Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Wim Hottentot ‘Niet helemaal gespeend van Grieks’De poëzie van Kavafis is in Nederland sinds 1934 door zes verschillende vertalers weergegeven. Het lijkt interessant de verschillende versies eens streng te beoordelen vooral op correctheid. De resultaten van dit onderzoek zijn bepaald opvallend. Een leesverslag met daarnaast de tekst van enkele moeilijk bereikbare oudere vertalingen. De geschiedenis van de Kavafisvertaling in Nederland. Een opgaande lijn.
Ruim vijftig jaar geleden, in februarie (sic!) 1934 verscheen in Alkmaar, in een ‘gecyclostyleerde’ editie Vijf en Twintig Verzen van Konstandinos P. Kavafis, uit het Nieuw-Grieks vertaald en van een korte inleiding voorzien door G.H. Blanken, lit. drs. Men kon de (genummerde) exemplaren voor 60 cent per stuk (inclusief porto) bij de vertaler bestellen. Blanken heeft daarna (inmiddels Prof. Dr.) nog eens Vijftig Gedichten (De Beuk, Amsterdam, 1955) en Honderd Gedichten (feitelijk 102, Moussault, Amsterdam, 1962) gepubliceerd. Zijn pionierswerk (de editie van 1934 was de eerste gebundelde Kavafis buiten Alexandrië) bekroonde Blanken in 1977 en 1980 met de Verzamelde Gedichten i en ii (Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam). Deel i introduceerde voor het eerst alle ‘officiële’ 154 gedichten bij het Nederlandse publiek, deel ii bevat 95 jeugdverzen en anekdota (door de dichter niet zelf gepubliceerde verzen). Kenners van het uitgeverswezen zien via De Beuk, Moussault en Athenaeum waarschijnlijk niet ten onrechte de stimulerende hand van Johan B.W. Polak achter Blanken's activiteiten. Vooral deel i heeft de naam van Kavafis definitief in Nederland gevestigd (er is inmiddels een derde druk!). De oudere vertalingen werden door Blanken vaak ingrijpend herzien en bovendien werd een aantal van de gedichten voor het eerst in het Nederlands afgedrukt. Het ‘beeld’ van de dichter onderging hierdoor een niet geringe wijziging: in het bijzonder de verzen met een homoseksuele of homoërotische thematiek, vooral spelend in het Alexandrië van Kavafis' eigen tijd, maar ook een aantal dat verder terug gaat (totaal ca. 30), had Blanken tot dan toe niet vertaald. Daardoor was - nog meer dan gewoonlijk - de traduttore een traditore geworden. Kavafis bleek veel meer lyricus dan de lezer tot dan toe had kunnen vermoeden. Bovendien was de vertaling, als gezegd, aanzienlijk gewijzigd, waardoor de poëzie veel minder plechtstatig werd. De reactie van O.J. Schrier (in Hermeneus 51 (1979) p. 354) lijkt typisch: ‘En waar, als ik een moment voor mijzelf mag spreken, Blankens vroegere vertalingen, voor zover mij bekend, mij niet bijzonder getroffen hebben, en ik zijn enthousiasme versleet voor dat van een vakgeleerde voor zijn objekt, is de kennismaking met zijn nieuwe versie voor mij een verbijsterende ervaring geweest, een verrijking van mijn leven. Men vergeve mij deze ontboezeming, zij illustreert een oude waarheid, dat nl. dezelfde “inhoud” in de ene vorm wel overtuigen kan, en in een andere niet. De samenhang tussen “vorm” en “inhoud” is zelden, althans voor mij, zo duidelijk gedemonstreerd.’ Tot zover Schrier. Inderdaad zijn de vroegere vertalingen soms gesteld in het ‘gymnasiaans’, de stijl die men bij voorkeur placht aan te treffen in vertalingen uit de klassieke talen die voor | |
[pagina 151]
| |
poëtisch moesten doorgaan. God verlaat Antonius, anno 1934: Als ge plotseling, te middernacht, hoort
een ongeziene stoet voorbijgaan
met verruklike muziek en zingen -
uw lot dat u al begeeft, uwe werken
die mislukten, uwe levensplannen
die alle dwalingen bleken, bejammer die niet nutteloos.
(...)
In 1977 wordt dat Antonius door zijn god verlaten: Als je plotseling te middernacht hoort
dat een ongeziene stoet voorbijgaat
met verrukkelijke muziek en met geluid van stemmen -
dan moet je niet het lot, dat je nu in de steek laat, en je werken
die mislukten, de plannen voor je leven,
die alle dwaling bleken, nutteloos bejammeren.
(...)
De versie van 1955 had verruklijke in plaats van verruklike, maar was verder identiek aan die van 1934. In 1962 was er al iets gewijzigd in vers 4-6: uw lot dat u al begeeft, uw werken
die mislukten, al uw levensplannen
die illusies bleken, bejammer die niet nutteloos.
De mooie ‘illusies’ werden in 1977 dus toch weer ‘dwaling’, maar elders vinden we de ‘illusies’ weer: Wanneer, om middernacht, je plotseling
een onzichtbare stoet voorbij hoort trekken
met stemmen en betoverende muziek -
treur dan niet nutteloos om de fortuin
die van je wijkt, je werken die mislukten,
je plannen voor het leven die allemaal illusies bleken.
Deze laatste weergave is afkomstig uit de recente editie van Hans Warren en Mario Molegraaf, Gedichten (Bert Bakker, Amsterdam, 1984). Deze editie bevat de 154 geautoriseerde gedichten, plus nog 17 anekdota, plus de Griekse tekst, plus vaak boeiende aantekeningen van Mario Molegraaf. W / M verantwoorden hun wijze van vertalen uitgebreid: ‘Het is ons streven geweest een getrouwe weergave van de Griekse tekst te geven, zonder enige toevoeging of weglating (tenzij dit onvermijdelijk was, zulke gevallen komen altijd van tijd tot tijd voor bij het overbrengen van de ene taal in de andere). We hebben daarbij geprobeerd de woorden zoveel mogelijk op hun plaats te laten, de zinsconstructie en de opbouw te bewaren en ook concordant vertaald: hetzelfde Griekse woord wordt overal door hetzelfde Nederlandse woord weergegeven -weerom met als uitzondering de gevallen waarin dit aboluut niet kon’. (p. 397) Ook Blanken had zich in een Nawoord bij zijn editie van 1977 uitgesproken ‘Over het vertalen en over deze vertaling’. Net als W / M meent hij dat Kavafis een dichter is die in ieder geval niet onvertaalbaar is. Blanken verzet zich tegen het onderscheid dichterlijke versus letterlijke vertaling: ‘De “dichterlijk” genoemde vertaling is vaak een vrije, een al te vrije vertaling, waarbij het uiteraard in hoge mate van de persoon van de vertaler afhangt of er een vertaling tot stand komt die ook maar iets van het oorspronkelijke gedicht bewaart. Het “dichterlijk” vertalen wordt soms een excuus voor alle mogelijke wijzigingen naar inhoud en vorm, terwijl toch als eerste eis gesteld kan worden dat een vertaler de tekst van de dichter zoveel mogelijk trouw blijft.’ (p. 225-6) Het blijkt dus dat W / M en Blanken dezelfde plezierige uitgangspunten hebben: ‘vrij’ vertalen is uit den boze; vorm, syntaxis, woordbetekenis van de brontekst moeten zoveel mogelijk gehandhaafd blijven, dat wil zeggen afwijkingen ten opzichte van het origineel moeten worden vermeden. Niettemin verschilt Blanken 1977 aanzienlijk van Blanken 1962 op twee plaatsen (respec. ‘in de steek laat’ en ‘begeeft’; en ‘dwaling’ en ‘illusies’). W / M hebben bijvoorbeeld ‘onzichtbaar’ in plaats van ‘ongezien’, ‘betoverend’ in | |
[pagina 152]
| |
plaats van ‘verrukkelijk’ en inversie in vers 3 en 4 ten opzichte van het Grieks waar de ‘muziek’ voor de ‘stemmen’ komt en het ‘zinloos treuren /bejammeren’ als bij Blanken wordt uitgesteld tot vers 6. Ik zou in geen van de gemelde verschillen van vertaalfouten spreken, het betreft stilistische dan wel interpretatieverschillen, die op zich alle verdedigbaar lijken. Uiteraard kenden W / M ook de vertalingen van Blanken: ‘Persoonlijk hebben wij waardering voor prof. Blanken's weergave; nauwkeurige vergelijking met andere vertalingen leert hoe zorgvuldig hij te werk is gegaan. Hij is geen moeilijkheden uit de weg gegaan door teksten glad te strijken, of door doodgewoon zinsdelen weg te laten, zoals helaas in vrijwel alle vertalingen gebeurt.’ (p. 396) Toch hebben ze besloten tot een integrale vertaling van in ieder geval de kanon van 154 gedichten: ‘teneinde in het Nederlands naast de soms wat stroeve filologenvertaling van prof. Blanken ook een meer dichterlijke vertaling van Kavafis' werk te krijgen.’ (p. 395) Voor zover mij bekend heeft Blanken niet in geschrifte gereageerd op de vertaling van W / M, maar krachtens zijn eigen uitgangspunten kàn hij het niet eens zijn met dit verschil filologen-vertaling-dichterlijke vertaling. Misschien is het flauw om na vergelijking van 6 regels conclusies te trekken, maar laat ik het eens proberen. Het Griekse aoratos kan zowel ‘ongezien’ als ‘onzichtbaar’ betekenen. W / M's ‘onzichtbaar’ lijkt me (mede gezien het vervolg) een juiste interpretatie. Blanken's constructie met ‘horen dat’ is inderdaad ‘stroever’ dan ‘horen plus infinitivus’. W / M draaien de ‘muziek’ en de ‘stemmen’ om ten opzichte van het origineel, waarschijnlijk om metrische redenen. Het lijkt me echter niet dat de oorspronkelijke volgorde ‘absoluut niet kon’. W / M's ‘betoverende’ muziek is in het Grieks exaisios ‘buitengewoon, uitzonderlijk’, mijns inziens zonder de connotatie van betoverend, meeslepend of iets dergelijks. Blanken's ‘verrukkelijk’ lijkt me evenmin exact. De Engelse vertalingen van Keeley-Sherrard en van Rae Dalven hebben exquisite, de Franse van Yourcenar-Dimaras exquise. Iets als ‘verfijnde’ of ‘geraffineerde’ muziek lijkt inderdaad de bedoeling, al vind ik de oplossing van de Nederlandse vertalers niet ‘fout’. Meer moeite heb ik met ‘het’ lot, resp. ‘de’ fortuin. Het Grieks heeft tuchè sou, hetgeen Blanken in zijn vroegere versies juist weergaf met ‘uw lot’. De al genoemde buitenlandse vertalingen hebben resp. your luck, your fortune, ta Fortune. De Spaanse van Alvarez heeft tu suerte. Ik hoef niet uit te leggen dat het filosofisch gezien nogal wat verschil maakt of de mensen worden geregeerd door ‘het’ lot, of door ‘hun’ lot. De klassiek Griekse schrijvers als Herodotus en Sophocles theoretiseren daar al over, hetgeen Kavafis zonder twijfel niet ontgaan was. Hier wordt dus naar mijn gevoel de hedendaagse Nederlandse lezer door beide Kavafisvertalingen die op de markt zijn misleid. Het woord dat met ‘dwaling(en)’, resp. ‘illusies’ wordt vertaald is het Griekse planè, dat beide kan betekenen (‘illusie’ al bij Plato!). Eigenlijk begrijp ik niet waarom Blanken zijn ‘illusies’ uit 1962 in 1977 herroept. Vergelijking met de buitenlandse vertalingen geeft your plans / all proving deceptive, the plans of your life / that have all turned out to be illusions, tes projets qui tous s'avérèrent illusoires, terwijl Alvarez op een onaanvaardbare wijze alles omgooit: no lamentes... las illusiones / de una vida que llorariasen vano. (Alvarez moet één van de vertalers zijn tegen wie Blanken polemiseert: hij laat weg, gooit om, legt uit, soms foutief.) Wie het niet gezien had in de recente discussie over de Nijhoff-prijs voor Peter Kaaij en Rosemarie Still, merkt nu weer hoeveel ruimte een serieuze vergelijking van (en discussie over) vertalingen vereist. Al met al lijkt er een opgaande lijn in de vertalingen van Antonius door zijn god verlaten en naar mijn gevoel is W / M dus de beste, al acht ik ‘de’ fortuin fout. We hebben er nu lol in gekregen. Laten we eens naar andere Kavafisvertalers kijken wier werk niet zo makkelijk te raadplegen is, omdat het vertalingen in tijdschriften of bibliofiele edities betreft. (Vgl. de bibliografische aantekeningen in Blanken i en ii). | |
[pagina 153]
| |
Eén van de meest productieve vertalers uit het Nieuwgrieks is lange tijd Mevr. M. Blijstra-van der Meulen geweest. Zij publiceerde in totaal 12 gedichten van ‘Kawáfis’ in vertaling. De vroegste is te vinden in de Kroniek van Kunst en Kultuur 18 (1958) p. 158 (niet p. 150, zoals Blanken zegt). Het gaat om het mooie Op een nacht: De kamer is armzalig en goedkoop,
verborgen boven het verdacht café.
Vanuit het venster ziet men
de vuile nauwe steeg. Van beneden
komen stemmen van werklui
die kaartspelen en zich vermaken.
En daar op het arme en nederige bed
bezat ik zijn lichaam in liefde, ik had zijn lippen
wellustig en rose van vervoering -
rose van zo'n vervoering, dat nu,
terwijl ik schrijf, na zoveel jaar!
ik, in mijn eenzaam huis, opnieuw weer word bedwelmd.
Zo vertaalden Warren en Molegraaf het: De kamer was armoedig en banaal,
verborgen boven de verdachte herberg.
Vanuit het venster keek je in de steeg,
vuil en nauw. Van beneden kwamen
de stemmen van een paar werklieden
die kaart speelden en zich vermaakten.
En daar, op het armzalige, povere bed
had ik het lichaam van de liefde, had ik de lippen
wellustig en rood door roes -
rood door zo'n roes, dat ook thans,
nu ik dit schrijf, na zoveel jaren!,
ik in mijn eenzaam huis opnieuw in roes geraak.
Zo gaf Blanken het weer: Het was een armelijke, alledaagse kamer,
verborgen boven de verdachte herberg.
Uit het raam kon je de steeg zien,
die vuil en nauw was. Van beneden
kwamen de stemmen van wat werklui
die vrolijk met een kaartspel bezig waren.
En daar, op het vulgaire, miserabele bed
bezat ik het lichaam van de liefde zelf, de lippen,
wellustige en rozerode lippen van de dronkenschap -
rozerode lippen van zo'n dronkenschap, dat ik ook nu,
nu ik dit schrijf, na zoveel jaren!,
in mijn eenzaam huis, opnieuw in dronkenschap geraak.
Op Mevr. Blijstra's vertaling blijkt nogal wat aan te merken te zijn. Waarom vertaalt zij in regel 1 ‘is’, waar ètan ‘was’ staat, hetgeen de contekst van de typisch Kavafiaanse herinnering ook vereist? Ook alle andere werkwoorden van het eerste couplet staan in de brontekst in de verleden tijd. Het valt niet aan te nemen dat Mevr. Blijstra dat niet gezien heeft. Wilde zij in alieno libro ingeniosa esse, het beter weten dan de schrijver zelf, zoals Martialis zegt? Helaas verantwoordt zij haar vertalingen nergens, maar ook elders blijkt zij er zeer eigenzinnige opvattingen omtrent het vertalen op na te houden (waardoor bv. De spiegel bij de ingang in het Nederlands 100 jaar oud blijkt, terwijl hij in het Grieks 80 jaar telt!). In de tweede strofe is ‘bezat ik zijn lichaam in liefde’ niet alleen interpretatie in plaats van vertaling, maar ook nog veel ondichterlijker dan het origineel, dat letterlijk weergegeven zo luidt: ‘had ik het lichaam van de liefde, had ik de lippen / van de roes, wellustig en rood,’. Bij Blanken stoort het ‘rozerood’, het in afwijking van de oorspronkelijke tekst twee maal herhalen van ‘lippen’ en het niet herhalen van ‘bezat ik’. W / M veronachtzamen de parallellie in syntactische structuur, door de woordvolgorde en het gebruik van ‘door’ in plaats van ‘van’ bij ‘roes’. Keeley-Sherrard werken de parallellie ook weg, maar Dalven, Yourcenar-Dimaras en Alvarez hebben resp. I had the lips... of ecstasy, j'ai possédé les lèvres... de l'ivresse, en tuve... los labios... de la ambriaguez. Lelijk is bij Mevr. Blijstra uiteraard dat ze eicha | |
[pagina 154]
| |
eerst vertaalt met ‘bezat’ en vervolgens met ‘had’ en dat de etymologische overeenkomst tussen het substantivum methè en het verbum methoo in de laatste regel wegvalt. Waarom niet: ‘ik... opnieuw in vervoering raak’? Alle drie de Nederlandse vertalingen geven hèdonikos met het negatieve en archaïsche ‘wellustig’ weer. Waarom niet positief ‘sensueel’ of ‘zinnelijk’? Mevr. Blijstra, die, als gezegd lang (waarschijnlijk dus ten onrechte) een zekere reputatie als vertaler uit het Nieuwgrieks heeft gehad, heeft in 1961 ook nog De spiegel bij de ingang en Monotonie vertaald. Deze vertalingen zijn te vinden in het door Sybren Polet samengestelde Door mij spreken verboden stemmen. Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie 1900-1950 (Bert Bakker, Den Haag 19752 = 1961). In haar inleiding bij de gedichten spreekt zij intrigerend over ‘de nogal beruchte hedonische’ verzen van Kawáfis. Over de ouderdom van de spiegel sprak ik al, ik constateer dat lepta op een afstand van 7 regels eerst met ‘minuten’ en vervolgens met ‘ogenblikken’ wordt vertaald, dat de voorlaatste regel ‘dat hij tot zich genomen en op zich ontvangen had’ geheel foutief vertaald is voor ‘hij was trots omdat hij in zich had opgenomen’ (W / M). Mevr. Blijstra is vast een heel lief mens, maar de soms wat subtiele gedachtengang van Kavafis gaat haar regelmatig boven de hoed. Haar weergave van Monotonie vervalt hier en daar in kletspraat: De ene monotone dag volgt onveranderlijk
de andre. Zij worden
dezelfde dingen, zij zullen het weer worden -
dezelfde ogenblikken vinden en verlaten ons.
Een maand verloopt en brengt een andre maand.
Wat komt kan ieder licht vermoeden;
het is dezelfde verveling van gisteren.
En morgen wordt niet morgen, maar lijkt op vandaag.
Om niet al te vermoeiend te worden: de conclusie is van Mevr. Blijstra, niet van de dichter en wat regel 2 en 3 betekenen weet ik niet. Hier voor de verandering de eerste strofe door Blanken (1, p. 63): Op de ene monotone dag komt een andere
eentonig volgen, onveranderlijk. Er zullen
dezelfde dingen gebeuren, en nog weer gebeuren -
gelijk zijn de ogenblikken die ons bereiken en die ons verlaten.
en de tweede door W / M (p. 29): Een maand verstrijkt en brengt een andere maand.
Wat gaat komen kan men licht vermoeden:
die vervelende gebeurtenissen van gisteren.
En uiteindelijk zal morgen niet meer morgen lijken.
Blanken is in de eerste strofe ten onrechte niet concordant met zijn ‘monotoon’, resp. ‘eentonig’, maar verder kan men aan zijn vertaling ae betekenis van vers 2 en 3 aflezen. En in de laatste regel van W / M ziet men dat Kavafis impliciet laat, wat Mevr. Blijstra voor de domme lezer uitlegde! Goed, ook de vertalingen van Mevr. Blijstra in ditzelfde Maatstaf, jaargang 9 (1961-2, p. 943-51) heb ik onderzocht, resp. De vensters, Kaarsen, De stad, Heel zeldzaam (sic! voor: Heel zelden), Een grijsaard, Stemmen, Ver, Dagen van 1903 en Grijs. Conclusie: ook daar eigen interpretaties in plaats van vertalingen, grove fouten (die soms de ‘boodschap’ geheel veranderen, bijvoorbeeld de laatste regel van De stad, de één na laatste strofe van Een grijsaard) en aanvechtbaarheden. Exit Mevr. Blijstra. Volgende patiënt: Leo Gillet, die in totaal 11 vertalingen publiceerde, resp. in Negen Vroege Gedichten (Atys, Amsterdam, 1974, n.i.d.h.) en Maatstaf, jaargang 23, (1975-1, p. 73-4). Het betreft in beide gevallen anekdota. Gillet vertaalt minder eigenzinnig dan Mevr. Blijstra, maar de schoolmeester in mij heeft toch wel enkele aanmerkingen. In In het huis van de ziel bijvoorbeeld wordt gurizoo eerst met ‘wervelen’ vertaald en 6 regels verder met ‘dwalen’. Dat zijn dingen die mij ergeren. In La jeunesse blanche | |
[pagina 155]
| |
gebruikt Kavafis drie verschillende woorden voor ‘(sneeuw)wit’. Waarom in het Nederlands dan maar twee woorden? Bij het horen spreken van Liefde begint met: ‘Hoor je spreken van een grote liefde’, maar Kavafis is niet zo particulier. Er staat veel algemener: ‘de machtige Liefde’, die Sophocles in Antigone immers al anikate machan noemt, onoverwinnelijk in de strijd. In Kunstbloemen treffen we een echte vertaalfout. De bloemen zijn volgens Gillet ‘niet gegroeid in aarde en onreine mest’. Afgezien van het feit dat laspègeen ‘mest’, maar ‘modder, prut, kledder’ is, hoort het ‘onrein’ duidelijk bij de bloemen. Dalven vertaalt bijvoorbeeld terecht They did not sprout unclean in dirt and mire en Blanken doet iets dergelijks. In Verwarring begrijpt Gillet de derde regel niet: ‘buiten gewordt haar leven’ betekent mijns inziens niets. Er staat ‘haar leven speelt zich buiten haar af’ of eventueel ‘bevindt zich buiten haar’. In Julianus bij de Mysteriën wordt Julianus niet overreed ‘door de woorden van de goddeloze Grieken’, maar ‘door de goddeloze woorden van de Grieken’. Amesoos, ‘terstond’ en phobos en zijn afgeleiden, ‘angst, angstig zijn’ worden niet concordant vertaald. In Optelling leest men over ‘de grote optelling (hun optelling die ik haat)’, maar dat is onzin waardoor het hele gedicht onbegrijpelijk wordt. Er staat ‘de optelling van hen die ik haat’ en de dichter beroemt zich erop dat hij in ieder geval niet lijdt aan zelfhaat. Om een indruk te geven van Gillet's prestaties nu zijn weergave van het bekende Wat verborgen is (uit: Maatstaf loc. cit.): Laat niemand trachten uit te vinden wie ik was
uit alles wat ik heb gedaan en heb gezegd.
Een hindernis rees op en wijzigde
mijn daden en mijn levenswijze.
Vaak rees een hindernis die mij weerhield
op het ogenblik dat ik spreken ging.
Uit mijn meest onopgemerkte handelingen
en uit mijn meest versluierde geschriften,
alleen daaruit zal men mij begrijpen.
Maar misschien loont het niet zich zoveel
zorg en inspanning te getroosten me te leren kennen.
Later - in een meer volmaakte maatschappij -
zal zeker iemand anders, naar mijn gelijkenis,
opstaan en in vrijheid handelen.
Ik ken één eerdere poging Nederlandse Kavafis-vertalingen met elkaar te vergelijken. Maarten 't Hart heeft in Ongewenste Zeereis (1979) een essay over Kavafis opgenomen. Daarin citeert hij Verborgenheden in de versie van (toen nog alleen) Hans Warren (uit een bibliofiele editie die verscheen Sub Signo Libelli. 1977) en in die van Blanken Wat verborgen is (Deel ii, p. 110). De conclusie van 't Hart is, dat Blanken het gedicht nauwkeurig in het Nederlands heeft overgebracht, maar dat Warren het gedicht herschapen heeft. Warren heeft niettemin in Herkenningen (Zeeuws Kunstenaarscentrum, Middelburg, 1981) zijn weergave vrij ingrijpend gewijzigd en nu in de Gedichten staat er een opnieuw veranderde versie te lezen. De vroegste vertaling: Laat niemand uit wat ik deed en zei
Proberen af te leiden wie ik was.
Belemmering wijzigde vaak mijn levenswijs.
Beletselen deden me dikwijls zwijgen
als ik begonnen was te spreken.
Ik wil enkel begrepen worden
uit mijn minst laakbare gebaar,
mijn meest versluierde geschrift.
Misschien is het niet al de moeite waard,
niet al de inspanning om te ontdekken
wie ik in wezen ben.
Later, - in een volmaakter samenleving -
zal stellig iemand, zoals ik geschapen,
opstaan en handelen in vrijheid.
De in 1984 gepubliceerde versie (de eerste twee regels ongewijzigd, W /M, p. 105): ...Er was een belemmering, die vervormde
de daden en de wijze van mijn leven.
Er was een belemmering, die weerhield mij
vele keren als ik wou gaan spreken.
Mijn meest onopgemerkte daden,
en mijn meest verhulde geschriften -
daaruit alleen zal men mij begrijpen.
| |
[pagina 156]
| |
Maar misschien is het niet zoveel moeite,
zoveel inspanning waard om mij te kennen. (...)
De laatste drie regels bleven ongewijzigd. Alleen is het door 't Hart als ‘kernachtig’ geprezen ‘opstaan’ terecht veranderd in ‘verschijnen’. Blanken (ii, p. 110) heeft ‘te voorschijn komen’, het Grieks een vorm van fainomai. ‘Opstaan’ introduceerde een metafoor die in het origineel afwezig is. Met Blanken en kennelijk contra 't Hart vind ik dat ‘toch als eerste eis gesteld kan worden dat een vertaler de tekst van de dichter zoveel mogelijk trouw blijft.’ Ook Gillet heeft ‘opstaan’. Toch lijkt het me niet dat Warren aan hem ontleende. Daarvoor zijn de vertalingen te verschillend. Men vergelijke zelf. Op zich valt het niet moeilijk toe te geven dat ‘opstaan’ kernachtiger is dan ‘verschijnen’, maar het staat niet in de brontekst. Warren alleen had de volgorde van de Griekse verzen niet aangehouden (evenmin als Gillet, zoals men ziet), maar de gezamenlijke versie van W /M heeft (als aangekondigd) de originele woordvolgorde. Voorts is bij W /M de parallellie hersteld in ‘Er was een belemmering’ (het Grieks heeft twee maal precies dezelfde woorden, Blanken heeft beide keren ‘Er was een hindernis’). Gillet houdt zich niet aan die parallellie en introduceert ook nog een metafoor die er niet is met ‘rees een hindernis’. Stekomai kan soms gewoon ‘zijn’ betekenen, al is ‘(op)staan’ ook gebruikelijk. Een technische verbetering bij W /M is ook ‘als ik wou gaan spreken’, want uit het Grieks valt op te maken dat het bij een voornemen blijft. Gillet is het duidelijkst met ‘op het ogenblik dat ik spreken ging’. Blanken heeft ‘als ik mij uit ging spreken’. Warren alleen had ‘mijn minst laakbare gebaar’, waar Gillet en W /M spreken van ‘onopgemerkt’, geen klein verschil. Het Grieks heeft aparatèrètes mou praxeis. De woordenboeken geven als eerste betekenis van aparatèrètos ‘onopgemerkt, ongezien’, maar daar paratèrèsis ‘standje, verwijt’ kan betekenen is de interpretatie a-paratèrètos als ‘niet-laakbaar’ inderdaad mogelijk. Niettemin lijkt binnen de betekenis van het gedicht als geheel de nu door W /M gekozen oplossing logischer. In de beide laatste regels leest Blanken ‘ingesteld als ik’, waar het Grieks letterlijk ‘gemaakt als ik’ (kamoomenos san emena) heeft. Warren's ‘zoals ik geschapen’ lijkt me iets dichterlijker dan het origineel, maar beter vertaald dan Blanken. De belemmering die de dichter verhinderde zich geheel te onthullen was natuurlijk zijn ‘anderszijn’. Met ‘gemaakt’ schaart hij zich in de laat-negentiende eeuwse traditie waar de invert tot een soort derde geslacht behoort, dat niet verantwoordelijk kan zijn voor een seksuele voorkeur die aangeboren is en niet gekozen. Hetzelfde idee in Dagen van 1896: Hij had zich volkomen vernederd. Een erotische neiging / van hem, strikt verboden en veracht / (niettemin aangeboren) was er de oorzaak van: / de maatschappij was erg bekrompen, (vert. W / M). Warren's ‘geschapen’ geeft de ‘onvrijwilligheid’ beter weer dan Blanken's ‘ingesteld’, dat immers de mogelijkheid van keuze open laat. Hier blijkt wellicht dat Warren beter op de hoogte is van discussies over oorzaken van homoseksualiteit. Gillet lijkt met ‘naar mijn gelijkenis’ niet de meest normale tekst te volgen, maar een variant die Kavafis er zelf in het handschrift met potlood bijgeschreven had: omoios san k'emena ‘hetzelfde als ikzelf’. Naar mijn gevoel bezit Gillet's weergave van Wat verborgen is (evenals zijn andere versies) weinig distinctie. Slecht is het niet, eerder onbetekenend, flets. W / M ‘loopt’ goed, is bepaald ‘zoet-vloeiender’ dan Blanken die stroef begint met: Uit alles wat ik heb gedaan en heb gezegd
moeten ze niet proberen uit te vinden wie ik was.
Wellicht dat W /M het meest geslaagd is dankzij de beknoptheid van de vertaling. De nieuwe versie heeft 5 woorden meer dan de oude, resp. 89 en 84. Het origineel heeft er 84 (maar het Grieks is een flecterende taal, die altijd minder woorden heeft dan een taal zonder naamvallen.) Gillet heeft 94 woorden nodig en Blanken 108! Keeley-Sherrard hebben er 97 en Alvarez slechts 77, maar die laat soms woorden weg en speelt | |
[pagina 157]
| |
dus vals. We hebben nu werk van 5 vertalers gezien. Eén ontbreekt er nog, evenals Warren een dichter. Hoewel dat misschien een anachronisme is, want de vertalingen van J.P. Guépin stammen uit 1958 en zijn eerste dichtbundel ‘De mens is een dier maar hij zou het kunnen weten’ uit 1967. In een, zoals vaak bij Guépin, sterk associërend, maar bepaald vernuftig artikel ‘Verder nog dan Phraäta. De bronnen van twee gedichten van Kavafis’ (in: Hermeneus 29 (1958) p. 163-82) bespreekt en vertaalt Guépin Orophernes en De Philhelleen, ‘twee gedichten die de numismatische achtergrond gemeen hebben’. (Guépin was medewerker van het Koninklijk Penningkabinet in Den Haag.) Orophernes begint wat te plechtig voor onze huidige smaak (tetradrachme, schoon, gelaat), maar zijn versie loopt goed: Hij die op deze tetradrachme
een glimlach schijnt te tonen
op zijn schoon, verfijnd gelaat,
hij is Orophernes de zoon van Ariarathes.
W /M hebben (p. 71): Degene van wie op het vier-drachmestuk
het gezicht de indruk wekt of het glimlacht,
dat mooie, verfijnde gezicht,
dat is Orophernes, de zoon van Ariarathes.
Guépin werkt eenmaal prosopo ‘gezicht’ weg. In het Nederlands zeggen we met W /M ‘dat is’ en niet ‘hij is’. Het gedicht is te lang en niet interessant genoeg om verder te citeren. Ergens noemt Guépin Orophernes ‘het meest idealistisch’, waar W /M hem ‘de volmaaktste’ en Blanken hem ‘de meest ideale’ noemen. Guépin kent ongetwijfeld zijn Plato en zal dus ‘idealistisch’ op zijn platoons bedoelen (‘het Ideaal benaderend’), maar de gemiddelde lezer zal dat niet doorzien en eerder aan engerds van het ik v denken. Als Orophernes verjaagd is uit Cappadocië, deelt Kavafis mee dat hij stèn Suria xepesen, hetgeen Blanken en W /M beide met ‘hij kwam in Syrië terecht’ weergeven (iets dergelijks bij Dalven en Keeley-Sherrard). Guépin heeft echter ‘hij kwijnde weg in Syrië’ en bevindt zich daarmee in het gezelschap van Yourcenar-Dimaras il est allé déchoir en Syrie en Alvarez' declinó en Siria. Het Lessico di Kavafis van Gina Lorando, Lucia Marcheselli en Anna Gentilini (Padua, 1970) geeft enigszins ambigu decadere, andare a finire, maar het Engelse woordenboek van J.T. Pring (Oxford 19754) heeft s.v. xepeftoo ‘fall off, decline in value or status’. Guépin's in Nederland unieke interpretatie lijkt in ieder geval verdedigbaar. Dat kan niet gezegd worden van het resultaat van Orophernes' greep naar de macht in Syrië: ‘het mislukte jammerlijk en werd niets’. Dat laatste moet wel zijn: ‘hij (nl. Orophernes) werd vernietigd.’ Het tweede gedicht dat Guépin vertaalde, De Philhelleen, is de monoloog van een anonieme vorst die aan een kunstenaar met de naam Sithaspes de opdracht geeft een munt te ontwerpen. Ik citeer de tweede helft: Vooral draag ik je op het hart, zie toe,
(Sithaspes denk daaraan in godsnaam)
dat ze achter koning en verlosser
in elegante letters snijden philhelleen.
En kom nu niet weer aan met geestigheden
als ‘Waar zijn die Grieken?’ en ‘Wat is er hier Grieks
achter de Zagros en verder nog dan Phraäta?’
Nu zoveel anderen, barbaarser nog dan wij,
dit schrijven, zullen ook wij dit schrijven.
En per slot, vergeet niet dat soms
uit Syria lezingenhouders komen
en poetasters en andere potsenmakers.
We zijn niet helemaal gespeend van Grieks, vind ik.
Ik heb sterk de indruk dat Guépin de vertaling van Rae Dalven heel dicht naast het Grieks gehad heeft. Daarom dit keer als vergelijking maar eens het Engels van Mevr. Dalven, zonder al te veel commentaar. Men beslisse voor zichzelf:Ga naar eind3. | |
[pagina 158]
| |
Above all I charge you to see to it
(Sithaspes, in God's name, let this not be forgotten)
that after the words King and Savior,
there be engraved in elegant letters, Philhellene.
Now don't try your clever sallies on me,
your ‘Where are the Greeks?’ and ‘Where is anything Greek
behind Zagros here, beyond Phraata?’
Since so many others more barbarous than we
write it, we too shall write it.
And finally do not forget that at times
sophists from Syria visit us,
and versifiers, and other wiseacres.
So we are not un-Greek, I reckon.
In de eerste regel van Guépin zal ‘draag’ een drukfout of een slip-of-the-pen zijn voor ‘druk’; ‘in godsnaam’, dat Dalven ook heeft, is mooier dan ‘bij god’ (W /M). ‘Verlosser’ voor Sootèr, dat ook in het Grieks sterk christelijke associaties wekt, lijkt me weliswaar enigszins anachronistisch, maar toch goed verdedigbaar. Blanken en W /M hebben ‘Redder’. De ‘lezingenhouders’ van het eind staan in het Grieks als ‘sofisten’. Tja, lezingenhouders!? Geen Nederlands, naar mijn idee. Fout vind ik ‘potsenmakers’. Het Grieks heeft mataiospoudoi, een zelden gebruikt woord. Spoudaios kan ‘gewichtig’ betekenen. Een mataiospoudos is iemand die zich belangrijk voordoet, zonder reden. Dalven zit dicht op het origineel met haar wiseacres, dat zoveel als ‘betweters, praatjesmakers’ betekent. W /M hebben ‘nietsnutten’ en Blanken heeft ‘lanterfanters’, woorden die niet het ambivalente hebben van mataiospoudos. In 1962 vertaalde Blanken het met ‘druktemakers’ en het is jammer dat hij dat niet heeft laten staan in 1977. Guépin heeft twee niet erg representatieve gedichten vertaald. Dat maakt het moeilijk om een oordeel te vellen. In zijn jongste gedichtenbundel Liefde, Afkeer en Gewoontes (1982) vertaalt Guépin de epigrammen van Philodemus uit de Anthologia Graeca, gedichten die wel eens met die van Kavafis vergeleken zijn. Guépin krijgt het voordeel van de twijfel. Laat hij in een volgende bundel nog eens wat gedichten van Kavafis weergeven als een nadere proeve van bekwaamheid. Tot slot nog over één vermaard gedicht uit de kanon, ‘Wachtende op de barbaren’ bij Blanken, ‘In afwachting van de barbaren’ bij W /M. Zoals bekend betreft het een dialoog tussen twee anonymi. Blanken (Deel i, p. 56): - Waar wachten wij op, verzameld op het marktplein?
De barbaren zullen vandaag moeten komen.
- Waarom heerst er zo'n ledigheid in de Senaat?
Wat zitten daar de Senatoren en geven geen wetten?
Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
Wat voor wetten zullen de Senatoren nog maken?
De barbaren zullen, als ze er zijn, de wetten geven. (...)
Bij W /M gaat het soepeler toe (p. 35): - Waar wachten wij op, bijeengekomen op de agora?
Vandaag zullen de barbaren zeker komen.
- Waarom wordt in de Senaat niets gedaan?
Zitten de Senatoren daar zonder wetten te maken?
Omdat vandaag de barbaren zullen komen.
Waarom zouden de Senatoren dan nog wetgeven?
Dat zullen de barbaren doen wanneer ze zijn gekomen. (...)
De agora bij W /M zal wel couleur locale zijn (Blanken geeft het elders soms met forum weer, maar ‘(markt)plein’ voldoet naar mijn smaak altijd). De tweede regel loopt bij Blanken beter dan bij W /M, in wier ‘zullen zeker komen’ het woord ‘zeker’ net teveel is. Blanken zit met zijn archaïsche ‘ledigheid’ dichter bij het zelfstandig naamwoord apraxia, maar wordt daardoor erg plechtig, evenals met zijn ‘geven geen wetten’. | |
[pagina 159]
| |
Het Nederlands kent nog wel ‘wetgever’ en ‘wetgevend’ (en ‘wetgeven’ als infinitivus, al vind ik dat al een grensgeval), maar ‘zij geven geen wetten’ kan niet. W /M vertalen correct ‘wetten maken’. Zij komen dan wel in moeilijkheden met regel 6, waar het Grieks niet als eerder nomothetoo ‘wetgeven’ gebruikt, maar nomous kanoo ‘wetten maken’. De oplossing van W /M is aardig. De infinitivus in regel 6 kan nog net en ze hebben dus de twee vertalingen omgewisseld, een bekend proces in de literaire vertaling. Blanken blijft - betrouwbaar filoloog als hij meestal is - soms inderdaad dichter bij het Grieks van Kavafis, bijvoorbeeld als hij in regel 4 de nevenschikking handhaaft, waar W /M soepeler onderschikkend vertalen. In het laatste vers komt in het origineel en bij Blanken nogmaals ‘wetten geven’ voor, dat door W /M nu consequent wordt weggewerkt. In de loop van de dialoog die het gedicht is, blijkt dat de bijkans blijde hoop die de komst van de barbaren wekte ten onrechte geweest is. Men zal in de ‘fin-de-siècle’-maatschappij de problemen nolens volens zelf moeten oplossen, of niet oplossen als in het prachtige In een grote Griekse kolonie, 200 v. Chr. (W /M, p. 345). De beroemde laatste verzuchting van de vragensteller luidt bij Blanken: En wat moeten wij nu zonder barbaren,
Die mensen waren tenminste een uitweg.
Bij W /M: Wat moet er nu van ons worden, zonder barbaren.
Die mensen waren tenminste een oplossing.
Blanken vind ik mooier, maar hier zijn W /M letterlijker. De laatste woorden zijn bij Kavafis mia kapoia lusis, ‘een zekere oplossing’ (‘a kind of solution’ vertalen zowel Dalven als Keeley-Sherrard). De beide Nederlandse versies geven kapoia met ‘tenminste’ weer, maar met ‘een soort uitweg’ zou je volgens mij beter de vermoeid-ironische toon treffen. En dat is nu het aardige van de beschikbaarheid van twee complete vertalingen. Met de bij Warren en Molegraaf afgedrukte Griekse tekst in de hand kan de lezer in goed-klassieke aemulatio soms een vertaling naar eigen smaak samenstellen. Blanken blijkt dan niet altijd stroever of ondichterlijker te zijn dan Warren en Molegraaf, die op hun beurt gemiddeld bepaald niet minder nauwkeurig zijn dan de wetenschapper Blanken.Ga naar eind1. Alfred Kossmann schreef in Het Vrije Volk van 19 mei 1984 een bespreking van Warren en Molegraaf met als veelzeggende titel: Gedichten van Kavafis nu pas echt in het Nederlands. Ook hij vergelijkt de beide weergaven: ‘Blanken, die alles wist wat men zou moeten weten, bleek geen soepele dichter... Waarschijnlijk klopte in Blankens vertaling alles. Er kwamen jammer genoeg geen gedichten tevoorschijn. Het leek wel of de vertaler het Grieks beter beheerste dan het Nederlands.’ Als het om de oudere vertalingen van Blanken gaat ben ik het eens met Kossmann. Maar voor de uitgave van de Verzamelde Gedichten geldt dat niet. Aan het begin van dit verhaal citeerde ik O.J. Schrier. Hij brengt onder woorden wat ik zelf ervaren heb. Ik heb Kavafis leren kennen in de vertaling van Blanken, zoals ik Homerus voor het eerst goed heb leren lezen in de vertaling van Carel Vosmaer. Van Vosmaer kan ik daarom geen kwaad horen, ook al is hij soms verouderd en rhetorisch. Net zo vergaat het mij met Blanken. Warren en Molegraaf zijn meestal poëtischer en soepeler. Eppure... Kortom, ik ben blij met de twee complete vertalingen van Kavafis' 154 gedichten. Nederland lijkt soms wel eens een beschaafd land te worden, ‘niet helemaal gespeend van Grieks, vind ik.’Ga naar eind2. |
|