Thomas Graftdijk Moord in de kathedraal
Joost Graftdijk (Rotterdam 1941) werkte als hoornist in het Omroeporkest totdat zijn persoonlijkheid dermate hevig in botsing kwam met het muzikantendom dat hij dit de rug moest toekeren. Hij schakelde over op een leven in dienst van de beeldende kunst, waarin hij altijd al diletteerde. Na het eindexamen Rietveld-academie volgden enkele tentoonstellingen maar hij timmerde niet aan de weg, werkt teruggetrokken in een bovenhuis in Amsterdam-Zuid, meestal 's nachts - wanneer het gemakkelijker lijkt de wereld buiten de deur te houden. Men is geneigd het werk van mijn broer een depressief karakter toe te schrijven. Al sinds jaren herkende hij in Praag, de stad van o.a. Kafka en Hašek, een inderdaad sombere dramatiek en een verwantschap met Amsterdam. ‘Er kwam zo veel uit Praag vandaan.’ Op meer dan één schilderij vormt het de gothische achtergrond.
Op zijn vijfentwintigste, als beginnend orkestmusicus, sloeg hij een baan in Bergen (Noorwegen) af omdat het er altijd regent en een van Eyck of een gothische kathedraal daar ver te zoeken zijn. Intussen heeft hij een hekel aan de kerk als instituut, laat hij Abel doodknuppelen in een gothische kathedraal en aan zijn eigen stijl is het gothische vreemd. Angst voor de leegte is hier afwezig. Wat hebben als die details en opgevulde decors voor nut? Het gaat om het contrast tussen bewuste nonchalance en de zorg waarmee bepaalde details uitgewerkt worden. Je gaat meestal uit van een eigen voorstelling, een beeld, en probeert zo dicht mogelijk in de buurt daarvan te komen.
In de latere Caravaggio boeien hem de meedogenloze somberheid, de virtuoze verfopdracht en de ongekende vaart - juist ook gerealiseerd door weglatingen. Zo verdwijnen soms hele partijen van een gezicht in de schaduw.
Een gok blijft de keuze van dat ene moment waarop een schilderij op z'n best ofwel ‘af’ is. Waar moet je tijdens het schilderen overigens je brein mee zoet houden om niet in overbodige gedachten te vervallen? Met een cassetterecorder of een transistor?
Juist als je niet schildert denk je meer verstandelijk over wat je onder handen hebt. Het schilderen zelf is hoofdzakelijk een kwestie van aftasten, van denken in beelden. ‘Valt dit fragment uit de toom - kloppen de verhoudingen een beetje?’ Een spiegeltje is hierbij een geijkt controlemiddel, grove fouten springen plotseling in het oog. Als litterator zou ik me iets soortgelijks kunnen wensen, bijvoorbeeld een toverbril waardoor je de effectiviteit van een dichtregel zou kunnen aflezen.
Zodra je begint te denken is het goed mis, zei Cézanne. Hoe dan ook voltrekt er zich iets buiten je wil om. Ook al probeer je nog zo goed Vermeer na te bootsen, er komt altijd iets anders uit. Van Meegeren's bedrog zou nu geen kans van slagen meer hebben - dit in tegenstelling tot de eerlijkheid van een groot schilder als Albert Marquet.