjes waar je maar twee vingers tegelijk in kunt dopen.
Ze hebben koppen als groezelige zebra's, dacht Dos Pupusas. De reizigers schuifelden vloekend en giechelend door het gangpad naar voren en ze leverden hun papieren in bij een officier die voor de deur wachtte. De vrouwen en kinderen werden in de berm gezet. De mannen werden in een kring rond de bus opgesteld, hun gezichten naar binnen en hun handen omhoog tegen het plaatwerk. Dos Pupusas kwam uit bij de motorkap, die heet was. Hij vouwde zijn handen op zijn hoofd. Het lijkt wel of we met z'n allen de bus de lucht in willen duwen, dacht hij, maar ik help niet mee.
De mannen werden gefouilleerd. Dos Pupusas wilde als een ezel achteruit trappen toen de handen van de soldaat over zijn dij naar beneden gleden, maar hij hield zich in door eerst met zijn rechter voet op zijn linker tenen te gaan staan en daarna met zijn linker voet op zijn rechter tenen. De vrouwen in de berm klaagden en de kinderen huilden in de zon terwijl de soldaten zwijgend de bus binnen onderzochten en ook de koffers en dozen op het dak.
De officier had de paspoorten en identiteitskaarten voor zijn voeten in het stof gelegd. Een voor een riep hij de namen af en hij vergeleek zorgvuldig de foto's en zei: ‘Naar binnen, schiet op.’ Dos Pupusas wachtte bij de motorkap terwijl eerst de man naast hem links en toen de man rechts met de strohoed en daarna ook de prediker naar binnen werden geroepen.
Toen de officier tenslotte ‘Vooruit, wegwezen,’ zei en de deur dichtsmeet en de bestuurder de motor aanzette zodat Dos Pupusas schrok en achteruit sprong en zich omdraaide schoven de twee soldaten tegenover hem hun linker hand naar voren en terug over de achterkant van de loop waardoor de geweren laag klikten en ze riepen: ‘Stop! Stop!’
Dos Pupusas draaide zich naar de officier en zei:
| |
| |
‘Maar,’ maar de officier gebaarde met zijn rechterhand dat hij opzij moest stappen en met zijn andere hand zwaaide hij over zijn hoofd naar voren waarop de bestuurder schuw toeterde en langzaam wegreed.
‘Maar mijn tas, mijn spullen!’ riep Dos Pupusas en hij deed een stap in de richting van de officier en onmiddellijk klikten de geweren.
De officier hield het paspoort van Dos Pupusas tussen de duim en wijsvinger van zijn rechter hand en hij wuifde er mee als met een waaier. ‘Komt u maar,’ zei hij.
‘Maar wat gebeurt hier nou allemaal,’ zei Dos Pupusas, ‘dan ben ik gearresteerd of wat?’ De officier lachte en zijn tanden schitterden tussen de zwarte strepen op zijn kin en bovenlip. ‘'t Is voor uw eigen veiligheid,’ zei hij en hij stopte het paspoort in zijn borstzak.
De patrouille marcheerde bergopwaarts in oostelijke richting, twintig man in de berm links en twintig man in de berm rechts. Na een half uur, op de top van de heuvel, waar de weg scherp naar het noorden boog, zag Dos Pupusas een houten kraam met zachtgroene watermeloenen en een poort, twee zuilen van baksteen verbonden door een dubbele boog met gietijzeren letters, ‘Centro de Turismo Dolores Apulo’.
Links naast de poort was een loket. De soldaten marcheerden rechtsaf en zodra ze onder de poort door waren vielen ze uit de pas en ze slingerden hun geweren over hun schouder.
‘Ho! Ho, wacht, hier.’
De man in het loket tikte op de matglazen ruit en hij stak zijn arm door de ronde opening en wees naar Dos Pupusas.
Dos Pupusas stopte en zei tegen de officier: ‘Wat is dit?’
De officier trok zijn wenkbrauwen en zijn schouders op en hij wenkte onderhands en liep naar het loket. De man achter de patrijspoort zette zijn pet op en zei: ‘Wie is dat?’
‘Dat is jouw zaak niet,’ zei de officier, ‘hij is van ons.’
‘Is hij gearresteerd, of gevangene?’
‘Dat is jouw zaak niet,’ zei de officier, ‘dat zeg ik je toch.’
‘Als hij geen gevangene is moet hij entree betalen,’ zei de man achter het loket en hij wees naar rechtsboven.
Op het matglas hing een stencil. Volwassenen Centavos 35, las Dos Pupusas, kinderen 6-16 Centavos 15.
‘Hij is verdacht,’ zei de officier.
‘Dan moet hij betalen,’ zei de man.
De officier keerde zich naar Dos Pupusas.
‘D'r zit niks anders op,’ zei hij.
‘Maar dit is belachelijk,’ zei Dos Pupusas.
‘Halt!’ riep de officier, naar de soldaten die waren doorgelopen.
‘Ik wil hier helemaal niet naar binnen,’ zei Dos Pupusas.
‘Maar toch, u gaat met ons mee,’ zei de officier. De soldaten verzamelden zich in een halve cirkel voor het loket, hun geweren nog over de schouder.
‘Dit is belachelijk,’ zei Dos Pupusas. Hij zocht in zijn broekzakken naar kleingeld en betaalde voor zijn kaartje en de man achter het loket tikte tegen zijn pet.
De zandweg achter de poort slingerde bergafwaarts door een woud van eucalyptus en de officier zei: ‘Daar is het meer,’ en Dos Pupusas zag tussen de bomen het water, schitterend aan de rand en donkerblauw middenop, en de bergen aan de overkant die loodrecht oprezen. De weg liep dood tegen een korte rij kleedkamers van grijs beton met groene houten deuren. Achter de kleedkamers strekte zich links het strand uit, misschien honderd meter lang, in de schaduw van korte maar stevige, bijna bonkige palmen. Kano's van uitgeholde boomstammen en vijf plastic waterfietsen waren op het zand getrokken. Bij de waterfietsen was een ronde vloer gestort met in het midden een betonnen zuil waarop een dak van bamboe rustte. Onder het dak stonden tafeltjes en stoelen en een grote koelkast en twee vrouwen bakten eieren en tortillas. De soldaten zetten hun geweren drie aan drie tegen elkaar omhoog met de kolven in het zand en ze legden hun riemen met de magazijnen in de kano's en de waterfietsen en sommigen kleedden zich uit en gingen het water in maar de meesten doken onder het bamboe-dak en riepen om bier. ‘Bier,’ riep ook de officier, ‘en voor mijn gast.’
| |
| |
‘Si, señor teniente,’ riepen de vrouwen.
Dos Pupusas ging zitten en keek over het meer dat hier van het strand bijna volmaakt rond leek, omringd door een onregelmatige bergrand. De vrouwen brachten bier.
‘Eten, ook, señor teniente?’
‘Natuurlijk,’ zei de luitenant, ‘en voor mijn gast.’
‘Si, señor teniente,’ zeiden de vrouwen.
‘En, waar gaat u nu heen?’ vroeg de luitenant. ‘Naar San Sebastian,’ zei Dos Pupusas.
‘Zo, gelukkig hebben wij daar niets mee te maken,’ zei de luitenant, ‘want dat valt niet mee daar.’
‘'t Is een dringend privé-bezoek,’ zei Dos Pupusas.
‘Ach, familie daar, dan?’ zei de luitenant.
‘Mijn oude, zieke moeder,’ zei Dos Pupusas. ‘Oude, zieke moeder,’ herhaalde de luitenant wezenloos.
De vrouwen brachten gebakken eieren en tortillas en meer bier. Ze aten zwijgend.
‘Heeft u veel vrienden in Mexico City?’ vroeg de luitenant tenslotte.
‘Meer zakenvrienden,’ zei Dos Pupusas, ‘ik was ervoor zaken.’
‘En heeft u een beeld gekregen van de staatkundige toestand?’ vroeg de luitenant.
‘Ze hebben daar wel verkiezingen,’ zei Dos Pupusas, ‘maar het is telkens dezelfde partij.’
‘Ja, dat is mij ook verteld,’ zei de luitenant, ‘maar u bent toch wel voor verkiezingen, in het algemeen?’
‘Jazeker,’ zei Dos Pupusas.
Om hen heen stonden de soldaten langzaamaan op en ze strekten zich uit onder de palmen. ‘Mexico,’ zei de luitenant afwezig en hij keek over het meer. Plotseling schoof hij zijn stoel naar achteren en hij stond op en leunde voorover met zijn knokkels op de tafel en zijn armen gestrekt en zijn gezicht nog altijd naar het meer gekeerd.
‘Misschien heeft u nog wat geld over,’ zei hij, ‘dat kunt u beter hier wisselen, want de mannen van Cochón zijn achterdochtig en inhalig.’
‘Het spijt me,’ zei Dos Pupusas.
De luitenant stapte van de betonnen vloer in het zand. Dos Pupusas stond ook op maar de luitenant draaide zich om en gebaarde afwerend met beide handen en zei: ‘Wacht, wacht.’ Hij porde met zijn schoen in de zij van een slapende soldaat en wees met zijn duim over zijn schouder naar Dos Pupusas. De soldaat kwam overeind, knoopte zijn schoenen dicht en liep naar de waterfietsen, boog voorover en pakte een riem met magazijnen, gespte die met zijn linker hand vast terwijl hij met zijn rechter hand een geweer oplichtte waardoor de andere twee in het zand vielen. De soldaat vloekte en legde de geweren tegen de waterfiets. Hij ging tegenover Dos Pupusas zitten met zijn geweer op zijn schoot.
‘Ik blijf bij u,’ zei hij boos, ‘tot na siësta.’
Dos Pupusas keek over het strand, maar de luitenant was verdwenen.
‘Bier?’ vroeg hij.
De soldaat knikte.
Dos Pupusas keek over het meer en hij rook de algen al voordat het water verkleurde. Hij keek eerst over zijn schouder naar de vrouwen, maar de soldaat zei: ‘Nee, het is het meer.’
In het lichtblauw schitterende water aan de kant zag Dos Pupusas rechts, bij de kleedkamers, een troebele plek die eerst grijs leek maar langzaam vaal bruin werd. Toen vertroebelde het water recht voor de kano's en toen hij naar links keek zag hij langs de lengte van het strand de zweren die naar bruin verkleurden. Hier en daar verscheen voorzichtig schuim op het water en een stank als van rotte eieren dreef naar het strand. De bruine zweren groeiden zonder haast en Dos Pupusas volgde betoverd de geleidelijke overrompeling van het lichtblauwe water totdat een strook van zeker twintig meter vanaf het strand verschoten was en troebel en doods en angstaanjagend omdat de schittering van de zon plaats had gemaakt voor vaal schuim dat van dunne lijnen een patroon van cirkels en ovalen weefde. Dos Pupusas hield zijn zakdoek voor zijn neus en zijn mond tegen de stank en hij stond op om te zien wat er buitengaats gebeurde maar de soldaat sprong op en liet zijn geweer klikken en zei: ‘Blijf!’ Dos Pupusas kon de frontlijn tussen bruin en blauw niet precies zien, maar door tien minuten naar de tafel te kijken en vervolgens zijn ogen
| |
| |
op te slaan naar het water, drie maal achtereen, kon hij berekenen dat tegen vieren het meer volledig troebel en bruin zou zijn.
Toen de stank onhoudbaar werd en Dos Pupusas zich misselijk omdraaide en zich bukte en wilde overgeven verscheen de luitenant.
‘'t Is de zon,’ zei de luitenant.
Dos Pupusas richtte zich op en keek over het strand waar de soldaten hun schoenen en riemen en geweren bij elkaar zochten.
‘Tijd om te gaan,’ zei de luitenant.
Dos Pupusas' hoofd draaide en zoemde.
‘Waarheen?’ vroeg hij.
‘Op weg,’ zei de luitenant.
Dos Pupusas steunde met zijn linker arm op de tafel om zijn evenwicht te bewaren en toen hij in het zand wilde stappen stonden plotseling de twee vrouwen voor hem.
‘Alstublieft, señor,’ zeiden ze.
Dos Pupusas zocht met zijn ogen de luitenant. De luitenant glimlachte.
‘Heeft u al afgerekend?’ vroeg hij vriendelijk. Dos Pupusas volgde de soldaten over de zandweg naar boven. Tot zijn verbazing verbeterde de lucht al snel en hij rook de eucalyptus.
De stank van het meer is te zwaar om op te stijgen, dacht hij. Boven bij de poort stak de man in het loket zijn wijsvinger op achter de patrijspoort. De soldaten vormden twee rijen van twintig links en rechts van de weg, hun geweren in de aanslag nu, en ze marcheerden bergafwaarts in westelijke richting.
In een beweging trok de luitenant het paspoort uit zijn borstzak en bood het Dos Pupusas aan. ‘Goede reis,’ zei hij.
‘Maar, waar,’ zei Dos Pupusas.
De luitenant marcheerde de berg af.
‘Wij moeten de andere kant op,’ zei hij over zijn schouder.
De laadbak van de vrachtwagen was open, maar de vier stangen die eens het canvas hadden gedragen waren nog op hun plaats. De landarbeiders en hun vrouwen stonden in twee dubbele rijen, handen op de stangen en hun gezichten naar elkaar, en twee enkele rijen, aan de voorkant en aan de achterkant van de laadbak. Dos Pupusas nam zijn plaats in aan de laatste stang. ‘Hoe lang naar San Sebastian?’ vroeg hij.
‘Twee uur tot Rio Seco en dan nog een uur,’ zei de man rechts.
De reizigers zwegen omdat de motor en de uitlaat en de wind praten nutteloos maakten.
Dos Pupusas draaide zich om en leunde met zijn schouderbladen tegen de stang. Over de hoofden zag hij de hoogvlakte die zich naar het oosten uitstrekte en links en rechts zakten de heuvels in de horizon.
De man, links nu, leunde tegen zijn schouder. Dos Pupusas draaide terug en boog voorover en keek naar het gezicht van de man die zijn ogen dicht had.
‘Wakker blijven!’ riep hij en hij schudde de man bij de arm en wees naar de weg die verdwenen was in de oranje-bruine stofwolk.
Boven de stofwolk rees de vulkaan en Dos Pupusas volgde de zon die zeker binnen een uur in de stinkende krater zou vallen, maar de zon rolde er net overheen en gleed omlaag langs de noordkant van de berg.
De vrachtwagen remde af en de man rechts zei: ‘Rio Seco,’ en Dos Pupusas draaide zich om en verloor zijn evenwicht toen de auto plotseling naar voren helde en hij stak zijn armen vooruit en greep de derde stang en de vrouw voor hem keek links en rechts naar zijn polsen en over haar schouder, geschrokken eerst omdat zijn borst tegen haar rug leunde, en toen lachend. De vrachtwagen reed langzaam en slippend de rivierbedding in. Dos Pupusas keek eerst recht vooruit, naar het water, en toen zag hij pas de pijlers van de brug. De pijler aan deze kant wees omhoog als een rotte tand en van de andere pijler stak de brug als een glijbaan schuin naar beneden het water in.
‘Cochón,’ zei de man, links.
Dos Pupusas hoorde een licht schot, van een pistool en de vrachtauto stopte midden in de rivier en de bestuurder zette de motor af. Dos Pupusas hoorde het water draaien rond de wielen en hij zag dat de zon tegen de horizon stootte.
De bestuurder stak zijn hoofd uit het raam van de cabine en riep: ‘Alleen campesinos!’ en hij draaide zijn nek als een duif en riep naar de laad- | |
| |
bak: ‘Uitstappen, naarde overkant.’
Dos Pupusas stond tot zijn knieën in het water en hij hielp de vrouwen uitstappen. Achter hen aan waadde hij langs de vrachtwagen naar voren. Op de rand van de rivierbedding stonden in vallend zijlicht vijf soldaten met machinegeweren. Hun ogen schitteren, dacht Dos Pupusas even, maar het waren de monturen van hun zonnebril. Lager, in het grint, net uit het water, stonden de landarbeiders en de vrouwen, dicht tegen elkaar alsof de officier hen in een lasso had verstrikt. De officier liep om hen heen en keek naar hun gezichten en voor de vrouwen trok hij nu eens zijn hoofd tussen zijn schouders of hij zakte licht door zijn knieën. Voor Dos Pupusas zette hij zijn zonnebril af.
‘San Sebastian?’ vroeg hij.
Dos Pupusas knikte en hij duwde onwillekeurig met zijn vingers tegen het paspoort in zijn achterzak.
De officier stak zijn hand in de lucht met gespreide vingers en riep: ‘Vooruit!’ en de motor van de vrachtwagen sloeg aan en plotseling kwam het licht van de andere kant, van de koplampen en de officier zette zijn zonnebril weer op.
De vrachtwagen kroop langzaam over de kiezels op het droge en draaide naar rechts onder de rand en de soldaten door en links omhoog naar de weg. De reizigers volgden, nog bij elkaar gebonden.
‘Tsk, tsk,’ zei de officier.
Dos Pupusas keek recht voor zich uit en liep door.
‘Tsk, tsk,’ zei de officier en in de ooghoek van Dos Pupusas trok hij zijn pistool.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg Dos Pupusas.
De officier bewoog zijn wijsvinger loodrecht naar beneden alsof hij op een knop drukte en hij keek onderwijl naar de landarbeiders die hun vrouwen in de laadbak hielpen. Dos Pupusas bleef staan met zijn handen op zijn rug en hij draaide de punt van zijn schoen in het grint. Hij keek naar de achterlichten van de vrachtwagen die snel onder de rand van de rivierbedding schoven. Toen hoorde hij een andere, een lichtere motor starten en over de rand verscheen eerst het licht en daarna zag hij twee koplampen die van de weg over de glijbaan tegen de kale pijler van de brug schenen.
‘Kom, u,’ zei de officier.
De open bestelwagen keerde om vlak voor de oprit van de brug. Twee soldaten klommen in de achterbak en gingen op de rand zitten, een links en een rechts, met hun machinegeweren op hun knie. De officier gebaarde met zijn pistool en Dos Pupusas hees zich omhoog en kroop door de laadbak en ging op de bodem zitten met zijn rug tegen de cabine. De andere soldaten volgden, twee links en rechts op de rand en een op de achterklep. De officier stapte voor in en Dos Pupusas vouwde zijn handen op zijn achterhoofd tegen de schokken. Het was bijna donker nu en de soldaten zwegen achter hun zonnebrillen.
In San Sebastian waren de lichten uit en alle huizen laag en donker. De bestelwagen stopte voor een dubbele houten poort in een blinde muur. Achter de poort was een brede gang, met houten banken links en rechts langs de blauw-groen geschilderde muren, en achterin, onder een sterke, kale gloeilamp, een bureau. De korporaal achter het bureau sprong op toen de officier op hem toe kwam en hij salueerde.
‘Zorg voor deze,’ zei de officier en hij wees op Dos Pupusas.
‘Si, señor teniente,’ zei de korporaal.
De luitenant draaide zich om en liep langs Dos Pupusas en de vijf soldaten door de poort en de soldaten verdwenen door een open deur achter het bureau.
‘U moet u inschrijven,’ zei de korporaal en hij pakte een rood-bruin folioschrift met een harde kaft uit de la van het bureau.
‘U moet u inschrijven,’ herhaalde hij, ‘wie hier blijft moet zich eerst inschrijven.’
Hij legde het schrift op het bureau.
‘Ik zou graag de luitenant spreken,’ zei Dos Pupusas.
‘De luitenant is bij de staf,’ zei de korporaal terwijl hij het schrift opende en met zijn wijsvinger 180 graden rondduwde en hij hield Dos Pupusas een pen voor.
‘De luitenant komt morgen terug,’ zei hij en hij
| |
| |
keerde zich zijwaarts en riep door de open deur achter zich, ‘Ola! Mujer!’
Dos Pupusas vulde het register in.
‘Uw paspoort,’ zei de korporaal, ‘en andere bezittingen.’
In de deur verscheen een vrouw, vijftig op het eerste gezicht, met een natte theedoek die als een schort uit de rand van haar rok over haar dijen hing.
‘Si, señor caporal?’
‘Een gast,’ zei de korporaal zonder om te kijken. ‘Si, señor caporal,’ zei de vrouw en ze verdween. ‘U heeft geen bagage,’ zei de korporaal.
‘Nee,’ zei Dos Pupusas, ‘ik was niet van plan te blijven.’
De korporaal stopte paspoort en portemonnee en het horloge in de la en zei: ‘Gaat uw gang,’ en hij wees met zijn duim over zijn schouder naar de deur.
Dos Pupusas stapte door de deur in de hoek van een binnenplaats, ruim tien meter in het vierkant, met een brede galerij rondom, onder het overhangende dak dat rustte op houten pilaren. In het midden was een cirkel uitgespaard met er omheen een laag hekje. De binnenplaats was donker, maar schuin voor hem rechts scheen licht vanonder het dak, door drie openstaande deuren en hij zag mannen die geruisloos over de galerij liepen in lichtgekleurde, wijde lange broeken.
Blote voeten en pyjama's, dacht Dos Pupusas. Aan de overkant recht voor hem brandde een lamp onder het dak, boven de linker kant van een lange tafel op schragen. In de hoek stond een vrouw met een brede rug voorovergebogen en hij hoorde water lopen en bestek dat in een zinken bak rondsprong. Diagonaal over de binnenplaats verscheen uit het donker een matras dat voorover hing over het hoofd van een kromgebogen man en de vrouw met het schort hield een punt aan de achterkant vast en zei: ‘Vooruit, vooruit,’ niet hard of bevelend, maar bijna teder. Ze duwde het matras zijwaarts van de rug van de man, voor de voeten van Dos Pupusas.
‘Alstublieft, señor,’ zei ze.
‘Dank u zeer,’ zei Dos Pupusas.
De man bleef voorovergebogen staan en toen de vrouw zacht ‘Vooruit,’ zei richtte hij zich nog niet op maar keerde naar rechts en de vrouw geleidde hem met haar hand laag op zijn rug over de galerij naar de hoek met de lamp boven de tafel en de afwas.
Dos Pupusas trok het matras naar het midden van de galerij, achter de vrouw aan, tot hij uit de lichtval van de deur van de korporaal was. Hij ging zitten en leunde tegen de muur. In het tegenlicht van de drie open deuren aan de overkant kon hij zien dat in de cirkel een struik groeide, of een hoge wijde plant. Hij probeerde de mannen te tellen die op blote voeten en in pyjamabroek uit het licht de binnenplaats opliepen en over het hekje rond de cirkel tegen de struik plasten, maar toen het water en het bestek links zwegen en het licht boven de tafel uitging kwamen er drie tegelijk en hij raakte bij negen de tel kwijt.
De korporaal sloot zijn deur en toen doofden ook een voor een de deuren tegenover.
De zon scheen op de tegels van de galerij naast de deur van de korporaal.
Ik zit in het noorden, dacht Dos Pupusas. Tegenover hem liepen de mannen, in onderbroek nu, met veel misbaar heen en weer. In de zuid-oost hoek van de binnenplaats stonden twee mannen licht gebogen met hun rug naar hem toe. Ze wasten zich bij een kraan, zonder hun onderbroek uit te trekken. Ze trokken het elastiek naar voren en sprenkelden met hun andere hand water in hun kruis, terwijl een derde man van de galerij naar voren hing, zijn rechter arm om de pilaar in de hoek en met zijn linker hand hield hij een tandenborstel onder de kraan. Daarachter zat een vierde man, met zijn hoofd achterover, in een kappersstoel, zijn gezicht vol scheerzeep. De twee vrouwen liepen rond de tafel op de oostelijke galerij, met messen en vorken en met koppen en borden van plastic in verschoten kleuren. De gebogen man stond links in de schaduw, rustend op een bezem, met in zijn hand een lege plastic vuilniszak.
Toen de meeste mannen in uniform waren en luidruchtig aan het ontbijt stond Dos Pupusas op en hij liep over de binnenplaats en stak zijn
| |
| |
hoofd onder de kraan. De kamers aan de zuidelijke galerij hadden geen ramen. Dos Pupusas probeerde de stapelbedden te tellen, maar hij schrok op toen de barbier zei: ‘Scheren, meneer?’ ‘Heel graag,’ zei Dos Pupusas.
Vanuit de kappersstoel en zijn rechter ooghoek telde hij achttien soldaten aan de lange tafel, hun zonnebrillen al op. Hij probeerde vervolgens de vliegen op de tafel te tellen, maar hij raakte de tel kwijt doordat ze niet stil zaten. Een van de soldaten stond op en kwam met zijn bord in zijn hand en zijn mond vol op hem af.
‘Wil ook eten?’ vroeg de soldaat.
‘Als er over is,’ zei Dos Pupusas bescheiden. ‘Ola! Mujer!’ riep de soldaat over de lengte van de tafel naar de vrouwen in de hoek, ‘ook voor dit type hier.’
Een vlieg kroop van rechts naar de rand van zijn bord.
‘Voetbalt u?’ vroeg een soldaat schuin links tegenover.
‘Da's al lang geleden,’ antwoordde Dos Pupusas. Een vlieg klom onder zijn rechter arm over de rand van de tafel.
‘Wij gaan voetballen vanavond. Als u mee wilt doen,’ zei de soldaat naast hem, aan dezelfde kant.
‘Ik moet helaas vandaag weer verder,’ zei Dos Pupusas.
Een vlieg landde naast zijn koffiekop en klom naar boven.
‘Bent u ooit in de Verenigde Staten geweest?’ vroeg een soldaat aan het einde van de tafel, links.
‘Tot mijn spijt niet,’ zei Dos Pupusas.
Een vlieg verscheen, twee poten en twee ogen eerst, op de bovenrand van zijn bord en sprong op de tortillas.
‘Mijn broer woont in de Verenigde Staten,’ zei een soldaat, ook links in de hoek.
‘Nee maar,’ zei Dos Pupusas, ‘werkelijk?’
Een vlieg zat op zijn vork.
‘Er is anders geen voetbal in de Verenigde Staten,’ zei de soldaat recht tegenover.
‘Ja, dat is natuurlijk een nadeel,’ zei Dos Pupusas.
Twee vliegen tegelijk, een van links op weg naar het gebakken ei en een op de laatste tortilla. ‘D'r is wel voetbal in de Verenigde Staten,’ zei een soldaat, recht tegenover, een naar links. ‘Ik dacht alleen honkbal, en een soort rugby,’ zei Dos Pupusas.
Een vlieg zwom langzaam rond in het droesem van de koffie.
‘Hij heeft gelijk,’ zei een soldaat aan deze kant, twee naar rechts, ‘er is geen voetbal in de Verenigde Staten, tenminste geen echt voetbal.’
Dos Pupusas had zijn matras naar de schaduw van de zuidelijke galerij gesleept. Hij had de pilaren geteld, en de tegels van de galerij gemeten en geteld, en toen de tegels van de binnenplaats. Daarna had hij de straal van de cirkel met de struik gemeten en de lengte van het hekje er omheen berekend. Hij had ook berekend hoe lang de gebogen man er over zou doen om alle tegels te vegen. Hij had daarbij een van de pilaren als zonnewijzer gebruikt.
Toen waren de vrouwen gekomen, in de gang voor het bureau van de korporaal. Dos Pupusas ging in de kappersstoel zitten. Hij keek diagonaal over de binnenplaats, door de struik en de open deur de gang in. De korporaal zelf kon hij niet zien, en ook maar een van de twee houten banken. Op de bank zaten vier vrouwen. Een van de vrouwen stond op en liep naar voren, naar het bureau van de korporaal en uit het gezichtsveld van Dos Pupusas, en ze keerde bijna onmiddellijk weer naar haar plaats terug. Toen verscheen er een vijfde vrouw en verdween naar het bureau en verscheen weer en verdween, naar de andere bank, dacht Dos Pupusas. Hij wachtte en keek naar de gebogen man en na een tegel verscheen een zesde vrouw en daarna stonden snel na elkaar twee vrouwen die hij wel kon zien op en toen ze alle zeven bij de korporaal waren geweest stonden de vier vrouwen op de bank tegelijk op en liepen zijn gezichtsveld uit, door de poort naar buiten.
Dos Pupusas liep over de binnenplaats naar de korporaal. ‘Wat is de situatie met de luitenant?’ vroeg hij.
‘Op patrouille,’ zei de korporaal, ‘ze zijn allemaal op patrouille.’
| |
| |
‘Heeft u de krant van vandaag?’ vroeg Dos Pupusas.
Hij keerde terug naar de kappersstoel. De krant was drie dagen oud, met op de voorpagina de foto van de andere vrouw van minister Trescientos. Hij scheurde voorzichtig de foto uit en stopte die dubbelgevouwen in zijn achterzak. De gebogen man had nu de galerij in de zuid-west hoek van de binnenplaats bereikt. Dos Pupusas stopte de krant in de vuilniszak. De man keek met een oog zijwaarts.
Toen de zon net even op de lange tafel scheen en dan achter het dak van de galerij aan de westkant schoof kwam een soldaat met een machinegeweer over zijn schouder uit de deurpost van de korporaal en liep naar de cirkel en plaste en keek op naar de kappersstoel.
‘Blijft u toch voetballen?’ vroeg hij.
‘Ik zou liever wat eten, en bier,’ zei Dos Pupusas. Op straat viel de avond in het strafschopgebied van de soldaten.
‘Ah! Daar bent u!’ riep de luitenant toen Dos Pupusas de twee treden op en naar binnen stapte.
De comercial was zo klein dat Dos Pupusas zijwaarts langs de korte kant van de tafel moest schuiven tot hij zijn heup stootte tegen de toonbank en toen hij naar voren wilde stappen stootte hij zijn scheen tegen de houten kruk die de luitenant van onder de tafel trok.
‘Gaat u toch zitten,’ zei de luitenant.
Dos Pupusas tilde zijn linker been over de kruk en ging zitten en leunde met zijn nek tegen de rand van de toonbank.
Achter de luitenant hing naast de ijskast een vliegengordijn van bamboe. Een jonge vrouw verscheen en ze schoof naar links, met haar rug tegen de muur terwijl ze zich met beide handen afhield van de korte kant van de toonbank. ‘Hier,’ zei ze en Dos Pupusas draaide een kwartslag op de kruk en pakte zijn tortillas van de toonbank. De vrouw schoof terug achter het vliegengordijn.
‘Wat is de situatie nu met mij?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Kom, laten we daar nou niet over praten,’ zei de luitenant, ‘kom,’ en hij draaide zich half om en pakte een fles bier uit de ijskast.
Dos Pupusas had na het ontbijt niets meer gegeten en zijn ingewanden reageerden opgewonden op het bier en de tortillas.
‘Is er een toilet hier?’ vroeg hij.
‘Hier achter en naar links,’ zei de luitenant.
Dos Pupusas tilde zijn rechter been over de kruk en hij duwde het vliegengordijn opzij en bleef staan en toen zijn ogen aan het duister gewend waren zag hij een hangmat die diagonaal door het vertrek hing en in de hangmat lag de korporaal met een machinegeweer dwars over zijn buik. Dos Pupusas schoof met zijn rug langs de muur tot in de hoek en hij draaide met een kwartslag om de loop van het geweer heen naar het tweede vliegengordijn links. Daar botste hij tegen de vrouw.
‘Toilet,’ zei hij vragend.
De vrouw stapte opzij en knikte haar hoofd schuin achterover. Dos Pupusas liet zijn broek zakken en ging op de bruine granieten toiletpot zitten. Toen keek hij op en hij zag recht voor zich, in de andere hoek van het vertrek, twee blote kinderen, een jongen en een meisje, die in een zinken teil stonden, hun ogen hoger dan de zijne, want de teil stond op een tafel. De kinderen keken zwijgend op hem neer; het meisje hield met haar rechter hand haar linker oor vast. Dos Pupusas hees zijn broek op zijn knieën en stond op en gespte zijn riem vast en stak zijn hoofd door het vliegengordijn.
De vrouw zat op de rand van de hangmat die daardoor slagzij maakte. De korporaal zat rechtop, zijn armen achteruit gestoken. Het machinegeweer lag als een slagboom tussen hen in. ‘Pardon,’ zei Dos Pupusas, ‘de kinderen.’
De vrouw stond op en de korporaal zakte languit achterover, zijn linker hand op het geweer. De vrouw kwam het derde vertrek binnen en tilde de kinderen, twee tegelijk, met hun ruggen tegen elkaar, uit de teil en water droop van hun voeten.
‘Vooruit, naar buiten,’ zei ze en ze stapte zelf ook naar het vliegengordijn.
‘Een ogenblik,’ zei Dos Pupusas zacht en hij legde zijn hand licht op haar schouder.
‘Weet u waar Maria Broma woont?’ vroeg hij,
| |
| |
bijna fluisterend.
De vrouw draaide zich om en keek hem aan en hij zag dat ze mooi was en grote borsten had.
‘Die is verdwenen,’ zei ze.
‘Wanneer dan?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Een week geleden bijna,’ zei de vrouw en ze verdween door het bamboegordijn.
Dos Pupusas deed zijn werk op de toiletpot en hij zocht WC-papier en veegde toen maar wat met zijn linker hand en met zijn rechter hand pakte hij de krantefoto van tussen zijn voeten uit zijn achterzak en hij liet de foto tussen zijn dijen in de pot vallen. Toen stond hij op en wilde doortrekken, maar er was nergens een ketting of een touw of een kale hendel. Hij boog onmiddellijk voorover en viste met zijn linker hand tussen zijn uitwerpselen naar de foto die hij uitperste als een vaatdoek en voorzichtig tussen de duim en wijsvinger van zijn droge rechter hand nam en op de vloer legde. Hij liep vervolgens naar de andere hoek en vond onder de tafel een ijzeren emmer die hij vulde uit de teil en hij goot het water in de toiletpot waardoor de spiegel van urine en uitwerpselen rees tot net onder de rand en daarna weigerde te zakken. Hij pakte de vochtige en verfrommelde foto op en stopte die in zijn broekzak.
Door het bamboegordijn en langs de muur schoof hij terug naar de voorkamer van de comercial. In zijn ooghoek ving hij de rug van de korporaal die op zijn knieën op de vloer zat en uit zijn heupen staken links en rechts de benen van de vrouw die dwars in de hangmat lag, haar hoofd achterover over de rand in de verre hoek. In de voorkamer zag hij eerst de twee blote kinderen die op de treden voor de deur zaten en toen de korporaal die achter de toonbank stond. Het machinegeweer stond naast de ijskast. ‘Waar is de luitenant?’ vroeg Dos Pupusas verbaasd.
‘Bij Doris,’ zei de korporaal en hij knikte zijn hoofd naar links, naar het bamboegordijn, ‘maar ik ben volgend.’
Dos Pupusas ging op zijn kruk zitten en hij bewoog zijn hoofd opzij en naar voren en terug in een poging de geluiden achter het gordijn te ontwijken en spoedig verscheen de luitenant die ‘Ah! Daar bent u!’ zei en de korporaal schoof rond de toonbank naar de achterkamer.
Een soldaat verscheen in de deuropening, tussen de kinderen.
‘Hoe ver is 't?’ vroeg hij.
‘Hij eerst natuurlijk,’ zei de luitenant en hij opende zijn hand naar Dos Pupusas.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Maar wat,’ zei de luitenant lachend, ‘heeft u geen kloten?’
De soldaat lachte mee.
‘Hij kan ook niet voetballen,’ zei hij.
Toen de korporaal weer achter de toonbank schoof legde de luitenant zijn pistool op tafel en met zijn rechter hand tikte hij tegen Dos Pupusas' bovenarm.
‘Kom,’ zei hij, ‘vooruit nu.’
De vrouw zat op de rand van de hangmat met haar blote voeten tegen elkaar op de vloer en haar handen in haar haar op haar achterhoofd. Dos Pupusas ging naast haar zitten waardoor de hangmat kiepte en ze zette zich snel met beide handen af en schoof op haar billen naar achteren, ‘'t Is echt niet,’ zei Dos Pupusas, ‘maar de luitenant.’
Ze keek hem verbaasd aan.
‘U bent heel aantrekkelijk,’ zei Dos Pupusas, ‘maar zo, dat is zo.’
‘Maria Broma,’ zei de vrouw zacht, als tegen zichzelf. ‘Bent u in Mexico geweest?’
‘Ja, ja exact, inderdaad,’ zei Dos Pupusas.
De vrouw zakte achterover en legde haar nek op de rand van de hangmat en ze liet haar hoofd vallen en met beide handen trok ze haar rok over haar dijen omhoog.
‘Komt u nu maar bij me,’ zei ze tegen de hoek van de kamer, ‘want anders de luitenant.’
Het scheermes bleef boven zijn hals in de lucht hangen. Dos Pupusas greep de pols van de barbier en richtte zijn hoofd op en keek over de binnenplaats. Een officier met een aktentas liep naar de lange tafel en pakte een stoel en ging tegenover Dos Pupusas zitten.
‘Overste del Cielo,’ zei hij, ‘van de Haciënda.’ Dos Pupusas trok de handdoek uit de kraag van zijn overhemd en veegde de scheerzeep van zijn
| |
| |
mond.
‘Dos Pupusas,’ zei hij.
‘Ja, ja,’ zei de overste en hij trok een papier uit zijn tas, ‘dit moet u tekenen.’
Dos Pupusas nam het papier aan, maar hij keek naar de officier.
‘U bent niet ingeschreven in San Sebastian,’ zei de overste, ‘daarom moet u weer vertrekken.’ ‘Niets liever dan dat,’ zei Dos Pupusas.
‘En deze verklaring tekenen,’ zei de overste.
‘U, overste,’ vroeg Dos Pupusas, ‘u bent van de staf van colonel Cochón?’
‘Van de Hacienda,’ zei de officier.
Dos Pupusas tekende dat hij gezond en goed behandeld was overgedragen aan het Rode Kruis. ‘Waar is het Rode Kruis?’ vroeg hij.
‘Ze verwachten u,’ zei de overste en hij pakte uit zijn tas Dos Pupusas' paspoort en horloge.
‘Waar is mijn geld?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Voor vreemde valuta zijn hier andere bepalingen,’ zei de officier.
‘Maar 't was geen vreemde valuta,’ zei Dos Pupusas.
‘Kom, meneer,’ zei overste del Cielo, ‘daar wordt hier anders over gedacht.’
Twee mannen met een groot rood kruis op een witte poncho die met een riem om hun middel werd vastgehouden kwamen uit de deur van de korporaal. Ze droegen een brancard.
‘Wilt u hier tekenen?’ vroeg overste del Cielo. De man vooraan liet zijn kant van de brancard op de binnenplaats zakken en tekende onder de handtekening van Dos Pupusas en pakte de brancard weer op.
‘Ik kan best lopen,’ zei Dos Pupusas en hij volgde de mannen om de cirkel en langs het bureau van de korporaal door de gang de straat op.
Voor de poort stond een witte landrover met een rood kruis op de motorkap. De mannen schoven de brancard achterin.
‘Een ogenblik,’ zei Dos Pupusas, ‘mijn veter is los’ en hij stak zijn hand in zijn zak en zakte door zijn knieën en hij propte de foto van de andere vrouw van minister Trescientos onder de hak van zijn schoen en hij draaide zijn voet en boorde het nog klamme papier in het stof. Toen klom hij achterin de landrover en ging naast de platte brancard zitten.
‘En waar gaan we nu heen?’ vroeg hij.
‘Geen zorgen,’ zei de man naast de bestuurder over zijn schouder, ‘u haalt de bus nog wel.’ De landrover sloeg rechtsaf bij de comercial. Hier was de straat plotseling veel breder en van de daken van de huizen waren dwars kabels gespannen en over de kabels lagen witte lakens. In de lichte schaduw was het markt, vol lage, brede vrouwen. Drie blokken verder stond dwars op de weg, aan de rechter kant, een open vrachtwagen met platte banden. Dos Pupusas leunde voorover en zag door de voorruit soldaten, vijf, met zonnebrillen en machinegeweren in de laadbak. Een van de soldaten wenkte en de landrover draaide naar links, naar de verkeerde weghelft en tien meter verderop stond een tweede vrachtwagen, recht voor hen, met platte banden en soldaten. De landrover zwenkte naar rechts en de bestuurder stak zijn hand op en reed achterlangs de vrachtwagen verder, misschien twintig meter en toen stopte hij zonder de motor af te zetten. ‘Hier,’ zei hij over zijn schouder, langgerekt en bijna vrolijk.
Dos Pupusas klom achteruit. De landrover keerde onmiddellijk om en de bestuurder riep uit het zijraampje: ‘De bus komt zo,’ en hij slingerde tussen de vrachtwagens door terug naar San Sebastian.
De bus was vol. Dos Pupusas beklom de verticale ijzeren trap op de achterkant en nog voor hij boven was reed de bus weg, maar een reiziger op het dak greep zijn pols en trok hem op het bagagerek. Hij nestelde zijn billen tussen twee stangen van het rek en leunde zijn rug tegen een zware kartonnen doos en hij zette zijn voeten schrap tegen de omhoogstaande leuningen aan het uiteinde van de ladder. Hij knikte en glimlachte naar de man rechts en keek over zijn schouder en telde nog zeven andere. Hij tikte de man rechts op de arm en wees op zijn horloge en stak toen dezelfde wijsvinger omhoog en de man knikte. Toen de bus de rivierbedding ingleed en naar rechts draaide en links het water in en toen het schot klonk ademde hij langzaam uit.
Hij telde weer, twaalf mannen, sommige in ca- | |
| |
mouflage-overall, andere in spijkerbroek of in kort khaki, sommige met automatische, andere met machinegeweren of een enkel pistool, maar alle met een zakdoek gebonden voor hun neus en hun mond. Hij keek vanaf het dak van de bus naar de reizigers die in een lange rij door het water waadden naar de noordelijke oever, totdat de man rechts in zijn rug duwde en langs de ladder naar beneden wees.
In het grint net uit het water stonden de mannelijke reizigers met hun handen op hun hoofd en de vrouwen dromden samen rond een man met een zakdoek en een pistool en een ovale buik, en ze wezen opgewonden naar de bus. Dos Pupusas keek achterom en hij zag een man die met zijn handen in zijn nek zijn zakdoek losknoopte en in de benzinetank van de bus stopte. Een andere zakdoek stond naast hem, een automatisch geweer over zijn schouder en een machinegeweer in zijn rechter elleboog.
‘Comandante! Comandante!’ riepen de vrouwen opgewonden, ‘onze bagage, dat hoeft toch niet voor de revolutie!’
Ze huilden en schreeuwden en vielen op hun knieën en toen rende er een het water in naar de bus en een tweede volgde en een derde en de comandante riep: ‘Stop!’, maar alle vrouwen waadden nu wijdbeens van hem weg en ze klommen als mieren de ladder op en smeten de koffers en manden en dozen van het dak en sleepten ze struikelend en vallend naar de kant. Dos Pupusas stond in de rij, met zijn handen op zijn hoofd. De comandante stond rechts, aan het begin van de rij, met zijn rug naar het water. De man tegenover hem pakte zijn portemonnee uit zijn achterzak en de comandante nam de bankbiljetten eruit en gaf de portemonnee terug en zette een stap zijwaarts en nu stond hij voor de tweede man.
Dos Pupusas keek over het water naar de bus en naar de zakdoek in de benzinetank en de man die de ene lucifer na de andere afstreek maar de zakdoek wilde niet branden.
Misschien waait de lucifer uit, dacht Dos Pupusas, maar er is geen wind. Misschien is de zakdoek van een kunststof die alleen smelt en stinkt.
De comandante stapte nu voor hem en keek over zijn schouder en zei: ‘Mannen zonder kloten,’ en hij stak een wijsvinger tussen de knopen van Dos Pupusas' overhemd en trok twee keer snel na elkaar zijn hand net even terug.
‘Wat wilt u?’ vroeg Dos Pupusas.
De comandante trok nogmaals twee keer snel aan het overhemd en hij zei ritmisch: ‘Uit, uit’. Dos Pupusas trok zijn overhemd uit en de comandante sloeg het over zijn schouder en liep het water in naar de bus. Hij trok de zakdoek uit de benzinetank en stopte er eerst de mouw van Dos Pupusas' overhemd in en toen de kraag en hij gebaarde naar het automatische geweer van de man met de zakdoek voor zijn gezicht en met de loop duwde hij het overhemd de tank in terwijl hij de andere mouw vasthield. Toen gaf hij het geweer terug en trok het overhemd weer tevoorschijn en stopte nu de droge mouw in de tank, pakte het geweer en duwde met de loop tot alleen de natte mouw nog uitstak. De twee mannen draaiden zich om en liepen naar de oever. De comandante hield een lucifer bij de mouw die onmiddellijk vlamvatte. Hij liet de mouw vallen en de manchet raakte het water en dreef brandend onder de bus. De comandante liep achteruit en wijdbeens met zijn handen in zijn zij wachtte hij en toen hield hij een hand voor zijn ogen en de benzinetank explodeerde en alle ramen scheurden in grote scherven die met een sprongetje opzij vielen in het water. Twee lange magere vlammen verschenen eerst aan de onderkant van de bus en dunne zwarte rook binnen en toen gluurden kleine bleke vlammen, van de bekleding van de stoelen, onrustig en onzeker over de onderkant van de lege ramen. De comandante liep op Dos Pupusas af en stak zijn hand uit.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Belasting,’ zei de comandante opgewekt.
‘Belasting,’ herhaalde Dos Pupusas langzaam. ‘Voor de ontzetting van San Sebastian,’ zei de comandante tevreden.
‘Helaas,’ zei Dos Pupusas, ‘hebben de mannen van Cochón mijn geld gestolen.’
‘En u bent gewoon zonder geld op reis gegaan,’ voegde de comandante er aan toe terwijl hij zich
| |
| |
op zijn tenen uitstrekte en wenkte over Dos Pupusas' schouder.
Dos Pupusas keek om en hij zag dat achter de rij vier mannen met zakdoeken stonden, en met hun geweren in de aanslag. Een van de mannen kwam naar hem toe en fouilleerde zijn broek en gaf zijn paspoort aan de comandante.
De comandante liet de bladen van het paspoort beheerst van achter naar voren langs zijn duim slippen en zei: ‘Een oor,’ tegen de man achter Dos Pupusas en hij stapte opzij en stak zijn hand uit naar de volgende in de rij.
Een automatisch geweer klikte en Dos Pupusas keek om en de man wenkte en wees met de loop naar de rand van de rivierbedding. Toen werden zijn polsen achter zijn rug op elkaar gebonden, niet met een touw, maar met een breed lint, of met een sjaal, of een zakdoek, iemand schopte tegen de binnenkant van zijn knie waardoor hij achterover op de kiezels viel. Hij trok zijn bovenlichaam overeind en zag de reizigers die met de koffers en de dozen op hun rug en hun hoofd langs de kalm smeulende bus naar de overkant waadden en toen was het een ogenblik donker en daarna verschenen brede gele cirkels die ronddreven tegen een zwarte achtergrond en hij voelde katoen of kunststof op zijn voorhoofd en neus en wangen en het haar op zijn achterhoofd trok tussen de knoop en vingers streken ruw over zijn voorhoofd en zijn wangen en hij fronste en grijnsde en dacht, pleisters, en de brede cirkels verkleurden langzaam, oranje eerst en dan naar groen.
‘We gaan,’ zei de stem van de comandante, in het algemeen.
Er werd getrokken aan de polsen op zijn rug. Dos Pupusas boog zijwaarts en leunde op zijn knie en kwam overeind. Er werd weer getrokken aan zijn polsen en hij voelde een touw dat over zijn linker heup schuurde. Hij stapte naar links en naar voren en het touw schuurde weer over zijn heup en hij hield links aan maar kon niet voorkomen dat hij regelmatig als een tol naar rechts draaide. Hij hoorde eerst alleen voetstappen in het grint, en dan grint achter en water voor. De cirkels waren nu donkerbruin geworden, en bijna onzichtbaar.
Tenzij de zon in het zuiden is blijven hangen, dacht Dos Pupusas, heb ik mijn gevoel voor tijd verloren en dan ben ik ook zonder het te beseffen van tien naar honderd gesprongen en van honderd naar duizend en verder.
Na talloze voetstappen voor en achter hem in het water brandde de zon nog steeds op zijn linker schouder en zijn linker bovenarm.
De zon is in het zuiden blijven hangen, dacht hij, en langzaam aan het doven, dacht hij ongerust, want het is minder heet dan tevoren, tenzij, dacht hij plotseling, de rivier naar het noorden buigt, vijftien graden per uur, berekende hij, en in dat geval, dacht hij, zijn we op weg naar San Sebastian.
Toen de zon gedoofd was en zijn verbrande schouder rilde hoorde hij voetstappen in het grint en het touw schuurde over zijn heup en hij tolde en liep zijwaarts het water uit. Hij viel twee keer voor hij de rand bereikte en hij schoof zijn borst en zijn buik over het gras en zette zich met beide benen af en rolde op zijn rug.
‘Geen vuur,’ zei de stem van de comandante, in het algemeen.
Dos Pupusas had, op zijn knieën en met gedraaide rug, zijn veters losgeknoopt en zijn natte schoenen en sokken uitgetrokken. Nu zat hij met zijn rug tegen een rauwe muur en hij balanceerde een koude tortilla op zijn rechter schouder, met zijn mond. Hij liet zijn lippen als zijwaartse rupsen over het deeg kruipen, naar voren, en beet toen en kauwde en slikte en zijn lippen kropen verder.
Toen twee voetstappen naderden en een stem ‘Het oor zit hier,’ zei en dan de stem van de comandante, ‘Ja,’ opende Dos Pupusas zijn mond en hij draaide voorzichtig zijn hoofd en de rest van de tortilla bleef op zijn schouder liggen. ‘Wat moest je in San Sebastian?’ vroeg de stem van de comandante.
‘Een privé-bezoek,’ zei Dos Pupusas.
‘Zieke oude moeder zeker,’ zei de stem van de comandante.
‘Hij is een oor voor Cochón,’ zei de andere stem. ‘Nee, nee. Voor een vriend,’ zei Dos Pupusas. ‘Met wie heb je in Mexico City gesproken?’
| |
| |
vroeg de stem van de comandante.
‘Met mijn vriend, en met vrienden van zaken,’ zei Dos Pupusas.
‘Ben je bij het bureau geweest?’ vroeg de stem van de comandante.
‘Het bureau?’ vroeg Dos Pupusas.
‘Van de vertegenwoordiging,’ zei de stem van de comandante.
‘Hij is een oor voor El Conejo,’ zei de andere stem.
‘Alleen op de Garibaldi,’ zei Dos Pupusas. ‘En het informatiebureau,’ zei de stem van de comandante.
‘Bij de muziek,’ zei Dos Pupusas.
‘Een oor van de partij,’ zei de andere stem.
‘En bij de hoeren er omheen,’ zei Dos Pupusas. ‘Met wie heb je achter de kerk gesproken?’ zei de stem van de comandante.
‘Mijn vriend, hij was zo dronken,’ zei Dos Pupusas.
‘Misschien is hij van de Hacienda,’ zei de andere stem.
‘En hij had zo'n spijt,’ zei Dos Pupusas.
De veldslag begon bij dageraad, toen de zon van achter de muur kwam en alle voetstappen heen en weer renden en alle stemmen riepen: ‘Conejos! Conejos!’ en even later hoorde hij geweerschoten.
De zon scheen op zijn kaak onder de blinddoek en op zijn linker schouder en bovenarm. Ik zit weer in het noorden, dacht hij, maar waarom zijn mijn voeten nog in de schaduw? Misschien zit ik bij een hoek, met ook een muur links. Het ritme van de geweerschoten was traag en onregelmatig. Insekten die op een lamp afkomen, dacht Dos Pupusas, en tegen het raam botsen. Het geluid was ook gedempt alsof het van buiten kwam.
De zon draaide en scheen schuin op zijn borst en nu ook op zijn blote voeten.
De geweerschoten zwegen, alsof de lamp was uitgedaan, en de insekten gedesoriënteerd. Toen kroop de schaduw terug over zijn voeten, hoewel de zon verder klom en heter werd. De insekten hervatten aarzelend hun vlucht. Hij trok zijn benen op en strekte ze weer, verbaasd, om zijn waarneming te controleren.
De lamp ging uit en de insekten zwegen en toen ging de lamp weer aan, en uit, en aan, met een langzame regelmaat, dacht hij, en hij probeerde te tellen.
De zon draaide en trok plotseling de schaduw van zijn voeten. Hij schrok en duwde zich met zijn rug af van de muur en hij kroop op zijn billen naar voren tot zijn knieën omhoog kwamen en hij strekte zijn benen tot hij de schaduw terugvond. Verbaasd en verward duwde hij zichzelf terug tegen de muur.
De insekten volhardden in hun waan, maar ze begonnen moe te worden, en traag.
Hij schrok weer toen de schaduw terugkwam, van rechts nu, over zijn voeten eerst en dan omhoog tot zijn zij en toen hij zich uitstrekte om de zon op zijn slaap vast te houden ging de lamp definitief uit.
Een voetstap naderde en er werd aan zijn polsen getrokken en een stem zei: ‘Kom, oor. Het is tijd nu,’ en hij kwam overeind.
Zijn benen waren stijf en hij had honger en zijn borst en schouders waren verbrand en het touw schuurde en hij tolde naar rechts en het droge gras sneed in zijn voetzolen.
De voetstap voor zakte plotseling naast hem en naar achteren en het touw viel op de grond en de stem van de comandante riep: ‘Stop, daar,’ en, ‘Alles klaar!’
Vier, vijf automatische geweren klikten.
‘Comandante!’ riep Dos Pupusas, ‘mag de blinddoek af? Dat zou ik op prijs stellen.’
Een stem links lachte en zei: ‘Wat een idioot, die daar.’
Een lichte voetstap als van tenen naderde achter zijn rug en de stem van de comandante zei: ‘Draai je om en door je knieën.’
Nagels krabden op zijn voorhoofd en toen dacht hij dat zijn vel werd afgerukt maar het waren de pleisters en hij kneep zijn ogen stijf dicht maar het licht sloeg hard en toen draaiden de brede gele cirkels, op helder wit nu en langzaam verscheen de comandante die op handen en voeten voor hem zat.
‘Je gaat naar beneden en naar de overkant,’ zei de comandante.
| |
| |
‘Wat, wat,’ zei Dos Pupusas terwijl de cirkels donkergeel werden.
‘Je wordt uitgewisseld voor het oor van Conejo,’ zei de comandante. ‘Omhoog,’ en toen kroop hij als een kreeft opzij.
Dos Pupusas richtte zich op en hij keek tussen de oranje cirkels door en zag links de comandante en vijf mannen met zakdoeken die languit op hun buik lagen, wijdbeens, op de rand van de rivierbedding, hun geweren in de aanslag over het water. Toen keek hij naar rechts, naar de andere mannen, en hij telde er zes.
‘Naar beneden!’ riep de comandante.
Dos Pupusas draaide zich om en tussen de groene cirkels verscheen een grote gevulde oranje en hij schudde zijn hoofd en de zon schoof naar achteren en hij stapte van de rand in de kiezels en verloor zijn evenwicht en viel en rolde van de helling af.
Ach, natuurlijk, dacht hij.
Hij kroop overeind en keek over de rivier en aan de overkant liet een vrouw zich voorzichtig, zijwaarts en steunend op haar arm over de kiezels naar beneden zakken. De vrouw richtte zich op bij de rand van het water.
Ze waadden elkaar tegemoet en middenin de rivier zei Dos Pupusas opgewonden: ‘Ze stoppen je daar in een huis zonder dak.’
De vrouw keek recht voor zich uit en zei zonder haar lippen te bewegen: ‘Met wie heb je in Mexico City gesproken?’
‘Antonio houdt nog steeds van je,’ zei Dos Pupusas.
|
|