Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Pieter R.D. Stokvis Blauwboekjes over de verborgenheden van Den Haag, 1828-1853Ga naar eind1.In studies over de volkscultuur of de mentaliteit van de werkende klassen vindt men herhaaldelijk de klacht dat getuigenissen van de betrokkenen zelf uit de periode vóór 1870 schaars zijn.Ga naar eind2. Bij gebrek aan beter is men hoofdzakelijk aangewezen op de mededelingen van burgerlijke waarnemers, die een eenzijdig, zo niet vertekend beeld geven van het arbeidersbestaan. Weliswaar kunnen hieruit allerlei aspecten van het dagelijks volksleven gereconstrueerd worden, maar zonder directe getuigenissen blijft de denkwereld van de volksklasse toch moeilijk te achterhalen. Nu zijn er wel degelijk bronnen waarin werklieden, dienstboden en kleine burgers direct hun hart luchtten, zelfs over zaken als seksueel gedrag. De hier te onderzoeken Blauwboekjes vormen zo'n bron. Zij vertonen sterke verwantschap met de literaire en journalistieke samenlevingsschetsen die in de jaren 1840 naar Frans voorbeeld ook in Nederland verschenen.Ga naar eind3. Een veel nagevolgd hoogtepunt van deze ‘physiologische’ - wij zouden zeggen sociografische - mode in de literatuur was Eugène Sue's roman die in het Nederlands ‘De verborgenheden van Parijs’ heette.Ga naar eind4. | |
De Haagse Blauwboekjes en hun uitgever.Van 1828 tot omstreeks 1853 verschenen er in Den Haag brochures - naar de neutrale blauwe kaft Blauwboekjes genoemd - waarin al dan niet terecht Haagse personen en toestanden aan de kaak gesteld en gehekeld werden. Het Haagse Blauwboekje was een schandaalblad dat met onverholen genoegen in schunnige en volkse bewoordingen met name de seksuele handel en wandel van medeburgers besprak. Zijn pornografische inslag onderscheidt het van hedendaagse roddelbladen. Overigens kwam het aan dezelfde behoeften tegemoet en vervulde het dezelfde functies. Door hoger geplaatsten te kapittelen of verdacht te maken en ook de eigen kring niet te ontzien oefende het blad, namens de kleine burgerman met al zijn vooroordelen, een vorm van sociale controle uit. Evenals bij de hedendaagse schandaalpers was niet morele verontwaardiging het overheersende motief, maar baatzucht en in het geval van deze Blauwboekjes tevens afpersing. Op slecht papier in verschillende lettertypen gedrukt en verlucht met oude houtsneden die weinig met de inhoud van doen hebben, was het voor het oog een armetierige uitgave. Behalve de wekelijkse Blauwboekjes die tegen een maandabonnement van f0,20 elke maandag aan huis bezorgd werden, gaf de drukker-uitgever die zich als J. van der Ven aandiende, ook gelegenheidspublikaties uit tegen een meerprijs. Zo adverteerde hij in het ‘Dagblad van 's-Gravenhage’ van 1828 en 1829 met zangstukjes, volksprenten, sensationele verhalen en onthullingen met naam en toenaam. De uitgever, die onder de naam van zijn vrouw opereerde, was in werkelijkheid in 1798 te 's-Gravenhage geboren als Thomas Hendrik-Willem A(e)peker, het tiende kind van een Lutherse Duitse immigrant. In 1821 huwde hij de één jaar jongere katholieke Maria van der Ven. Als beroep gaf hij toen boekdrukker op, maar later stond hij ook wel eens geregistreerd als commissionair of praktizijn d.w.z. boodschappenloper of zaakwaarnemer. Apeker, die door Robijns een onderwereldfiguur | |
[pagina 17]
| |
wordt genoemd, stond in verbinding met de oppositionele journalist Eilart Meeter en trad bovendien op als politie-informant. Via Van Andringa de Kempenaer genoot hij het vertrouwen van koning Willem ii, ook in de vorm van toelagen.Ga naar eind5. Het uitgeversechtpaar kwam herhaaldelijk met de justitie in aanraking. Een Scheveningse voorganger die van verduistering beschuldigd was, liet deze aantijging niet over zijn kant gaan, zodat Apeker in 1828 voor het eerst in de gevangenis belandde. Zijn vrouw bleef toen buiten schot en zette het bedrijf ongestoord voort. In 1832 werd Apeker tot één jaar gevangenisstraf, een boete van f236,- en de proceskosten ad f2,32 veroordeeld, dit keer niet wegens laster, maar wegens het drukken van ‘geheel onbetamelijke, aanstotelijke en voor het behoud der goede zeden zeer nadelige uitdrukkingen’Ga naar eind6.. Het jaar daarop werd ook zijn vrouw wegens onbewezen laster over een tandmeester veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en een boete van f50,-Ga naar eind7.. Samen moesten ze dus een som betalen die in de buurt kwam van een arbeidersjaarinkomen. Hierdoor niet in het minst ontmoedigd volhardden zij in hun bedrijf. Toen een nieuw proces dreigde verhuisde het gezin in 1849 voor een jaar naar Antwerpen. Terug in Den Haag sloegen de publikaties, die al die jaren nauwelijks van toon en opmaak veranderd waren, mogelijk niet meer zo aan, zodat ze in 1856 hun geluk in Amsterdam beproefden. Hier ging het van kwaad tot erger. Wegens bedelarij onder bedreiging werd Apeker in 1857 tot een jaar veroordeeld. Nauwelijks ontslagen keerde hij in 1859 wegens oplichting naar de Hoornse strafgevangenis terug. Toen hij zich in 1865 weer in Amsterdam vestigde, was zijn vrouw intussen overleden. Kort daarop in 1867 verdween hij voorgoed naar Hoorn, waar hij in 1872 stierf. De aangifte geschiedde door twee ‘bekenden’, van beroep ‘gevangenbewaarder’. Tot 1850 een geducht drukker - alias afperser - kwam hij daarna niet meer áán de bak, alleen nog ín de bak om daar ook zijn einde te vinden. Hoe geducht hij was blijkt wel uit het commentaar van de directeur van politie A. Ampt die in zijn verslag aan burgemeester en wethouders van 16 december 1828 ook één en ander aantekende over de werkwijze van de uitgever, de oplage en de lezerskring. Ampt schreef dat sedert enige tijd onzedelijke blauwboekjes verspreid werden door ‘een ellendig drukkertje’ wiens mes aan twee kanten sneed. Enerzijds zette hij zo'n 900 exemplaren per week af, anderzijds bestond hij het om ‘de hem toegezondene of wellicht zelfs vervaardigde paskwillen aan de personen welke daarin worden tentoongesteld, voor den druk te laten lezen’ en hun de keus te laten tussen afkoop of publikatie. Bovendien wist hij langs dezelfde weg aan kwetsbare lieden een abonnement voor zes tot twintig exemplaren op te dringen. Ampt opperde dat het zegel misschien een middel was ‘om die pers te doen stilstaan’. Niet alleen de eer van individuele burgers was immers in het geding, maar de eerbaarheid zelf. ‘Hoe zouteloos dat blaadje ook geschreven is, wordt hetzelve door groot en klein met graagte gelezen. Kinderen, waarvan de ouders het importeerd, dat in alle zedelijkheid worden opgevoed, weten den inhoud van dat blad elkander ter school te verhalen’. Voortzetting of zoals de uit de Napoleontische school stammende Ampt schreef ‘continuatie’ was ook daarom ‘niet alleen ergerlijk, maar hoogst zedenkwetsend’, want ‘de obsceniteit wordt er in den hoogsten graad opgevoerd, waarvan de nagalm wijd en zijd in alle kringen wordt gerependeerd [= verbreid]’. Bovendien moest men in het oog houden dat een gedrukt woord nu eenmaal bij minder ontwikkelden als een waar woord gold.Ga naar eind8. Ampt's ingenieuze voorstel om de uitgever door de inning van achterstallige zegelbelasting de mond te snoeren, werd niet gehonoreerd. Nog in 1853 werden de door A.G.A. van Rappard - voormalig directeur van het kabinet des konings - aangeboden Blauwboekjes met schroom door de ‘Vereeniging tot Beoefening van de Geschiedenis van 's-Gravenhage’ aanvaard om althans een proeve te bewaren van een ‘schandelijk en zedeloos schotschrift dat reeds jaren achtereen hier ter stede, weliswaar zonder ophef en aankondiging, doch daarom niet min- | |
[pagina 18]
| |
der met succes wordt uitgegeven en onder de mindere standen, naar men zegt vooral onder de dienstboden, veel gelezen wordt.’Ga naar eind9. De vereniging voorzag dat een toekomstig geschiedschrijver ‘genoegzaam [zou] ontwaren, hoe de drukpers ook hier misbruikt is en hoe het artikel zeden ook in onzen tijd zijne treurige zijde oplevert’. Wat de vereniging niet bevroedde, is, dat deze onooglijke Blauwboekjes de geschiedschrijver ook in staat zouden stellen om een tipje van de sluier op te lichten die het seksuele leven van die tijd bedekt. En niet alleen het seksuele leven, want het echtpaar dat de drukpers met afpersing combineerde, speculeerde ook op andere volkse en (klein)burgerlijke preoccupaties en vooroordelen. Met zijn sensationele, rancuneuze en hier en daar maatschappijkritische inhoud was het Haagse Blauwboekje een voorloper van de in de jaren 1840 welig tierende oppositionele lilliputters en de reeds genoemde ‘physiologieën’.Ga naar eind10. ‘Het blauwe boekje van 's-Gravenhage’ was zich blijkens enkele dichtregels op een titelpagina welbewust van zijn geduchte faam: ‘Door velen lang gekend en evenveel gelezen, / Wordt dit geschrift geschuwd, veracht, maar ook geprezen, / Naar mate ieder die wat op zijn kerfstok heeft, / Nog eigerwaarde mint, voor d'openbaarheid beefd.’Ga naar eind11. De prijs was gering en de oplage aanzienlijk. De lezerskring was zeker een veelvoud van de oplage doordat zulke bladen van hand tot hand gingen en in koffiehuizen werden gelezen. Ampt suggereerde dat ze in alle kringen en ook door de schooljeugd, dus ongeveer twaalfjarigen, gelezen werden. Vooral de invloed op jeugdigen en minder ontwikkelden werd gewraakt als een gevaar voor de openbare orde en zedelijkheid. De verenigingsnotulist hield het op dienstboden en waarschijnlijk niet ten onrechte. Dienstboden en haar gelijken gaven roddels door aan het blad en waren er dikwijls het mikpunt van. Naast scabreuze verhalen en sensationele onthullingen werd het blad namelijk gevuld met ingezonden brieven. De daarin genoemde namen waren met opzet zodanig gecodeerd - als ze al gecodeerd waren - dat raden niet nodig was. Om een voorbeeld te geven: een prostituée wier diensten niet beloond waren, nam wraak door het gebeurde in een Blauwboekje te doen opnemen. In verkorte vorm luidde het bericht aldus: toen de wagenmaker-rentenier [naam en adres] op de Vijverberg ‘een op speculatie rondfladderend zusje’ ontmoette ‘nam hij en passant hare hand en voerde dezelve... alles behalve naar zijn geldbeurs..., toen het eindelijk op een scheiden van de markt aankwam en gemelde nimf hem daarna om geld vroeg’ zette hij het op een stappen.Ga naar eind12. Het Blauwboekje was, zoals ook in bovenstaand voorbeeld, vooral gespitst op seksueel gedrag en geeft hier informatie over in termen die in een gewoon woordenboek niet te vinden zijn. Alvorens het licht op de eigenlijke verborgenheden te laten vallen, zal ik enkele schaarse passages over politieke en sociale verhoudingen en een aantal kenmerkende vooroordelen en stereotypen bespreken. | |
De Blauwboekjes over politieke en sociale verhoudingenHet Blauwboekje was geen oppositioneel orgaan dat sympathiseerde met de opkomende burgerij. Het bekeek de middenstand met de door afgunst en achterdocht gekleurde blik van de orangistische en deels reactionaire volksklasse. De klacht van de liberale en democratische oppositie dat ‘de middenstand verdwijnt... [door] dat zij naar evenredigheid der hoogere standen te zwaar door belastingen wordt gedrukt’ werd beschouwd als ‘loos alarm der gewaande middenstand’. In het betoog werd het maatschappijbeeld van de middenstand in de jaren 1840 als volgt samengevat: ‘De middenstand, is het bolwerk der maatschappij; door haar zetelen zich de magtigen in hunne paleizen, wordt gedeeltelijk de lagere stand aan arbeid, voedding en deksel geholpen.’ De klagende, ‘ingebeelde’ middenstand werd voorgehouden dat hun middenpositie ook maar onbestendig en afhankelijk was: ‘Is het de noeste wer[k]baas, die met behulp van eenige zijner | |
[pagina 19]
| |
knechten deszelfs bestaan moet schragen, doch door arbeid[s]gemis van slechts één jaar geruïneerd is; - is het de winkelier, die door de gunst zijner kalanten in stand moet blijven en door derzelver ongunst tot behoefte daald; is het de koopman in miniatuur, die door eene enkele daling der fondsen ten gronde gaat; - de ambtenaar, die bij de ontvangst van zijne demiscie met ellende moet kampen; - met één woord is het die stand, welke zoo vaak door ijlhoofdige zelfverheffing aan zijne ondergang arbeid?’Ga naar eind13. Naar aanleiding van het initiatiefvoorstel tot grondwetsherziening in 1844 kwam het Blauwboekje met een alternatief dat getuigde van een monarchistische gezindheid en een afkeer van vreemdelingen en ambtenaren uitgezonderd officieren. In het kort, ‘argumenten van het gezond verstand’ schreven de volgende maatregelen voor: 1. een tweemaandelijkse vorstelijke audiëntie, 2. een verhoging van het vorstelijk tractement dat immers ‘gedeeltelijk in circulatie onder de arbeidzame volksklasse’ kwam, 3. een viertal ministers met een jaarsalaris van f8000,- en minder ambtenaren, 4. een arbitraal hof in plaats van de Raad van State en de Eerste Kamer, 5. een volksvergadering van 80 Nederlanders die meer dan f100,- aan personele belasting betaalden, te kiezen door die Nederlanders die f 50,- of meer betaalden, 6. gelijke pensioenen voor rechters en (achtergestelde) officieren, 7. verkiesbare burgemeesters en wethouders, 8. uitsluiting van vreemdelingen van landelijke en stedelijke betrekkingen en uitwijzing van buitenlanders zonder middel van bestaan.Ga naar eind14. Nog minder dan op de middenstand was het blad op de stijve aristocratie gesteld: ‘Komt men bijvoorbeeld in den burgerstand. Hoe hartelijk en met welk een toegenegen belangstelling omhelsd men elkander daar bij het wederzien na eenigen tijd afwezigheid. Bij de aristocratie daarentegen is men gewoonlijk koel, rekt men de troniën uit en mompelt men eenigen vormen welke als zoovelen ijspegels en keiselsteenen aan de schakel der teederste aandoeningen worden gehecht.’Ga naar eind15. Een ‘vrouwvriendelijke’ emancipatoire noot klonk door in 1851, toen geklaagd werd over de ongelijkheid voor de wet, de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, de verplichting tot gehoorzaamheid ook bij mishandeling, het feit dat de man bij overspel buiten de eigen woning vrijuit ging en anders een boete kreeg, terwijl de vrouw gevangenisstraf wachtte en tenslotte het verbod tot het instellen van een vaderschapsonderzoek.Ga naar eind16. Terwijl uitgesproken ideeën over de inrichting van de samenleving als geheel slechts sporadisch opdoken, kleurden duidelijke vooroordelen bijna elk betoog of verhaal. De stereotypen en vooroordelen betroffen bevolkingsgroepen en hun gedragspatronen, zoals bijvoorbeeld joden, katholieken, Duitsers, homoseksuelen, dominees, artsen en (zelf)moordenaars. De jood of ‘het mausje’ figureerde bijvoorbeeld als geldschraper of geilaard.Ga naar eind17. Het bericht dat een joodse stadsarts hulp geweigerd zou hebben aan een behoeftige patiënte die geen briefje van het armbestuur kon tonen, werd breed uitgesponnen.Ga naar eind18. Joodse kooplieden werd zondagsontheiliging aangewreven.Ga naar eind19. In schetsen en samenspraken werden veelal joodse hoeren en jiddische accenten opgevoerd.Ga naar eind20. Soms werd het anti-semitisme duidelijk verwoord,Ga naar eind21. meestal bleef het echter verborgen in het stereotiepe beeld van joden, dat nu eenmaal gemeengoed was in Nederland en daarbuiten. Een ‘prakkelematie’ van ‘mausje Pipel aan zijne geloofsgenooten’ te Rotterdam over de ondanks de zogenaamde emancipatie voortdurende discriminatie op de arbeidsmarkt en de bejegening van ‘smousen’ door overheidsdienaren en publiek, was mogelijk door de uitgever ironisch bedoeld, maar daarom niet minder terecht.Ga naar eind22. Jezuïeten waren volgens het Blauwboekje intriganten en pastoors knepen de kat in het donker.Ga naar eind23. Duitsers waren onderkruipers die het loon van de Nederlandse werkman drukten.Ga naar eind24. Dom als deze gastarbeiders waren, stelden ze zich met weinig tevreden: ‘Een mof die nauwelijks weet dat twee maal vijf maakt tien, zal men in Holland vaak al heel gelukkig zien.’Ga naar eind25. De uitgever kon het weten: hij was zelf de zoon van een | |
[pagina 20]
| |
Duitse immigrant! Die beroepsbeoefenaren uit de gezeten burgerij waarmee het gewone volk geregeld in aanraking kwam, zoals officieren, ambtenaren en vooral artsen en predikanten, waren het voorwerp van spot en achterklap. Hier uitte zich mogelijk een haat-liefde verhouding van beide kanten; het gewone volk wist zich afhankelijk, de burgers voelden zich enerzijds in beschaving ver boven het volk verheven, anderzijds geroepen om als volksopvoeders of zelfs volkstribunen op te treden. Artsen werden beticht van zelfzucht en ontucht, want gelegenheid (betasting van het vrouwenlichaam) maakte de dief.Ga naar eind26. Predikanten werd gemakzucht verweten. De vorderingen die de van de Nederlandse Hervormde Kerk afgescheiden ‘kerkmuiters’ tegen de verdrukking in maakten, waren volgens het Blauwboekje onder meer toe te schrijven aan huisbezoek. Hervormde voorgangers lieten het bezoek van de armen hoogstens aan catechiseermeesters over: ‘Maar wat doen nu de dienaars van den staat? Wilt gij hen hooren of zien? Gaat dan des zondags in de kerk. Des maandags in de woningen van mammon. Des dinsdags op hunne vriendenkransjes. Des woensdags of in het Diligentia bij een fraai consert, of in hunne woningen onder een letterkransje en een tête à tête van geestelijke zusters. Op donderdag word gewoonlijk een blik op de menschelijke ellende geworpen. Vrijdag neemt men een stichtelijke uitspattingje onder de overpeinzing van Katrijn en goede wijn. Zaterdag betreurt men de zonden des volks en zondags heet het: Wee U, gij slangen en adderengebroeds!’Ga naar eind27. De afkeer van zelfmoord uitte zich in sarcastische beschrijvingen, de afkeer van seksueel verkeer met dieren en van mannen met elkaar uitte zich in onomwonden veroordelingen en scheldkanonnades. Bestialiteit werd zelfs als te liederlijk voor publikatie beschouwd.Ga naar eind28. Een ‘schand-jonker’, ‘verkeerde kantoorheer’, of ‘doodezeeridder’ zoals bij de ‘bij menigte onder allerhande standen’ voorkomende homoseksuelen werden genoemd, werd als volgt getypeerd: ‘een knaap... door wiens melkerige tronie, verwijfde manieren en naaimeisjesstem me al dadelijk op het denkbeeld van een doodezeeridder valt.’Ga naar eind29. De ‘onnatuurlijke monsters’ die aan het ‘doodschoppenswaardig wanbedrijf’ der gelijkgeslachtelijke liefde schuldig waren, werden natuurlijk altijd met naam en adres en plaatsen van samenkomst genoemd.Ga naar eind30. | |
SeksualiteitVerdachtmaking en zinneprikkeling gingen samen, wanneer heteroseksuele gedragingen in beeldende termen besproken werden. Zowel mannen als vrouwen konden volgens het Blauwboekje hun geslachtsdrift nauwelijks beheersen, tenzij godsdienstigheid en deugdzaamheid samenspanden. ‘Er bestaat niet éénen man, noch niet ééne vrouw in de geheele schepping, of dezelve voelden driften en hartstochten.’Ga naar eind31. In een kreupelrijm heet het: ‘Daar is een wond're kwaal, zij woelt steeds door de leden, Een kwaal alom bekend bij grooten en bij kleinen, Die Adams kind'ren soms formeerd tot ware zwijnen, die fel of matig woedt, waarvoor niets is bestand, dan godsdienst, maar alleen met deugd in nauw verband.’Ga naar eind32. Het lag in de aard van het Blauwboekje vooral seksuele contacten die niet door de huwelijksband geheiligd werden, in het licht te stellen. Over het huwelijk werd opgemerkt dat weinigen gelukkig waren. Mishandelen en schelden werden gelaakt, evenals trouwen om geld en de koppeling van oud en jong en gebochelden of kreupelen met partners, die recht van lijf en leden waren.Ga naar eind33. Het Blauwboekje suggereerde dat Den Haag een poel van wellust was: ontucht, overspel en hoererij alom.Ga naar eind34. In Turkije werden ontuchtige mannen voor de huisdeur opgehangen en overspelige vrouwen verdronken: ‘Als men in ons midden tot soortgelijke executiën overging, kon menigen man des morgens vanwege de hangende zijne deur niet uit en noch nooit had men zooveele katten als dan vrouwen in zakken geknoopt door onze grachten zien drijven.’Ga naar eind35. In het kader van voor- en buitenechtelijke seksualiteit werden uitingen van erotiek beschreven | |
[pagina 21]
| |
die blijkbaar met de desbetreffende terminologie in ieder geval bij de Haagse volksklasse en ook bij de schooljeugd bekend waren. Tenzij met ‘naaien’ aangeduid, werd de geslachtsdaad veelal omschreven. Na een danspartij was er rendez-vous in de duinen, waarbij menig meisje ‘met de roede van Adam zal worden gekastijd’ of waren ‘er verscheidene dames, die met hare favorieten donkerwaarts stapten en een hondenbruiloft gingen spelen’ of ‘het genot der elfde vinger’ smaakten op een ‘konijnenconcert’.Ga naar eind36. Het manlijk geslachtsdeel werd dikwijls betiteld als ‘een-oogige paling’ en een enkele keer als ‘[biljart]keu’ of ‘stootstok’.Ga naar eind37. ‘Wrijven’ kon staan voor masturbatie, maar mogelijk ook voor de geslachtsdaad zelf: een jongedochter werd vermaand ‘zoo niet te schreeuwen als zij gewreven wordt.’Ga naar eind38. Behalve wederzijdse masturbatie en de hondjesmanier (‘hondenbruiloft’) werd oraal-genitaal contact, hoewel als een decadente Franse voorkeur beschouwd, enkele keren genoemd. Een ‘grage lezer’ schreef ‘aan den redacteur’: ‘Is het waarheid, dat er bij een straat die op het Spui uitkomt, zich een zeker koekebakkers winkel dochtertje bevind, welke teveel schilletjes worst gebruikt en van dezelve somtijds wel onpasselijk wordt, maar toch noch onder het gebruiken uitroept: gosjemein, wat isse weer lekker neef!’Ga naar eind39. Duidelijker is de omschrijving in een samenspraak tussen twee ‘gepatenteerde’ (= geregistreerde) hoeren over een comediezangeres die haar concurrentie aandeed en dat zonder patent. ‘Jans: Ze is al zoo'n oud lijk, ik schat haar tenminste 2 à 44 jaren, dat men in haar nog behagen heeft - Stijn: Begrijp je dat niet. Ze heeft... altemaal oude smeerkanussen aan de hand en je weet, die moeten op zijn Fransch worden bediend. Ergo, kan zij dat kunstje.’Ga naar eind40. ‘Perversiteiten’ kwamen ook aan bod: vrouwen met honden en hoeren die klanten op verzoek met de roede gaven of geselden.Ga naar eind41. ‘Een voorstander der eerbaarheid verhaalt’ het voyeurisme van een oude jodin die toekijkt, hoe haar man de dienstmeisjes verleidt.Ga naar eind42. Over de ‘verborgen gruwelen’ van groepssex gaf een zekere ‘Argus’ een ‘wenk aan het openbaar gezag’: Het betrof een kapitein die via een koppelaarster militairen noodde, sex met zijn vieren in een ledikant te bedrijven.Ga naar eind43. | |
Anti-conceptie en abortusMet het plegen van ontucht betrad de ongehuwde vrouw een hellend vlak. De enige bekende anti-conceptietechniek die toegepast werd was immers afhankelijk van de willekeur of welwillendheid van de man. Dat ‘voor het zingen de kerk uitgaan’ bekend was, blijkt uit de volgende passage: ‘Een moedertje... werd voor een paar dagen verhaalt dat hare twintigjarige dochter zich tweemalen op zijn Engels met een man in aanraking bevonden had, waarop zij de vraag deed, hoe de Engelsen dan wel gewoon waren met vrouwen in aanraking te komen. Dat is mij geheel onbekend, antwoordde de verhaalder, mogelijk gaan dezelve wel voor het zingen de kerk uit.’Ga naar eind44. Coïtus-interruptus veronderstelt een zekere verstandhouding tussen de partners en vraagt zelfbeheersing van de man. Een werkgever die zijn diensmeid verleidde of een klant die een hoer opzocht, hoefde met de gevolgen nauwelijks rekening te houden. Juist dienstmeisjes en (gelegenheids-)prostituées dreigden ‘in het groote gilde der onwettige moeders te worden ingelijfd.’Ga naar eind45. Tijdgenoten zagen dienstmeisjes overigens als potentiële prostituées c.q. ongehuwde moeders en handelden ernaar. Het onderscheid was slechts gradueel. Dienstmeisjes werden door hun werkgever en de zonen des huizes, door hun standgenoten en door heren van stand als gewillige prooi beschouwd.Ga naar eind46. Onder dwang of uit vrees haar baan te verliezen, maar ook tegen vergoeding of in de hoop op een huwelijk waren zij bereid handtastelijkheden te ondergaan of uit te lokken. Tevens trachtten sommige dienstmeisjes en andere al dan niet gehuwde vrouwen haar karig inkomen aan te vullen door zich bij gelegenheid te prostitueren op straat of in zogenaamde rendez-vous huizen. Een ‘gepatenteerde’ prostituée hief dan ook een klaagzang aan over de oneerlijke mededinging van ongeregistreerde ‘burgerdochters, naaisters of dienstmeiden.’Ga naar eind47. | |
[pagina 23]
| |
Een ongehuwde zwangere vrouw die niet kon terugvallen op haar eigen familie of de vader van het kind, werd bijvoorbeeld met f 25,- afgescheept en heette aan ‘de verachting der menschen’ prijsgegeven.Ga naar eind48. Geen wonder dat alles in het werk gesteld werd om de vrucht der ontucht weg te werken. Hoewel gedurende het tweede kwart van de negentiende eeuw de opwekking van abortus met mechanische middelen zoals het inbrengen van scherpe voorwerpen en baarmoederspoeling, in de medische praktijk toepassing vond, werd de illegale abortus tot het eind van de negentiende eeuw hoofdzakelijk beproefd met de weinig effectieve traditionele, in te nemen middelen en uitwendige lichaamsbeproevingen.Ga naar eind49. In het Blauwboekje werden alleen traditionele middelen en methoden ten tonele gevoerd. Men trachtte het krijgen van een ‘buitenbeentje’ vooral te vermijden door allerhande middelen te slikkenGa naar eind50.: ‘Wanneer wij slechts een tijdvak van drie jaren terugdenken en ons de afschuwelijke poging herinneren van eene vrouw, welke bestendig allerhande geneeskundige kwakzalversmiddelen innam teneinde de vrucht van eenige genoeglijke ogenblikken af te drijven.’Ga naar eind51. Behalve abortus ter plaatse was abortus of bevalling elders, en afstand of uitbesteding een mogelijkheid om de gevolgen van een ongewenste zwangerschap te verheimelijken of uit te wissen. ‘Buitengewone gebeurtenissen worden door deze deugdzame kinderen [prostituées] door een Leydschendams of Brussels reisje weer vergoed.’Ga naar eind52. Volgens het Blauwboekje werd zwangerschap in Nederland makkelijk verholpen door ‘wijze vrouwen... welke deze dochteren wederom spoedig op de been weten te helpen door hun te ontlasten van zekere... vleeschklomp, welke of spoedig onder de aarde bezorgd of naar elders verzonden wordt... Het is onbegrijpelijk met welk een gezwinde behendigheid dergelijke operatiën aldaar verrigt worden, ja bijna niemand dan de lijderessen en hunne subtiele geneesmeesteressen dragen er veeltijds kennis van.’Ga naar eind53. Zo gemakkelijk was het echter niet altijd: een zwangere kindermeid ‘liet... zich [ader]laten, gebruikte voetbaden, nam (s)jalappe [een purgeermiddel] in, maar jawel de bommel zit vast of het er met cement ingemetseld is.’Ga naar eind54. ‘Eenoogige palingsnoepsters’ wendden zich tot de apotheek of gebruikten huismiddelen zoals vlierbessen, haarlemmerolie en roetpillen. Behalve van aderlaten en voetbaden werd gewag gemaakt van inzwachtelen.Ga naar eind55. Werd het verdwijnen van de kraam of het kramen ‘d'incognito’ meesmuilend en misprijzend bejegend, de verdenking van kindermoord bracht buurtgenoten tot een soort volksgericht dat met mishandeling gepaard ging.Ga naar eind56. Zwangerschap dreef ongehuwde vrouwen die immers hun eer verloren hadden tot prostitutie als oneerbare bron van inkomsten of was er anderzijds een ongewild gevolg van. | |
ProstitutieIn een tijd dat ook arbeiders laat huwden en burgers een dubbele moraal koesterden, was er veel vraag naar vrouwen die haar lichaam veil hadden. Het aanbod was groot, doordat de werkgelegenheid voor vrouwen buiten de huishoudelijke en dienende sfeer gering was en bovendien moeilijk toegankelijk zonder getuigschriften. Volgens het Blauwboekje waren stiefmoederlijk bedeelde kinderen eerder geneigd het slechte pad op te gaan: ‘Geen ongelukkiger kinderen, dan die eene stiefmoeder hebben!... Onze reclusiegestichten, bordeelen, onze koloniën, oorlogsschepen en armee kunnen daarvan de treffendste blijken leveren.’Ga naar eind57. Doordat de gemiddelde levensverwachting kort en de sterfte hoog was, bracht hertrouwen dikwijls een stiefmoeder in huis. Huiselijke onvrede of gewoon armoede deed ook kinderen in bordelen belanden. Burgerheren gefascineerd door maagdelijkheid en beducht voor geslachtsziekten zochten in het ‘venusklooster’ gaarne ‘baardelooze nonnen’ op.Ga naar eind58. ‘Venuskloosters’ of ‘prikkewinkels’ gedreven door een ‘abdis’, ‘hoerenwaardin’ genoemde bordeelhoudster fungeerden soms tevens als ‘rendez-voushuizen’, waar mannen en vrouwen en ‘schandjonkers’ elkaar troffen om een kamer te huren.Ga naar eind59. De bordeelbevolking verkaste geregeld, ook van en naar Rotterdam, Amsterdam, Leiden en een | |
[pagina 24]
| |
enkele keer Antwerpen. Herhaaldelijk meldde het Blauwboekje de handel en wandel der ‘snijstukken’. ‘Bij dikke Bet op een weg van hout’ vroeg men ‘in eenen veelbeklante winkel twee burgerdochters van het fijnste soort, moetende dezelve behalve de gewone handwerken der vrouwen ook nog bekwaam zijn om mansgoederen te kunnen strijken, stijven en plooijen.’Ga naar eind60. Soms werden publieke vrouwen van de ene kast naar de andere ‘verkocht’ voor f200,- tot f 300,-.Ga naar eind61. In een beter bordeel kon de rekening; aardig oplopen: 3 flessen champagne f 36,-, kamergeld f 4,- en een ‘dame tot gerief’ f10,-.Ga naar eind62. Het gewone tarief voor een nacht aan huis was f 3,- tot f 4,-.Ga naar eind63. Op straat werden de klanten of ‘hippen’ op hun draagkracht getaxeerd. Een ‘hip van achtentwintig [stuivers]’ of een ‘hip van een gulden’ was een goede vangst, ‘twee vijf stuiverstukken’ was het gewone hoerenloon voor handwerk in de open lucht.Ga naar eind64. Het wintertarief van een straathoer lag zeer laag: ‘Rencontreerde zij bijvoorbeeld een man met een hoed op en jas aan, die moet haar een kwartje betalen,- een man met een pet op en op blokken [klompen] kan bij haar voor 15 centen teregt, draagt hij daarbij een buis of baaitje, dan laat zij nog 5 centen vallen... kinderen maar half geld moeten betalen en de militair niet veel meer dan een stuk kommiesbrood kan missen.’Ga naar eind65. Met een dergelijk tarief is het niet zo'n wonder dat een hoer in het Haagse Bos wel vijfenveertig militairen achterelkaar bediende.Ga naar eind66. | |
GeslachtsziektenVoor beide partijen was het contact niet zonder gevaar. Een geslachtsziekte was snel opgelopen en dan was men voor het leven getekend. Een groot deel van de bevolking van hoog tot laag moet gekampt hebben met ‘heimelijke ziekten’ die de lijders mogelijk met gevoelens van spijt, schuld, berouw en weerzin tegen de geslachtsdrift zelf vervulden. De reglementering die naar Frans model in Den Haag in 1827 hersteld werd, haalde weinig uit, daar genezing zo goed als uitgesloten was.Ga naar eind67. Klachten over besmetting door hoeren gingen samen met de vordering van een betere medische keuring en meer politietoezicht. Zo waarschuwde een Hagenaar zekere joodse winkeldochter te mijden: ‘Om kort te gaan betaalde ik mijn huur en ging heen zonder quitantie, maar 2 dagen daarna voelde ik de quitantie opgerold in mijn tekenpen geweldig steken! Ik riep overluid: sankerlood! sankerlood!’Ga naar eind68. Zoals uit de uitroep blijkt (sanker = sjanker = syfilis; lood heeft betrekking op de gangbare kwikbehandeling) werd syfilis nog niet onderscheiden van een druiper die na een korte incubatietijd aan de dag treedt. Een andere keer werd gewaarschuwd, dat ‘de inspecteur-generaal van alle de publieke waterwerken onzer figulerende prik-nimfen... de chef d'Hotel Syphiliticus [weer een aantal] geredresseerde maagden... opgewarmd en wel’ de maatschappij had ingejaagd.Ga naar eind69. Op de middelen kwik ‘voor de ongemakken van een avondwandeling’ en sarsaparil (= wortel Am.winde, bloedzuiverend en zweetdrijvend), hooggenoteerd in de ‘Oostindische prijscourant’ werd dikwijls gezinspeeld.Ga naar eind70. Iemand die ‘aan eene siedende trekpot het voorste lid van zijn poot verbrande’ werd verwezen naar de ‘Sarsaparil bosschen in de Indiën’ of de ‘kwikmijnen van Almadien’.Ga naar eind71. | |
SamenvattingZoals uit de citaten wel blijkt, nam het Blauwboekje geen blad voor de mond. De toon was anti-burgerlijk, maar zeker niet onverdeeld progressief. Joden, katholieken, homoseksuelen, buitenlanders en sommige beroepsgroepen moesten het in meer of mindere mate ontgelden. Vooroordelen werden onbekommerd uitgebazuind. Een enkele keer klonk een progressief of in ieder geval een radicaal geluid gericht tegen de aristocratie, de grote burgerij of tegen de ongelijke behandeling van de vrouw. De verborgen kanten van het bestaan genoten de bijzondere aandacht van het op sensatie beluste Blauwboekje. De roddels en verhalen speculeerden op een volkse en kleinburgerlijke mentaliteit, die behept was met vooroordelen en bezeten van seks. | |
[pagina 25]
| |
Uit de gedetailleerde informatie over het seksuele doen en laten blijkt dat het seksuele leven gevarieerd was, dat er bepaald niet door iedereen over gezwegen werd en dat de verpreutsing nog in een beginstadium verkeerde. Een nauwelijks te beteugelen geslachtsdrift dreef volgens het Blauwboekje mannen en vrouwen in gelijke mate tot veelvuldig voor- en buitenechtelijk verkeer en niet alleen recht op en neer. Men kende een grote variatie in erotische gedragingen en benamingen. Oraal-genitaal contact werd als een Franse perversiteit beschouwd en coïtus-interruptus als een Engelse gewoonte. Overigens trachtten bijvoorbeeld dienstmeisjes en prostituées een ongewenste zwangerschap te voorkomen door allerlei abortiva te slikken of uitwendige middelen toe te passen. Gereglementeerde en clandestiene prostitutie tierde welig ondanks de rampzalige gevolgen die een ontmoeting kon hebben. Tegen geslachtsziekten vermochten zweet- en kwikkuren immers weinig. Misschien was daarom masturbatie in de open lucht, die tevens weinig kostte, zo populair. Het onderwerp prostitutie leende zich uitstekend om de preutsheid van de Biedermeierburgerij als uiterlijke schijn aan de kaak te stellen. Dergelijke onthullingsjoumalistiek bevredigde niet alleen de hang naar sensatie, maar ook antiburgerlijke sentimenten. Het Blauwboekje weerspiegelde letterlijk de mentaliteit van zijn lezerskring, want de lezers waren dikwijls ook briefschrijvers en tipgevers. Deze gezagondermijnende vorm van sociale controle was een doorn in het oog van de grote burgerij en de overheid, die naar beschaving en verheffing van de volksklasse streefden. Daarbij werd eigen initiatief vanuit die volksklasse niet op prijs gesteld, zeker niet in de vorm van een dubieus Blauwboekje, dat ook burgerheren en -dames niet spaarde. Schrijven en gedrag voorschrijven was een taak voor heren. Burgerlieden en arbeiders dienden zich slechts aan de voorgehouden gedragsregels te conformeren, opdat hun deugd hier of in de hemel beloond werd.Ga naar eind72. Tegen deze achtergrond is het opvallend dat de Blauwboekjes het een kwart eeuw hebben uitgehouden. De bewaard gebleven exemplaren vormen, naar ik hoop te hebben aangetoond, een waardevolle bron om de mentaliteit en het taalgebruik van arbeiders en burgerlieden uit het Biedermeiertijdperk uit de eerste hand te leren kennen. |
|