Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Hans Warren Invloed van Kavafis op Montale en BrechtHet zou interessant zijn eens na te gaan hoeveel dichters in allerlei talen invloed hebben ondergaan van Kavafis, hetzij rechtstreeks, hetzij via vertalingen. W.H. Auden, die beweert dat sommige van zijn gedichten er heel anders uitgezien zouden hebben of zelfs helemaal niet geschreven zouden zijn zonder Kavafis' invloed, wijst er bijvoorbeeld op dat hij Kavafis' gedichten enkel uit Engelse en Franse vertalingen kende.Ga naar eind1. In het onderstaande wordt aandacht gevraagd voor twee frappante gevallen waar beroemde schrijvers op reeds gevorderde leeftijd zo duidelijk invloed ondergingen van Kavafis in vertaling, dat zij zelfs tot rechtstreekse ontleningen overgingen, Eugenio Montale (1896-1981) en Bertolt Brecht (1898-1956). Eugenio Montale publiceerde in 1946 (in ‘Il Ponte’, Firenze) ‘I barbari’, dat hij, naar eigen zeggen, uit het Engels vertaald had. Welke vertaling hij gebruikte vermeldt hij niet. Het is deze tekst die opgenomen werd in zijn ‘L'Opera in versi’.Ga naar eind2. Er bestaat echter nog een tweede totaal andere versie van de hand van Montale, niet opgenomen of vermeld in ‘L'Opera in versi’, en wel die welke hij opnam in zijn stuk ‘Un poeta greco’ in Fuori di casa, een boek met reisimpressies uit 1969.Ga naar eind3. Deze keer bewerkte hij een vertaling van F.M. Pontani uit het Italiaans. Hij bekortte die vertaling, naar eigen zeggen ook, dat wil zeggen hij liet woorden en zinsneden weg, en bovenal twee versregels, 20 en 21. Merkwaardigerwijs had hij precies diezelfde regels ook weggelaten in zijn bewerking via het Engels uit 1946. Hij hield blijkbaar niet van de geciseleerde pronkstaven van de consuls en praetoren! Op 17 februari 1975 tenslotte, schreef Montale het volgende gedichtGa naar eind4.:
Leggendo Kavafis
Mentre Nerone dorme placido nella sua
traboccante bellezza
i suoi piccoli lari che hanno udito
le voci delle Erinni lasciano il focolare
in grande confusione. Come e quando
si desterà? Così disse il Poeta.
Io, sovrano di nulla, neppure di me stesso,
senza il tepore di odorosi legni
e lambito dal gelo di un aggeggio
a gasolio,
io pure ascolto suoni tictaccanti
di zoccoli e di piedi, ma microscopici.
Non mi sveglio, ero desto già da un pezzo
e non mi attendo ulteriori orrori
oltre i già conosciuti.
Neppure posso imporre a qualche famulo
di tagliarsi le vene. Nulla mi turba. Ho udito
lo zampettìo di un topolino. Trappole
non ne ho mai possedute.
Lezende in Kavafis
Terwijl Nero ontspannen slaapt
in zijn overvloeiende schoonheid
verlaten zijn kleine laren die
de stemmen van de Furiën hebben gehoord
in grote verwarring de haard. Hoe en wanneer
zal hij ontwaken? Zo sprak de Dichter.
Ik, heerser over niets, niet eens over mezelf,
zonder de lauwte van geurig sprokkelhout
en zacht gelikt door de vrieskou
| |
[pagina 137]
| |
van een oliebrander,
ik luister toch naar klikklakkende geluiden
van klompjes en voeten, maar microscopische.
Ik ontwaakte niet, ik was al een tijdje wakker
en verwacht geen verdere gruwelen
buiten de al bekende.
Ook kan ik niet aan een ondergeschikte gelasten
zich de aders door te snijden. Niets verontrust me.
Ik heb het getrippel van een muisje gehoord.
Iets
als een val heb ik nooit bezeten.
(Vertaling: H.W.)
Het is duidelijk dat dit gedicht geïnspireerd werd door de lectuur van Kavafis' gedicht:
De schreden
Op een ebbehouten leger, versierd
met adelaars van koraal, ligt Nero
diep in slaap - gewetenloos, kalm en gelukkig;
in de bloei van zijn lichaamskracht
en van zijn mooie overvloed aan jeugd.
Maar in de albasten zaal, waarin
het oeroude lararium van de Aënobarben staat,
worden zijn laren heel onrustig.
De kleine goden van het huis sidderen,
ze trachten hun onbeduidende lichamen te verbergen.
Want ze hoorden een de dood aankondigend geschreeuw op de trap
en metalen schreden, die de treden doen dreunen.
Buiten zinnen trekken de beklagenswaardige laren
zich nu terug in het diepst van het lararium,
elkaar verdringend en vertrappend,
de ene kleine god valt over de andere heen,
want ze beseften wat dat voor geschreeuw was,
zij herkenden dadelijk de schreden van de Furiën.
In het geval van Bertolt BrechtGa naar eind5. gaat het nieuwe gedicht duidelijk terug op een Duitse vertaling van Kavafis' gedicht ‘Trojanen’ door Helmut von den Steinen. Als slot van Brechts ‘Buckower Elegien’, in 1953 geschreven, leest menGa naar eind6.:
Bei der Lektüre eines spätgriechischen Dichters
In den Tagen, als ihr Fall gewisz war -
Auf den Mauern begann schon die Totenklage -
Richteten die Troer Stückchen grade, Stückchen
In den dreifachen Holztoren, Stückchen.
Und begannen Mut zu haben und gute Hoffnung.
Auch die Troer also.
Von den Steinens weergave van ‘Troer’ begint
met de strofe:
Unsre Bemühungen, die von Schicksalsduldern,
Unsre Bemühungen sind wie jene der Troer.
Stückchen richten wir grade, Stückchen
Nehmen wir über uns und beginnen,
Mut zu haben und gute Hoffnungen.
De laatste strofe van het gedicht luidt in deze versie: Dennoch ist unser Fall gewisz. Dort oben
Auf den Mauern begann schon die Totenklage.
Unsrer Tage Erinnrungen weinen, Gefühle weinen.
Priamos bitter um uns und Hekabe weinen.
In dit geval heeft Brecht dus gedaan wat Kavafis zelf ook wel een enkele keer deed: een gedicht vrijwel volkomen ontlenen aan een andere dichterlijke tekst. Het merkwaardige is dat Brechts gedicht zijn spanning ontleent aan de foutieve vertaling ‘Stückchen richten wir grade, Stückchen...’ door Von den Steinen! De ‘dreifache Holztoren’ zijn, schijnt het, helemaal van Brechts vinding. |
|