Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Koen Koch George Orwell en de internationale politiekIn menige beschouwing is er de laatste maanden op gewezen, dat Orwell's 1984 toch maar heel weinig lijkt op ons echte 1984. De toon, waarop dit gebeurt, heeft iets misprijzends en verongelijkts: waarom toch zo'n succes voor een boek, waarvan de voorspellingen zo falikant fout zijn geweest en dat bovendien, volgens die critici, althans als roman nauwelijks te pruimen is. Nederlanders schrijven, zoals bekend, immers romans van beduidend hoger niveau. Samen met hun wrevel over onbegrepen succes etaleren deze critici aldus hun flinterdunne kennis van de betekenis, die Orwell zelf aan zijn werk toekende. Orwell beoogde met zijn boek immers geen toekomstvoorspelling. Hij wilde waarschuwen tegen bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen, vooral tegen de dreigende opkomst van het totalitarisme en daarbij maakte hij gebruik van satirische overdrijving. ‘Laat het niet gebeuren’ is zijn boodschap.Ga naar eind1.
De discrepantie tussen Orwell's 1984 en ons 1984 moet dus misschien eerder als een punt in zijn voordeel dan in zijn nadeel uitgelegd worden. Op zijn minst dwingt zij tot een andere afweging: baseerde Orwell zich wel op een juiste analyse van de maatschappelijke ontwikkeling, waarschuwde hij, met andere woorden, tegen een reëel of tegen een denkbeeldig gevaar? Pas als deze vraag beantwoord is, wordt het mogelijk de kracht van Orwell's waarschuwing te schatten. Dat is natuurlijk een vrijwel onmogelijke opgave: hoe zou de bijdrage beoordeeld kunnen worden, die één boek geleverd zou kunnen hebben aan het afwenden van een heilloze ontwikkeling? Maar het erkennen van de praktische onoplosbaarheid van dit probleem is iets anders dan zich tevreden stellen met de gemakzuchtige en misprijzende constatering, dat er ‘niets van is uit gekomen’. Om het tekortschieten van Orwell's voorspellingen nog eens extra te onderstrepen wordt in het voorbijgaan opgemerkt, dat op één punt Orwell wel ‘gelijk’ heeft gekregen. Dat betreft dan Orwell's analyse van de gevolgen van de atoombom. De klassieke verwijzing is naar zijn As I Please column, You and the Atom Bomb, in Tribune van 19 oktober 1945. Daarin schreef Orwell, dat hij van de atoombom ‘het einde van grootscheepse oorlogen’ en het voortduren van ‘een vrede, die geen vrede is’ verwachtte.Ga naar eind2. Maar ook hier is de interpretatie van Orwell's werk veel ingewikkelder dan op het eerste gezicht lijkt. In ieder geval is het onjuist Orwell zonder meer te prijzen voor zijn vroegtijdige onderkenning van de oorlogsvoorkomende werking van kernwapens en hem als een heraut van het huidige nucleaire afschrikkingsevenwicht af te schilderen. Dat zou immers toch enigszins impliceren, dat Orwell deze ontwikkeling positief waardeerde, terwijl het omgekeerde het geval was. In een artikel uit 1947, Toward European Unity, beschrijft Orwell heel direct en krachtig zijn standpunt tegenover de atoombom. Het leek hem voor de hand te liggen, dat de angst voor de gevolgen van een kernwapenoorlog zo groot zou zijn, dat iedereen af zou zien van het gebruik van deze wapens. Maar de lezer uit 1984, achtervolgd als hij hoe dan ook wordt door het nucleaire spook, moet wel zeer verbaasd zijn door de zin, die Orwell op die vanzelfsprekendheid liet volgen: ‘This seems to me the worst possibility of | |
[pagina 50]
| |
all.’Ga naar eind3. Logischerwijs moet dus ook het uitbreken van een kernoorlog tot de minder ernstige, andere mogelijkheden gerekend worden. Een heel opmerkelijk standpunt, zelfs wanneer men bedenkt, dat in Orwell's tijd er nog slechts enige tientallen atoombommen met betrekkelijk geringe vernietigingskracht beschikbaar waren en een kernoorlog dus nog niet zoals nu als vanzelfsprekend met de ondergang van de wereld werd gelijk gesteld. In ieder geval lijkt het gerechtvaardigd op Orwell's denkbeelden over internationale politiek en de rol van massavernietigingswapens nader in te gaan. Daar is des te meer reden voor, wanneer men bedenkt, welke bedoelingen Orwell met 1984 had. Uit een brief aan Roger Senhouse van 2 december 1948 bij voorbeeld, maar ook uit het Warburg-memorandum blijkt dat het hem er vooral om ging de binnenlandse politieke gevolgen te analyseren van een specifieke internationale context. Kernpunt van zijn zorg is natuurlijk de dreiging van een totalitaire ontwikkeling, maar het is opvallend, dat Orwell eerst internationale omstandigheden opsomt die die ontwikkeling zouden bevorderen (de opdeling van de wereld in invloedssferen, de noodzaak zich voor te bereiden op een totale oorlog tegen de Sovjet Unie, de invloed van de atoombom) en pas in tweede instantie wijst op het gevaar, dat schuilt in het aanvaarden door intellectuelen van allerlei slag van een ‘totalitarian outlook’ - waarvan acte trouwens.Ga naar eind4. De verbinding tussen internationale en binnenlandse politiek, die Orwell op deze wijze aanbrengt, verdient nadrukkelijk onderstreept te worden. Niet alleen omdat in de ‘officiële’ politicologie pas veel later dit terrein aandacht kreeg, maar vooral ook omdat dit perspectief zoals ik nog zal aantonen, waardevol is voor het begrijpen van de huidige politieke werkelijkheid.
Maar eerst dienen twee andere vragen aan de orde gesteld te worden. In de eerste plaats dan de vraag, waarom Orwell al een paar maanden na de bommen op Hiroshima en Nagasaki zo helder kon schrijven over het specifieke karakter van kernwapens, dat tot niet-gebruik zou dwingen, terwijl de meeste andere waarnemers de atoombom toen nog als een bijzonder krachtig, maar verder gewoon wapen beschouwden.Ga naar eind5. Intrigerender is nog de tweede vraag, waarom voor Orwell juist het niet-gebruik van kernwapens en het daarmee samenhangende uitblijven van oorlog de ‘slechtste mogelijkheid’ was. Het antwoord op deze tweede vraag geeft hij heel beknopt in hetzelfde artikel Toward European Unity. Het uitblijven van oorlog betekent het handhaven van de verdeling van de wereld tussen twee of drie supermachten, die elkaar niet kunnen uitschakelen en wier regiems door interne rebellie niet omver geworpen kunnen worden. Deze regiems zouden vervolgens - het draaipunt in Orwell's redenering - gekenmerkt worden door hun hiërarchische structuur. De internationale context dwingt daar volgens hem welhaast onvermijdelijk toe en bevordert aldus het totalitarisme. Het onderscheidende kenmerk van die context is de afwezigheid van oorlog ten gevolge van de angst voor de gevolgen van een atoomoorlog. En wanneer het verhinderen van totalitarisme de hoogste prioriteit heeft - en dat geldt zeker voor Orwell - kan die afwezigheid van oorlog dus als de ‘slechtste’ mogelijkheid aangeduid worden. In al haar beknoptheid is deze redenering weinig bevredigend en op de eerste vraag is nog in het geheel geen antwoord gegeven. Het zoeken naar antwoorden op deze vragen wordt sterk bemoeilijkt door de wellicht gelukkige omstandigheid, dat Orwell, hoewel hij zich als een ‘politiek schrijver’ beschouwde, er niet naar streefde een originele en al omvattende politieke theorie te ontwerpen. Eerder moeten zijn opvattingen begrepen worden als weerspiegelingen van enkele, zeer Engelse, denktradities op het gebied van de internationale politiek, waarvan Orwell de representant en veel minder de grondlegger was. De merkwaardige wijze, waarop hij deze tradities dooreen mengde, biedt vervolgens een verklaring voor zijn opvallende waardering van de gevolgen van de atoombom en tegelijk ook voor de internationale mise-en-scène van 1984. | |
[pagina 51]
| |
Twee tradities zijn daarbij vooral van belang. Ik zal deze beide eerst kort aanduiden en de wijze, waarop Orwell ze combineerde, beschrijven om daarna uitvoeriger bij beide stil te staan en te illustreren, hoe zeer Orwell's denken er door beïnvloed werd.
Voor wat betreft de feitelijke analyse van de invloed van massavernietigingswapens op de internationale politiek en de kans op het uitbreken van oorlog sluit Orwell aan bij een werkelijk zeer oude traditie, die van het afschrikkingsdenken. Het is immers een misverstand te menen, dat pas met de intrede van kernwapens de gedachte opgeld deed, dat oorlogen voorkomen zouden kunnen worden, wanneer geen van beide partijen eenvoudig door de vernietigingskracht van de wapens een mogelijkheid ziet de overwinning te behalen. Des te gruwelijker de oorlog, des te geringer de kansen op een overwinning, des te zekerder de nederlaag, en het belangrijkste van alles, des te minder mensen daar van overtuigd zijn, des te meer zullen politici tot oorlog besluiten. Alfred Nobel, de uitvinder en producent van moderne springstoffen, schreef in deze trant aan barones Bertha von Suttner, schrijfster van de pacifistische roman Die Waffen Nieder en, pikant genoeg, winnares van de Nobelprijs voor de vrede. Hij meende, dat hij door zijn uitvindingen, die het winnen van een oorlog volgens hem illusoir maakten, meer had bijgedragen tot de vrede dan zij met haar vredesconferenties en demonstraties. ‘Misschien maken mijn fabrieken sneller een eind aan de oorlog dan uw congressen; op de dag dat twee legerkorpsen elkaar in één seconde kunnen vernietigen, zullen alle beschaafde naties vol afschuw terugdeinzen en hun troepen ontbinden.’Ga naar eind6. De atoombom luidde de laatste fase in de ontwikkeling, waarop Nobel doelde, in en wordt dan ook als het absolute wapen aangeduid. Dat Orwell al een paar maanden na Hiroshima en Nagasaki deze eigenschap van de atoombom doorzag is prijzenswaardig. Zeker wanneer men bedenkt, dat Bernard Brodie, de grondlegger van de nucleaire afschrikkingsstrategie pas begin 1946 tot de conclusie kwam, dat in de nucleaire tijd de enige rationele militaire politiek van een land het afschrikken van oorlog kon zijn.Ga naar eind7.
Zijn maatstaf voor de politieke waardering van deze situatie ontleende Orwell aan een duidelijk andere traditie van denken over oorlog en vrede. Het is die welke Michael Howard aanduidt als de ‘liberale’ traditie.Ga naar eind8. Deze traditie wordt gekenmerkt door de gedachte, dat oorlog veroorzaakt wordt doordat bepaalde groepen daardoor hun eigen belang denken te bevorderen. De politieke elite gebruikt bij voorbeeld oorlogsvoorbereiding als een middel om de bevolking te disciplineren, politieke oppositie uit te schakelen en het staatsapparaat te versterken. Dat wapenfabrikanten uit louter winstbejag oorlogshitsers zijn, is daarnaast een bekende slogan. In deze opvatting is oorlog niet voornamelijk of zelfs in het geheel niet een internationaal verschijnsel, veroorzaakt door het anarchische karakter van de internationale maatschappij of door het gedrag van bepaalde agressieve staten, maar een verschijnsel dat geheel door binnenlandse politieke factoren verklaard kan worden. De revolutionaire variant of beter misschien de revolutionaire consequentie, van deze opvatting houdt in, dat een verloren oorlog een noodzakelijke conditie is voor revolutie. Wanneer de machtspositie van de politieke elite krachtig ondermijnd is door oorlogvoering, zijn er mogelijkheden voor revolutionaire initiatieven. Het was Lenin's standpunt in de Eerste Wereldoorlog en het was in de jaren dertig ook de opvatting van de kleine Independent Labour Party die Orwell tot de zijne maakte. Hier ligt de verklaring voor Orwell's verbazingwekkende opmerking dat de toekomstige verhindering van oorlog door de wederzijdse angst voor de gevolgen van een kernoorlog ‘the worst possibility of all’ is. Orwell schijnt te suggereren dat oorlog een noodzakelijke voorwaarde is voor revolutie: geen oorlog, geen revolutie daarna. En omdat Orwell de revolutionaire ontwikkeling van de maatschappij zag als een noodzakelijkheid, en misschien als de enige mogelijkheid om de ontwikkeling van het totalitarisme tegen te houden, of | |
[pagina 52]
| |
in ieder geval de permanente oorlogsvoorbereiding als belangrijkste oorzaak van de totalitaire dreiging zag, kwam hij tot de conclusie dat het uitblijven van een feitelijke oorlog gekoppeld aan een voortgaande oorlogsvoorbereiding ‘the worst possibility of all’ was. Zonder feitelijke oorlog (als gevolg van de angst voor de gevolgen ervan), zou de ontwikkeling van de maatschappij in de richting van strikte hiërarchie en totalitarisme, zoals geschilderd in 1984, als gevolg van de permanente oorlogsvoorbereiding bijna onvermijdelijk zijn.
Het is de moeite waard nader in te gaan op deze twee denktradities en op de wijze, waarop Orwell ze combineerde tot zijn perspectief op de internationale politiek en op de wisselwerking tussen internationale context en binnenlandse politiek, zoals uitgewerkt in 1984. Aan het licht komt dan het feit, hoe zeer ook wat dit betreft Orwell een typisch Engelse schrijver was, beïnvloed als hij werd door typisch Engelse denkbeelden over kwesties van oorlog en vrede. Daarnaast wordt de continuïteit in Orwell's denken sinds het midden van de jaren dertig duidelijk. Niet alleen is zijn preoccupatie met de totalitaire dreiging terug te voeren tot die periode, zijn ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog met name, maar het blijkt, dat ook de elementen, die tezamen de internationale context van 1984 vormen, reeds toen aanwezig waren. Verandering lijkt alleen te bespeuren in de waardering, die Orwell voor een en ander heeft. Een zeker optimisme lijkt na 1945 in pessimisme om te slaan.
In de eerste plaats dan is het goed er op te wijzen, dat niet alleen ter (uiterst) linkerzijde maar in de Engelse samenleving als geheel in de jaren twintig en dertig boven omschreven opvatting over het effect van de moderne massavernietigingswapens krachtige aanhang bezat. De Duitse luchtbombardementen op Londen aan het eind van de Eerste Wereldoorlog hebben op het Engelse publiek een zeer groot psychologisch effect gehad. De feitelijke onkwetsbaarheid, waarop de eilandbewoners eeuwenlang in hun politieke calculaties vertrouwden, was vernietigd, en meer dan op het Europese continent, waar dat gevoel van onkwetsbaarheid van oudsher niet bestond, bezon men zich op de strategische consequenties van luchtbombardementen. De toon werd daarvoor al in 1923 gezet door kolonel J.F.C. Fuller, de man achter de Engelse tankdoorbraak in Cambrai in november 1917 en daardoor gezaghebbend op het gebied van moderne oorlogvoering. Fuller ging uit van het axioma, dat tegen een massale luchtaanval geen verdediging mogelijk was en in zijn boek The Reformation of War schetste hij de consequenties daarvan. ‘Ik geloof dat in toekomstige oorlogen grote steden, zoals Londen, uit de lucht aangevallen zullen worden, en dat een vloot van 500 vliegtuigen met ieder 500 tienponds bommen met bij voorbeeld mosterdgas 200.000 gewonden zal veroorzaken en binnen een half uur de hele stad in paniek zal hebben gestort. Stel je eens voor, voor zover je kunt, wat het resultaat zal zijn: Londen zal enige dagen één groot woest BedlamGa naar eind9. zijn, de ziekenhuizen zullen bestormd worden, het verkeer zal lamgelegd zijn, de daklozen zullen om hulp schreeuwen, de stad zal een pandemonium zijn. Wat zal er van de regering in Westminster terecht komen? Zij zal door een lawine van terreur weggevaagd worden. Dan zal de vijand zijn voorwaarden dicteren, die aanvaard zullen worden met dezelfde gretigheid als waarmee een drenkeling een strohalm grijpt. Zo kan een oorlog binnen 48 uur gewonnen worden en de verliezen voor de winnende partij zullen praktisch nihil zijn.’Ga naar eind10. Dit apocalyptisch perspectief, ontwikkeld door een militair en twee jaar later nog eens herhaald door Liddel Hart, doortrekt sindsdien de Engelse samenleving en Orwell ontkwam niet aan de invloed ervan - waarbij het overigens een interessante vraag is, in hoeverre Orwell reeds in de jaren twintig in zijn carrière als politie-officier in Birma kennis heeft gemaakt met de opvattingen van Fuller en Liddel Hart. Dat hij in de jaren dertig vertrouwd was met bovengenoemd apocalyptisch perspectief staat buiten twijfel. In een brief aan Rayner Heppenstal twijfelt hij er in 1935 aan of hij volgend jaar nog wel zal leven: | |
[pagina 53]
| |
‘On the other hand by next year we may all have been blown sky-high. I was down at Greenwich the other day and looking at the river I thought what wonder a few bombs would work among the shipping.’Ga naar eind11. Beelden van de effecten van luchtbombardementen kunnen in zijn romans Keep the Aspidistra Flying (1936) en Coming up for Air (1939) gevonden worden.Ga naar eind12.
Het is belangrijk om vast te stellen, dat hoewel deze opvatting over de effecten van luchtbombardementen, in het bijzonder die welke betrekking hadden op de stabiliteit van de politieke structuur en de positie van de heersende politieke elite, gedeeld werd door mensen aan weerszijden van het politieke spectrum, de waardering ervan natuurlijk verschilde. Het politieke establishment vreesde de vernietiging van de bestaande politieke structuur als gevolg van een luchtbombardement, zoals door Fuller en anderen geprofeteerd, zeer. Dat zou immers het einde van Old England en van hun eigen bevoorrechte positie betekenen. Dit heeft bij voorbeeld in 1938 vele politici er toe gebracht om ondanks hun afkeer er van Chamberlain's pogingen om oorlog met Nazi-Duitsland koste wat kost te vermijden, toch te steunen. Harold Nicolson, overigens zelf een hartstochtelijk tegenstander van deze appeasement politiek, beschrijft deze houding in zijn dagboeken. Zo legt hij een gesprek met zijn fractiegenoot, Malcolm McDonald, een aanhanger van Chamberlain vast: ‘Malcolm zegt, dat hoewel hij het er mee eens is [Nicolson's veroordeling van Chamberlain's politiek], we echt niet sterk genoeg zijn om een oorlog te riskeren. Het zou de slachting van vrouwen en kinderen in de straten van Londen betekenen. Geen Regering kan een oorlog riskeren zolang onze luchtafweer in zo'n lachwekkende toestand verkeert. Zelfs als de Duitsers onze huidige zwakte uitbuiten om een nog sterkere positie op te bouwen, dan moeten we dat risico maar lopen. Geen kabinet, dat weet hoe armzalig onze verdediging is, kan enig risico lopen. Alles wat we kunnen doen is door een verstandige terugtocht en goede diplomatie de gevaren, waarmee we geconfronteerd worden, te verminderen...’ (29 maart 1938). En een paar dagen eerder noteerde Nicolson deze uitspraak van Winston Churchill: ‘We lopen het risico alles te verliezen als we nu niet krachtig optreden. Maar als we krachtig optreden, dan ligt Londen in een half uur in puin.’Ga naar eind13. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Telford Taylor in zijn voortreffelijke Munich. The Price of Peace de angst voor Duitse luchtaanvallen als de belangrijkste oorzaak aanwees voor de omstandigheid dat Engelse en Franse militairen adviseerden om oorlog op dat moment tegen elke prijs te voorkomen en aan Hitler's eisen met betrekking tot Tsjecho-Slowakije toe te geven. München werd aldus, volgens Taylor, de enige echte overwinning van de Luftwaffe.Ga naar eind14. Wat de politieke elite vreesde, daar hoopten hun politieke tegenstanders op, althans een klein deel daarvan, zoals de Independent Labour Party (ilp) waartoe Orwell sinds juni 1938 behoorde. Volgens de ilp zou, zoals Crick opmerkt, de luchtoorlog en niet de economische crisis de ondergang van het kapitalisme inluiden. De bommenwerper zou uiterst drastisch en snel een beslissing forceren in een toekomstige oorlog. Uit de gebombardeerde ruïnes van de kapitalistische beschaving zou spontaan een beweging van de georganiseerde arbeidersklasse oprijzen en de socialistische maatschappij vestigen.Ga naar eind15. Orwell's denkbeelden zijn in dit opzicht volstrekt ernstig te nemen. In zijn eerste London Letter in de Partisan Review, gedateerd 3 januari 1941, schreef hij: ‘In de zomer (van 1940) bestond in Engeland zo iets als een revolutionaire situatie, hoewel er niemand was om er gebruik van te maken. Na twintig jaar in de maling te zijn genomen, begreep de natie plotseling wat haar regeerders voor mensen waren, en bestond er wijdverbreide bereidheid tot grootscheepse economische en sociale veranderingen, gecombineerd met absolute vastbeslotenheid om de invasie te voorkomen. Op dat moment bestond, geloof ik, de mogelijkheid de bezittende klasse te isoleren en de massa van de natie achter een beleid te krijgen, waarin verzet tegen Hitler en vernietiging van klasse-privileges gecombineerd wer- | |
[pagina 54]
| |
den... in de zomermaanden zag niemand de gelegenheid, de Labour leiders... lieten zich tot schoothondjes van de Regering maken... en toen de invasie uitbleef en de luchtaanvallen minder verschrikkelijk waren dan iedereen verwacht had, ebde de quasi-revolutionaire stemming weg.’Ga naar eind16. Inderdaad had iedereen zich vergist in de effecten van luchtaanvallen. Zij leidden niet tot een snelle beëindiging van de strijd, noch tot de vernietiging van de sociale en politieke structuur van de samenleving. Zowel degenen, die dat laatste vreesden als degenen, die er min of meer op hadden gehoopt, hadden zich misrekend.
Niettemin scheen Orwell vast te houden aan de theoretische essentie van de redenering, die was gebouwd op het veronderstelde effect van het massaal bombarderen van steden. Zou de angst om door zo'n alles vernietigende aanval getroffen te worden niet de meest effectieve afschrikking tegen een land zijn, dat een oorlog overwoog?Ga naar eind17. Wat conventioneel bombarderen niet tot stand kon brengen, zou de atoombom zonder twijfel wel kunnen. Het was dus min of meer vanzelfsprekend, dat Orwell, beïnvloed als hij was door bovenstaande redeneringen, veronderstelde dat de atoombom het uitbreken van oorlogen tussen de supermachten in de toekomst zou verhinderen. Atoomwapens zouden niet meer gebruikt worden, maar wel hun oorlogsvoorkomende werking behouden. In het boek van Goldstein, Theorie en Praktijk van het Oligarchische Collectivisme, Hoofdstuk 3, ‘Oorlog is Vrede’, staat het te lezen: ‘De uitwerking (van het gooien van enige honderden atoombommen) overtuigde de heersende groepen van alle landen er van dat nog een paar atoombommen het einde zou betekenen van een geordende samenleving en dientengevolge van hun eigen macht. Daarna werden er, hoewel er nooit een formeel tractaat tot stand kwam of daarop ook maar gezinspeeld werd, geen bommen meer geworpen.’Ga naar eind18. Eén element van de internationale context van 1984, het feit dat de supermachten geen echte oorlog, maar slechts een schijnoorlog tegen elkaar voeren, is aldus teruggevoerd op een wijze van denken, die in Engeland veel opgeld deed en waardoor Orwell in ieder geval sinds de jaren dertig beïnvloed werd. Niet alleen werd in die periode dus de kiem gelegd voor het hoofdthema van 1984, de waarschuwing tegen het totalitarisme als gevolg van Orwell's ervaringen in en na de Spaanse Burgeroorlog, dat geldt ook voor een belangrijk element van de internationale mise-en-scène van het boek.
Is er wat betreft de analyse van de feitelijke effecten van de moderne massavernietigingswapens dus een sterke continuïteit te bespeuren, ten aanzien van de politieke waardering er van is sprake van sterke verandering. Aanvankelijk, in de jaren dertig, was die zoals aangeduid vanwege het revolutionaire perspectief min of meer positief. Tijdens de oorlogsjaren bleef die waardering positief, maar werd anders gemotiveerd. Het revolutionaire perspectief werd vervangen door zijn vertrouwen in de oorlogsvoorkomende werking die Orwell op heel vernuftige wijze aan deze massavernietigingswapens toekende. Dit kwam aan het licht in zijn ongemeen heftige polemiek met Vera Brittain. Namens het Bombing Restriction Committee had zij een brochure, ‘Seeds of chaos’, gepubliceerd. Daarin veroordeelde zij het massale bombarderen van Duitse steden, zoals dat door de geallieerden gedaan werd: ‘Duizenden hulpeloze en onschuldige mensen in Duitse, Italiaanse en door Duitsers bezette gebieden worden onderworpen aan ellendige vormen van dood en verderf, die met Middeleeuwse folteringen te vergelijken zijn.’ Zij vond dat de geallieerden zich moesten beperken tot legitieme strijdmethoden en moesten stoppen met het bombarderen van burgerdoelen. In zijn As I Please column van 19 mei 1944 ging Orwell tegen deze opvatting heftig te keer: ‘... er is iets onsmakelijks in het aanvaarden van oorlog als instrument, terwijl men tegelijkertijd de verantwoordelijkheid voor de duidelijk barbaarse kanten er van probeert te ontlopen ...al het gepraat over “beperken” of “humaniseren” van oorlog is gewoon flauwekul... Oorlog is nu eenmaal barbaars, het is maar | |
[pagina 55]
| |
beter om dat toe te geven.’Ga naar eind19. Toch zou het onjuist zijn Orwell voor te stellen als een enthousiast supporter van het bombarderen. Twee maanden later schreef hij, dat hij ‘doodmoe’ van dat bombarderen werd. Niet zo verbazingwekkend, wanneer we bedenken dat hij kort daarvoor uit zijn flat gebombardeerd was. Maar hij blijft zich verzetten tegen de schijnheiligheid, ‘waarmee het geweld wel als instrument wordt aanvaard, maar gekermd wordt over bepaalde typen wapens of waarmee oorlog afgezworen wordt terwijl men wel het soort maatschappij in stand wil houden dat oorlog onvermijdelijk maakt.’Ga naar eind20. Alweer horen we hier een echo van de ilp-propaganda uit de jaren dertig, waarin het kapitalisme als een indirect oorlogszuchtig systeem werd voorgesteld. Toch is er meer dan Orwell's afkeer van burgerlijke schijnheiligheid. Hij speculeert over een mogelijk heilzaam effect van het massaal bombarderen van steden: ‘(Door deze bombardementen) is de onkwetsbaarheid van de burgerbevolking, een van de dingen die oorlog mogelijk hebben gemaakt, vernietigd.’ De redenering van Orwell moet ongeveer als volgt verlopen. Zolang een ruime meerderheid van de bevolking een kleine minderheid van soldaten naar het slagveld kon sturen om daar te sterven en in staat was om van veilige afstand de roem van deze dapperen te zingen, zolang was er geen reden om een einde aan het oorlogsverschijnsel te maken. Maar de moderne bommenwerper, waartegen geen verdediging mogelijk was, veranderde dit radicaal. Iedereen was nu een mogelijk en zelfs waarschijnlijk slachtoffer geworden, iedereen had dus een krachtige reden om het uitbreken van oorlog te verhinderen.
Na de oorlog werd dit oorlogsvoorkomende effect van moderne massavernietigingswapens door Orwell juist negatief gewaardeerd. In de combinatie van permanente oorlogsvoorbereiding en het eveneens permanente uitblijven van feitelijke oorlogvoering ten gevolge van de weerzijdse angst voor de verschrikkingen van een kernoorlog zag hij de belangrijkste oorzaak van de totalitaire dreiging. En omdat het verhinde- | |
[pagina 56]
| |
ren van het totalitarisme zijn hoogste politieke prioriteit was, moest Orwell er wel toe besluiten, dat het uitblijven van oorlog tussen de supermachten ‘the worst possible consequence’ van de atoombom was.
Ook het tweede element van Orwell's perspectief op de internationale politiek, de ‘liberale’ theorie, dat oorlog veroorzaakt wordt door het egoïstisch drijven van bepaalde politici en ondernemers, is al in de jaren dertig in zijn werk terug te vinden. Zo schreef hij bij voorbeeld in 1937 in een recensie van The men I killed van generaal Crozier: ‘Dat oorlog tegen een vreemde mogendheid alleen plaats vindt, wanneer de bezittende klasse denkt er winst uit te kunnen slaan.’Ga naar eind21. En er zijn vele andere voorbeelden te geven. Zoals reeds eerder is gezegd verklaart deze ‘liberale’ theorie oorlog en oorlogsvoorbereiding niet als verschijnselen veroorzaakt door specifiek internationale factoren, maar als verschijnselen veroorzaakt door binnenlandse politieke factoren, het eigen belang van de politieke elite bijvoorbeeld. Dit betekent, dat wanneer deze verklaringswijze tot haar uiterste consequentie wordt gevoerd, zij zelfs in een situatie, waarin het feitelijk voeren van oorlog uitgesloten is, zoals in het kernwapentijdperk het geval is, van nut kan zijn bij het analyseren van binnenlandse politieke omstandigheden. Orwell trok precies deze consequentie en daarmee legde hij de basis voor een ander belangrijk kenmerk van de wereld van 1984. In Goldstein's boek kunnen we lezen: ‘De oorlog, zo zal men zien, is nu een zuiver binnenlandse aangelegenheid.’ Volgens de ‘liberale’ theorie vervult oorlog in 1984 dan ook strikt binnenlandse functies: ‘... het doel van de oorlog is niet om gebiedsveroveringen te maken of te voorkomen, maar om de structuur der samenleving in stand te houden.’ Oorlog impliceert de vernietiging van allerlei goederen en houdt daardoor het welvaartsniveau zeer laag. Een laag welvaartsniveau is vervolgens naar Orwell's mening voorwaarde voor het handhaven van een hiërarchische maatschappijstruktuur. Oorlog is dus een instrument van de politieke elite om de eigen machtspositie te verzekeren. ‘Het doet er’, schrijft Goldstein ook, ‘niet toe of er feitelijk oorlog is en daar een beslissende overwinning niet mogelijk is, doet het er niet toe of de oorlog goed of slecht gaat. Het enige nodige is, dat er een oorlogstoestand bestaat.’ Dit instandhouden van een oorlogstoestand heeft ook nog een andere functie. Een hiërarchische maatschappij, zoals door Orwell geschetst, wordt gekenmerkt door grote emotionele spanningen en frustraties, zeker ook bij diegenen, die tot de politieke elite gerekend kunnen worden. Voor deze spanningen biedt de oorlogstoestand een geschikte uitlaatklep. Het is niet toevallig dat ‘juist in de Kernpartij oorlogshysterie en haat jegens de vijand het sterkst zijn’, zoals Goldstein schrijft.
Deze uiteenzetting over de achtergronden van Orwell's denken over internationale politiek kan niet beter afgerond worden door dit citaat, waarin beide tradities, die hem beïnvloed hebben - de militair-strategische, waaruit de feitelijke afwezigheid van feitelijke oorlogvoering werd afgeleid en de ‘liberale’, die de binnenlandse functies van oorlog en oorlogsvoorbereiding onderstreept - op voortreffelijke wijze gecombineerd worden: ‘De oorlog is bijgevolg, als wij hem de maatstaf van vroegere oorlogen aanleggen, slechts verlakkerij. Hij is als de gevechten tussen bepaalde herkauwende dieren, wier horens zo'n stand hebben dat zij niet in staat zijn elkaar te verwonden. Maar hoewel hij onwerkelijk is, is hij niet zinledig. Hij verslindt het overschot aan verbruiksgoederen en hij helpt om de specifieke geestelijke atmosfeer in stand te houden, die een hiërarchische maatschappij nodig heeft.’
Hoewel het een zeer riskante onderneming is, zou ik toch ter afsluiting kort enige aspecten van Orwell's 1984 met ons 1984 willen vergelijken. In de eerste plaats dan is het duidelijk, dat Orwell de oorlogvoorkomende werking van kernwapens juist heeft voorzien. De twee bommen op Hiroshima en Nagasaki en de resultaten van proefexplosies maakten zo'n indruk, dat het ge- | |
[pagina 57]
| |
bruik van een paar honderd atoombommen, zoals Orwell meende, niet nodig was om vriend en vijand van de immense vernietigingskracht van kernwapens, waardoor het voeren van oorlog zijn zin verliest, te overtuigen. In tegenstelling tot wat Orwell dacht, is er echter wel sprake van een soort formele overeenstemming tussen de supermachten om geen kernwapens tegen elkaar te gebruiken. Het Anti-Raket-verdrag van het salt i accoord kan in ieder geval naar mijn mening op deze wijze geïnterpreteerd worden. Daarbij beloven de supermachten immers kwetsbaar voor elkaars kernwapens te blijven, zodat een nucleaire uitwisseling op wederzijdse vernietiging zal uitlopen en het feitelijk voeren van een kernoorlog dus zinloos en daardoor voorkomen wordt. Minder overtuigend is Orwell's voorspelling, dat de permanente oorlogsvoorbereiding zal leiden tot hiërarchisering van de maatschappelijke struktuur. Hoewel men met zorg de invloed van militairen op de besluitvorming kan gade slaan, zou het toch te ver gaan om te beweren, dat de democratie geheel verdwenen is. Wat naar mijn indruk het meest waardevolle deel van Orwell's visie op de verhouding tussen internationale en binnenlandse politiek is, is zijn inzicht, dat de afwezigheid van feitelijke oorlogvoering, of zelfs van de mogelijkheid om oorlog te voeren, kan samengaan met woeste oorlogshysterie en haat van de vijand. Dergelijke oorlogshysterie en haat leiden echter in het geheel niet tot feitelijke oorlogvoering, of sterker geformuleerd, het een heeft vrijwel niets met het ander te maken. Naar mijn opvatting beleven we nu precies zo'n situatie. Aan de ene kant is er de felle anti-communistische retoriek van Reagan en zijn ministers, aan de andere kant moet geconcludeerd worden, dat het aantal feitelijke crises tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie geringer is dan tijdens het bewind van Carter, zoals ook Stanley Hoffmann, hoogleraar internationale betrekkingen aan Harvard University en verklaard tegenstander van Reagan, onlangs tot zijn verrassing en verbijstering vaststelde.Ga naar eind22. De retoriek en de feitelijke terughoudendheid kunnen beide verklaard worden op de wijze, die Orwell suggereerde. Aan de ene kant is er de internationale militair-strategische situatie, die nog steeds in geval van oorlog door de zekerheid van wederzijdse vernietiging gekenmerkt wordt. Beslechting van conflicten op de ‘klassieke’, dat wil zeggen gewelddadige manier is daarom uitgesloten, maar de oorzaken van conflict en dus de conflicten zelf zijn niet verdwenen. Tegelijk ook blijft de behoefte bestaan om op een of andere manier ‘iets te doen’ aan gevoeld onrecht in de internationale verhoudingen. Dit dwingt politici te zoeken naar vervangingsmiddelen voor feitelijke en echte beslechting van conflicten. De voortdurende aanschaf van wapens in plaats van hun feitelijk gebruik in gevechten speelt hierbij een belangrijke rol, maar dat geldt evenzeer voor retoriek en andere symbolische handelingen. Orwell verschaft een waardevolle analyse van dit verschijnsel. De woeste retoriek van Reagan en andere Amerikaanse politici na het incident met de Zuidkoreaanse Boeing deed me sterk denken aan de Twee Minuten Haat programma's, die Orwell beschreef, de psychologische en emotionele uitlaatkleppen voor frustraties, die door feitelijke machteloosheid veroorzaakt worden. En ik herinner met genoegen aan Orwell's waarneming, dat de behoefte aan dergelijke uitlaatkleppen des te groter is naarmate men een hogere positie in de politieke hiërarchie inneemt: ‘Juist in de Kernpartij zijn oorlogshysterie en haat jegens de vijand het sterkst.’ | |
NotenDit artikel is een enigszins bewerkte versie van een rede, die op 6 juni 1984 werd uitgesproken op het congres Nineteen Eighty-Four and the apocalyptic imagination in America, georganiseerd door het Nederlands Genootschap voor Amerikaanse Studiën in de Agnietenkapel te Amsterdam. |
|