Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Mario Molegraaf ‘Het Goede van het Kwade’Voor K.P. Kavafis moet in elke geschiedenis van de Griekse literatuur een aparte plaats worden ingeruimd. Hij laat zich niet in stromingen onderbrengen. Hij hield zich afzijdig van de ontwikkelingen in de Griekse literatuur. Vooral op jonge leeftijd heeft hij echter veelgelezen en van het gelezene invloed ondergaan. Met name wat later het symbolisme is gaan heten, heeft op hem ingewerkt. Altijd weer wordt Baudelaires sonnet ‘Correspondances’ als het uitgangspunt van het symbolisme genomenGa naar eind1.. La Nature est un temple où de vivants piliers
Laissent parfois sortir de confuses paroles
L'homme y passe à travers des forêts de symboles
Qui l'observent avec des regards familiers.
Comme de longs échos qui de loin se confondent
Dans une ténébreuse et profonde inité,
Vaste comme la nuit et comme la clarté
Les parfums, les couleurs et les sons se répondent.
Il est des parfums frais comme des chairs d'enfants,
Doux comme les hautbois, verts comme les prairies,
Et d'autres, corrompus, riches et triomphants,
Ayant l'expansion des choses infinies,
Comme l'ambre, le musc, le benjoin et l'encens,
Qui chantent les transports de l'esprit et des sens.
Het is tekenend dat Kavafis in augustus 1891 dit gedicht uit het voor het eerst in 1857 verschenen Les Fleurs du Mal heeft vertaald. Pas door het manifest van Jean Moréas ‘Le Symbolisme’ uit 1886 kwam het vers in het middelpunt van de belangstelling te staan. ‘Correspondances’ moet Kavafis bijzonder geïnspireerd hebben. Tussen 1886 en 1891 heeft hij als dichter gezwegen. De door de dichter zelf bijgehouden chronologische lijst van gedichten vermeldt na deze stille periode als éen van de eerste activiteiten naast de ‘verbetering van verschillende gedichten’ het vertalen van ‘Correspondances’. Kavafis liet het niet bij een vertaling, hij bedde zijn adequate weergave in een eigen gedicht inGa naar eind2.. Eén gedicht waarin Kavafis - klaarblijkelijk op de hoogte van de uitleg in symbolistische kringen van ‘Correspondances’ - aan de dichter een uitzonderlijk belang toekent. Het heet namelijk dat terwijl de meeste mensen in een duister paradijs tastend hun weg moeten zoeken, de blik van de dichter scherp is. Het symbolisme heeft Kavafis lang in de ban gehouden zoals blijkt wanneer men in zijn Verloochende en in zijn Onuitgegeven gedichten leest. Het is volkomen terecht dat hij later wegens dit werk enige weerzin heeft gevoeld. Hij begeeft zich maar zelden buiten de soms clichématige thema's van de symbolisten. We laten enige kenmerken de revue passeren. De mentaliteit die Mallarmé laat blijken in de regels ‘La chair est triste, hélas! et j'ai lu tous les livres’ komen we meer dan eens in deze vroege Kavafis-verzen tegen. Dan is er de symbolistische voorliefde voor het kunstmatige. Kunstbloemen worden ook bij Kavafis boven echte | |
[pagina 81]
| |
bloemen geprefereerd. En als het dan tòch werkelijke bloemen moeten zijn mag je geen frisse, maar giftige soorten gebruiken. Het gedicht ‘Boeketten’ uit 1897 spreekt voor zich: Alsem, doornappel en bilzekruid,
monnikskap, kerstroos en dolle kervel -
bitter en giftig allemaal -
zullen hun vreselijke bladeren en bloemen schenken
zodat de grote boeketten ontstaan
die geplaatst zullen worden op het lichtend altaar -
o, het prachtige altaar uit Malachietsteen -
van de vreselijke en wonderschone Hartstocht.
De verbinding die hier met de erotiek gelegd wordt is typisch symbolistisch. Ook de erotiek wordt door de symbolisten vaak van een duistere zijde belicht. Kavafis houdt zich in deze meestal afzijdig. Decadentie en esthetisme zijn sleutelwoorden. De levenswijze van de dandy gaat door voor ideaal. Waar het voor de dandy op aan komt, zo schrijft S. Dresden in Symbolisme ‘is de ars te doen doordringen in het eigen leven dat bij gevolg niet meer natuurlijk maar letterlijk artificieel zal zijn’Ga naar eind3.. De dandy zoekt naar alles wat vreemd, gezocht, anders is. De maatschappij zal zo'n houding snel aanmerken als ziekelijk en gekunsteld. In de uitdaging van die maatschappij schuilt voor de dandy ook weer iets aantrekkelijks. Veel van de belangstelling voor hermafroditisme, androgynie, travestie en bovenal homosexualiteit zou als provocatie van de burgerlijke moraal te verklaren zijn volgens DresdenGa naar eind4.. Alleen provocatie? Ik denk het niet. Door het zoeken naar waarheid, het willen doorgronden van de fijnste schakeringen stel je jezelf snel buiten de gangbare Victoriaanse norm. Wat bij de vroege Kavafis duidelijker dan de erotiek naar voren komt is de hang naar mystiek. Mysterie, magie, geheim - het zijn van die begrippen die aan het eind van de vorige eeuw toen allerlei esoterische theorieën opgeld deden trefwoorden werden. Duidelijk schatplichtig aan de symbolisten is Kavafis ten slotte in de hoge dunk die hij koestert van het kunstenaarschap. In zijn behandeling van ‘Correspondances’ was dat al te zien. Mallarmé heeft geschreven: ‘Toute chose sacrée et qui veut demeurer sacrée s'enveloppe de mystère’. De kunst is zo'n chose sacrée. Kavafis liet dat blijken in ‘Zanger’ uit 1892: Ver van der wereld roest de dichterlijke toverkracht hem aan,
mooie verzen zijn voor hem de hele wereld.
Voor haar zanger bouwde de Verbeelding
een geestelijk, sterk huis onwrikbaar voor het lot.
U zult zeggen ‘Een koud, vergeefs leven.
Dwaasheid
te menen dat de lieflijke klanken van een fluit het leven
zijn, en verder niets’ of ‘Dorre gevoelloosheid
teistert hem die de smart van de levensstrijd
nooit pijnigt’. Maar fout en onrechtvaardig
is uw oordeel. Zijn Natuur is goddelijk.
Oordeel niet vanuit uw redelijke, blinde kwaal.
Van smaragd met toverkracht zijn van zijn huis de muren -
er fluisteren stemmen uit: ‘Vriend, wees gerust,
denk en bezing. Geheime afgezant, houdt moed!’
Juist omdat de kunst een chose sacrée is, kan alleen een ingewijde er toegang tot krijgen. De Poëzie is hoog en per definitie voor de lage massa onbegrijpelijk. Wat voor eigenaardig mengelmoes het symbolisme ook is, allerlei gedachten uit deze sfeer afkomstig hebben de dichter in de periode tussen 1891 en 1903 aangesproken. Nooit diepgaand wellicht, hij blijft navolger. Maar in sommige gevallen heeft de verwantschap met de symbolisten dieper gezeten, blijkt in later werk. In de oude gedichten waren er hier en daar zelfs concrete verwijzingen geweest: naar Sully PrudhommeGa naar eind5., naar RodenbachGa naar eind6., naar Gustave Moreau, naar Baudelaire dus. In elk geval moet Kavafis méer gelezen hebben in door de symbolisten geannexeerd werk dan wat uit zijn biblio- | |
[pagina 82]
| |
theek bekend is. In zijn boekerij waren twee uitgaven van Edgar Allan Poe en Baudelaire was heel goed vertegenwoordigd. Baudelaire's invloed bleek al uit de vertaling van ‘Correspondances’. Er zijn hier meer dwarslijnen. Bijvoorbeeld te zien in de prozagedichten die Kavafis heeft geschreven in navolging van hem. Min of meer hebben ook een aantal allegorische of zo men wil symbolistische gedichten een verband met Baudelaire. Te denken valt dan aan ‘Kaarsen’, ‘Muren’, ‘De ramen’ en zelfs ‘In afwachting van de barbaren’, ‘Ithaka’. Géén van alle gedichten waar hij op de top van zijn kunnen staat. Men kan gerust zeggen dat hij pas een groot dichter kon worden door die in elk geval voor hem funeste invloed van het symbolisme te verwerpen. Hij heeft destijds gemeend in ‘Kaarsen’ al een heel eigen geluid te hebben gevonden. Uit een notitieGa naar eind7. blijkt althans dat hij nagestreefd had het estheticisme achter zich te laten en zelf die poging geslaagd achtte. Het is een verdedigend gestelde notitie, waardoor misschien de lof overtrokken werd. Later raakte ‘Kaarsen’ volkomen uit de gratie bij Kavafis. Poe's invloed spreekt zeker uit het spookverhaal ‘Bij klaarlichte dag’. Maar er worden in de literatuur meer verbanden gelegd; ook Poe's theoretische werk zou bij Kavafis zijn neerslag hebben gevondenGa naar eind8.. Zeker is dat hij de beschikking had over enkele van deze teksten waarin een kunstopvatting wordt verkondigd die vooruitloopt op die van de symbolisten. De aanhangers van l'art pour l'art kunnen zich op Poe beroepen. Men leest bijvoorbeeld in ‘The Philosophy of Composition’ uit 1846 waarin hij zijn gedicht ‘The Raven’ analyseert: ‘Het zou me te ver voeren als ik een punt waarop ik herhaaldelijk de nadruk heb gelegd, zou moeten bewijzen, en dat trouwens in de wereld van de poëzie niet het minste bewijs van node heeft - het punt namelijk dat Schoonheid het enige gewettigde doel van een gedicht is.’ Hier werd de vertaling van Bob den Uyl gebruiktGa naar eind9.. De Schoonheid heeft later in het symbolisme een zware lading gekregen. Zij werd een cultus en een program. Baudelaire schreef zijn ‘La Beauté’ en ‘Hymne à la Beauté’. Bij Mallarmé is uiteindelijk de Schoonheid het enige dat bestaat en in de Poëzie vindt zij haar volmaakte uitdrukkingswijze. Schoonheid - het abstracte woord komt ook in het officiële oeuvre van Kavafis voor. Maar het is geen allesomvattend begrip. Onder meer in het uit 1921 daterende ‘Ik bracht over in de Kunst’ dat op zichzelf een poëtica is: Ik zit te peinzen. Verlangens en gevoelens
bracht ik over in de Kunst - halfgezien,
gezichten of omtrekken, vage herinneringen
aan onvervulde liefdes. Laat ik mij op haar verlaten.
Zij weet het Uiterlijk van de Schoonheid gestalte te geven:
bijna onmerkbaar het leven aanvullend,
indrukken verbindend, de dagen verbindend.
‘Kalloni’ is het hier gebezigde woord. Alle andere keren dat het voorkomt (in ‘Hij was gekomen om te lezen’, ‘Uit de school van de beroemde filosoof’ en ‘Voor het beeld van Endymion’) wordt het gebruikt om de lichamelijke schoonheid van jonge mannen aan te duiden. Inmiddels zijn we ons bezig gaan houden met de canon. En intussen is beïnvloeding steeds meer verwantschap geworden. Zoals gezegd is Kavafis nimmer een symbolist in hart en nieren geweest. Hij wende het zich aan in deze trant gedichten te schrijven. Zoals hij zich een poosje aanmat een dandy te zijn. Ik zie de verwantschap met de symbolisten in later werk vooral op drie punten. In de voorliefde voor mystiek, in de positie van de kunst en in het belang dat aan perversiteit toegekend wordt. Vooral over dat laatste zal het verder in dit artikel gaan. Eerst de mystiek. Het esoterisme dat aan het eind van de negentiende eeuw kennelijk in een behoefte voorzag, heeft ook Kavafis in zijn vroegere jaren geboeid. Diana Haas wijst daar in een in dit Maatstaf-nummer opgenomen artikel opGa naar eind10.. Een boek als Les Grands Initiés uit 1889 van Edouard Schuré werd alom gelezen in Europa. Het esoterisme heeft diepe wortels, reikend tot aan antieke mysteriegodsdiensten. Altijd zijn kunstenaars geïnspireerd door de gnosis,Ga naar eind11. juist óok in de kringen van de symbolisten. Iedereen | |
[pagina 83]
| |
kan geloven. Slechts enkelen kunnen wéten. Die exclusieve groep van ingewijden heeft soms een taak voor de wereld. In het aan het begin behandelde gedicht met de vertaling van ‘Correspondances’ is de dichter zo iemand. Hij moet voor de andere mensen die niet zien de symbolen duiden. De scheiding tussen de weinigen die wéten en de velen die niet weten wordt door hem vaker gemaakt. In 1898 schreef hij een gedicht ‘Voorbereiding’. Het is verloren gegaan, maar een notitie over het vers oorspronkelijk in het Engels gesteld rest ons wel. Een fragment uit deze nog ongepubliceerde aantekening: ‘De onvoorbereiden rennen maar door. Ik zie hen voorbijgaan, maar weet dat ik niet op hen achter zal raken (...) De anderen rennen, maar ze zijn onvoorbereid - daarom zullen ze niet in staat zijn snel vooruit te komen of het licht van het goddelijke pad te volgen. Terwijl ik, door en door bereid, sneller en gerichter zal wandelen.’ Onvermijdelijk gaan de gedachten naar het in 1896 geschreven maar in 1915 herziene vers ‘Wijzen wat op handen is’: De mensen weten wat gebeurt.
Wat in de toekomst ligt weten de goden,
de enigen die volledig verlicht zijn.
Uit wat in de toekomst ligt nemen de wijzen waar
wat op handen is. Hun gehoor
wordt soms in uren van aandachtige studie
opmerkzaam gemaakt. Het heimelijke geluid
van naderbij komende gebeurtenissen bereikt hen.
Zij slaan er eerbiedig acht op. Terwijl op straat,
buiten, de massa niets hoort.
In meer gedichten wordt op deze wijze verschil gemaakt tussen mensen. Zie ‘Che fece... il gran rifiuto’. De toegesprokene in ‘Antonius door zijn god verlaten’ moet één van de in het mysterie ingewijden zijn. Zag Kavafis zichzelf als een ingewijde? Niet zonder meer. Uit 1904 is er een notitieGa naar eind12. waarin hij zichzelf via de wij-vorm buiten de kring van ingewijden plaatst: ‘De weinigen zien dingen die wij niet zien: zij zien gezichten uit de bovennatuurlijke wereld (...)’. Er zijn bij Kavafis meer elementen die met esoterisme verband houden, maar dit onderscheid tussen uitverkorenen en massa is het meest duurzaam. Zeker speelt dit onderscheid op de achtergrond mee als Kavafis aan de kunstenaar een groot belang toekent. De kunstenaar wéet meer dan anderen. De hoogheid van het kunstenaarschap wordt algemeen als een belangrijk thema van zijn werk gezien. Zoals reeds gezegd, heeft het symbolisme met de gedachte van l'art pour l'art hierop invloed gehad. Dresden vat dit soms extreem doorgevoerde standpunt aldus samen: ‘Er is (...) poëzie zonder publiek’Ga naar eind13.. Kavafis legde er zich ook niet op toe om in brede kring begrepen te worden. Hij stuurde zijn poëzie met soms alleen met grote moeite te ontrafelen historische toespelingen zonder enige toelichting de wereld in. Als contrast tot hem mag misschien Ida Gerhardt figureren, die haar toch zo simpele poëzie steeds van uitvoerige noten voorziet met de kennelijke bedoeling alles ook voor de minst geschoolde lezer doorzichtig te maken. Het is de vraag of dit streven naar l'art pour tous van mevrouw Gerhardt de gewenste gevolgen heeft. Kavafis heeft terecht voor de dichter geen taak gezien als middelaar tussen eigen tekst en lezer. De waarachtige dichter bestaat in zijn visie niet bij de gratie van het publiek. In het gedicht ‘Dareios’ is een dichter Phernazes aan het werk. Een dienaar komt binnen met het bericht dat oorlog uitgebroken is. Phernazes lijkt dan in eerste instantie een dichter die afhankelijk is van het publiek: (...)
De dichter blijft sprakeloos achter. Wat een tegenslag!
Hoe zal nu onze roemrijke koning
Mithridates Dionysos Eupator
zich met Griekse dichtwerken bezig kunnen houden?
In oorlogstijd - stel je voor, met Griekse dichtwerken.
Phernazes is ongerust. Wat een ongeluk!
| |
[pagina 84]
| |
Juist nu hij er zeker van was met zijn ‘Dareios’
indruk te maken, en zijn critici,
de afgunstigen, voorgoed het zwijgen op te leggen.
Wat een vertraging, wat een vertraging voor zijn plannen
(...)
Maar aan het slot van dit gedicht lezen we:
Toch, in al zijn ontsteltenis en ellende,
blijven hardnekkig de dichterlijke overwegingen gaan en komen -
het waarschijnlijkste is toch wel hoogmoed en roes:
hoogmoed en roes kan Dareios gehad hebben.
Ook nu hij misschien zijn publiek kwijt is geraakt, boet de dichterlijke inspiratie niets aan kracht in. Niet het verlangen om bij de koning in de smaak te vallen, niet de zucht naar wraak op zijn critici is het wat hem uiteindelijk drijft. De kunstenaar uit ‘Bestemd voor de winkel’ is de ideale kunstenaar, hij erkent het publiek niet eens. Zijn kunstwerken blijven in de kluis, niemand krijgt ze te zien. Het kunstwerk is er om het kunstwerk. Al het andere is bijzaak voor de kunstenaar die trouw blijft aan zijn plicht. Er zijn ook in Kavafis' oeuvre kunstenaars die de bijzaken voor de hoofdzaken aanzien. De kunstenaar Damon uit ‘De stoet van Dionysos’ maakt beelden om geld te verdienen, de dichter uit ‘Hij is het’ schrijft gedichten in de hoop er beroemd mee te worden. Kunstenaars met dergelijke motiveringen plegen verraad aan de hoge opdracht van de kunst en zijn daarom onwaardig. Bij wie de kunst zo'n aanzien heeft, moet daar iets van te merken zijn in het dagelijkse leven. Een goed voorbeeld is Gustave Flaubert. Onder meer in vele van de brieven aan Louise Colet lezen we dat bij hem in het leven van alledag kunst boven alles onvoorwaardelijke voorrang heeft. Ook boven hun liefde. Op 13 september 1846 schrijft hij (vertaling Edu BorgerGa naar eind14.): ‘Ik moet je eens ernstig onderhouden over iets dat mij choqueert en ergert, en wel het feit dat je je op het ogenblik zo weinig om de Kunst bekommert. Dat je je niet om roem bekommert, goed, daar stem ik mee in: maar om de Kunst, het enige waarachtige en goede in het leven! Kun je er een aardse liefde mee vergelijken, kun je aan de aanbidding van iets dat relatief schoon is de voorkeur geven boven de verering van het ware?’ Wat betreft Kavafis is wellicht de volgende aantekening uit juni 1905 onthullendGa naar eind15.: ‘Een jonge dichter kwam bij me op bezoek. Hij was erg arm, leefde van zijn literaire werk en het leek mij of hij wat pijnlijk getroffen was toen hij het mooie huis zag dat ik bewoon, mijn bediende die de aardig geserveerde thee bracht, mijn door een goede kleermaker vervaardigde kleren.’ De jongeman beklaagt zich dat het moeilijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien. Maar, schrijft Kavafis: ‘Zijn positie is onbehaaglijk en zwaardoch hoe duur moet ik voor mijn kleine luxes betalen. Om ze te verwerven heb ik mijn natuurlijke weg verlaten en werd een ambtenaar (hoe belachelijk!) en verkwistte en verloor zovele kostbare uren per dag (...) Wat een schade, wat een schade, wat een verraad. Terwijl die armoedzaaier niet één uur verliest (...) Hoe vaak komt tijdens mijn werk een mooi idee op, een bijzonder beeld, plotseling bijna voltooide regels en ben ik gedwongen verstek te laten gaan omdat het werk niet kan wachten. Wanneer ik dan naar mijn huis ga, wanneer ik een beetje tot mezelf gekomen ben, tracht ik ze terug te roepen maar ze zijn weg. En terecht. Het lijkt alsof de Kunst tot mij zegt: “Ik ben geen dienares, om weg te sturen wanneer ik kom en te komen wanneer jij wilt. Ik ben de grootste Dame van de wereld. En wanneer je mij afwijst - jij nietswaardige verrader - wegens je ellendige mooie huis, wegens je ellendige mooie kleren, wegens je ellendige maatschappelijke positie, stel je daar dan tevreden mee (maar hoe kun je daar tevreden mee zijn) (...)”’ De tekst spreekt voor zichzelf. Weliswaar nam Kavafis al vroeg pensioen om zich geheel aan de dichtkunst te wijden, weliswaar heeft hij dikwijls in de tijd van de baas aan verzen geschreven. Maar toch is hij bereid geweest tot een compromis. Zoals vaker heeft hij | |
[pagina 85]
| |
geaarzeld een ondubbelzinnige keuze te maken tussen het dienen van burgermansplicht of kunst. Desondanks is de kunst ook voor hem de opperste levensvervulling geweest. Net als bij Flaubert ook boven de liefde te stellen. Deze notitie van 29 november 1903Ga naar eind16. maakt dat duidelijk: ‘Yesterday I vaguely considered, it crossed my thoughts, the possibility of literary failure, & I felt suddenly as if all charm would have left my life, I felt an acute pang at the very idea. I at once imagined my having the enjoyment of love - as I understand & want it - & even this seemed - & very clearly seemed - as if it would not have been sufficient to console me of the great deception.’ Uit verschillende autobiografische aantekeningen en uit vele gedichten wordt duidelijk dat volgens Kavafis erotisch genot wel een belangrijke bron van inspiratie voor de kunstenaar kan zijn. Dit brengt ons op het laatste punt van verwantschap met de symbolisten, de perversiteit. Voornamelijk op eigen kracht formuleerde Kavafis op 13 december 1902 hieromtrentGa naar eind17.: ‘Ik weet niet of perversiteit kracht geeft. Ik denk soms van wel. Maar zeker is dat het de bron van grootsheid is.’ In oktober 1893 heeft Kavafis een gedicht geschreven ‘Het Goede van het Kwade’. Het vers is verloren gegaan. We kennen het alleen uit de lijsten met dichtwerk die Kavafis zelf bijhield en uit een notitie van 1 oktober 1906 waarin hij het noemt in een lijstje met gedichten waarover hij bijzonder blij is ze niet gepubliceerd te hebben. Met wat goede wil is het desondanks mogelijk zich een voorstelling te maken van wat hij in ‘Het Goede van het Kwade’ heeft willen zeggen. Wat door de maatschappij als slecht beschouwd wordt, moet de kunstenaar niet bij voorbaat verwerpen. Het is zelfs mogelijk dat er bloemen uit dat kwaad te voorschijn kunnen komen. Denk aan Baudelaire, Rimbaud, De Lautréamont. In het anekdoton ‘Sterker maken’, waarschijnlijk uit 1903, lijkt Kavafis zich in hun voetspoor te begeven: Wie verlangt zijn geest sterker te maken
moet zich bevrijden van respect en gehoorzaamheid.
Van de wetten zal hij er enkele in acht nemen,
maar meestal zal hij zowel wetten als zeden
overtreden en van het gangbare,
onbevredigende fatsoen zal hij zich bevrijden.
Van het genot zal hij veel leren.
Voor de vernielende daad zal hij niet terugdeinzen:
het halve huis moet worden neergehaald.
Zo zal hij zich behoorlijk ontwikkelen tot inzicht.
Het ‘behoorlijk’ uit de slotregel laat zich op twee manieren lezen. Behoorlijk in de neutrale zin van zoals het behoort en provocerend in de zin van fatsoenlijk. Kavafis heeft zich ook buiten zijn gedichten op goed en kwaad bezonnen. Nimmer zo radicaal als in ‘Sterker maken’. In het laatste decennium van de vorige eeuw las hij in de Selections from the Writings of John Ruskin. Kavafis maakte leesaantekeningen bij het werk van de vooral als pleitbezorger van de prerafaëlieten bekend geworden Ruskin. Die notities zijn gepubliceerd.Ga naar eind18. Eén ervan handelt over de opmerking van Ruskin: ‘The artist who represents brutalities and vices, and not for rebuke of them is absolutely condemned’. Kavafis merkt hier onder andere bij op: ‘De ware kunstenaar heeft niet te kiezen, zoals de held uit de mythe, tussen Goed en Kwaad: maar beide zullen hem dienen en hij zal beide evenzeer beminnen’. Kiezen tussen Goed en Kwaad, tussen Deugd en Ondeugd - het heeft hem bezig gehouden in deze tijd en later. Het is in de aangehaalde notitie onder symbolistische invloed dat hij zich afzet tegen het primaat dat aan de Deugd werd toegekend. In deze zelfde leesaantekening bij Ruskin worden regels van Verlaine aangehaald: N'as-tu point en fouillant les recoins de ton âme
Un beau vice à tirer comme un sabre au soleil?
Ze zijn afkomstig uit het in 1881 verschenen Sagesse. In Sagesse spelen Goed en Kwaad een be- | |
[pagina 86]
| |
langrijke rol. Verlaine bekeerde zich in de tijd die hij wegens de op Rimbaud afgevuurde pistoolschoten in de gevangenis door moest brengen tot het geloof van zijn kinderjaren - in de bundel die Kavafis dus gekend moet hebben vond dat zijn neerslag. Er zijn meer aantekeningen van de dichter over ditzelfde onderwerp. Deze dateert mogelijk uit 1905Ga naar eind19.: ‘The (so-called) wicked man hates badness as much as the (so-called) good man. Only his appreciation of what is bad is different. He explains his actions to himself & does not consider them bad. At the same time that he is committing a very bad action - a crime - there are many things which he disapproves and would not do because he considers that they are bad. So, from one point of view, no “bad man” exists. We are - variously - all, and all want to be good.’ Vragen omtrent Goed en Kwaad hebben hem zeker geïnteresseerd op het niveau van de erotiek. Hij heeft het moeilijk gehad met vraagstukken als homosexualiteit en masturbatie. Hij heeft zoals velen in zijn dagen gemeend dat onanie schadelijk voor de gezondheid was en dus ethisch slecht. Daarom heeft hij regelmatig pogingen gedaan zijn neigingen in die richting te bedwingen. Het is het onderwerp van het gedicht ‘Hij zweert’: Hij zweert telkens weer een beter leven te beginnen.
Maar als de nacht komt met haar eigen raadgevers,
met haar compromissen, met haar beloftes,
maar als de nacht komt met haar eigen macht
over het lichaam dat verlangt en zoekt, dan keert hij
naar hetzelfde verderfelijke genot terug, verloren.
Verschillende van de in de ChronologieGa naar eind20. aangehaalde notities getuigen van hetzelfde probleem. Er bestaat een reeks van deze aantekeningen waarin auto-erotisme en het schuldbesef daarover centraal staan. Ze zijn in het bezit van Georgios Savidis en voor het merendeel nog ongepubliceerd. Beweerd wordtGa naar eind21. dat uit het geheel duidelijk wordt dat ook op dit punt 1911 een keerpunt betekende. Hij aanvaardde. Hij voelde geen schuld meer. Naar de achtergronden van deze bevrijding kun je misschien alleen maar raden. Natuurlijk hing iets dergelijks in de luchtniet toevallig liet André Gide, weliswaar in kleine oplage en onder de veilige bescherming van anonimiteit, in 1911 zijn boekje over homosexualiteit Corydon verschijnen. Het is veelzeggend dat Kavafis eveneens in 1911 voor het eerst in de openbaarheid durft te treden met een gedicht waarin de wellust wordt geafficheerd. Nog niet homoërotisch getint, maar het is een stap. Het gaat om het vers: ‘Gevaarlijk’, dat men kan lezen als een zelfportret: Myrtias (een half heidens,
half christelijk Syrisch student
te Alexandrië tijdens de regeringen
van keizer Konstans en keizer Konstantios) zei:
‘Gesterkt door bezinning en studie zal ik
niet als een lafaard mijn hartstochten vrezen.
Mijn lichaam zal ik geven aan de lusten,
aan de genietingen waarvan ik heb gedroomd,
aan de stoutmoedigste erotische verlangens,
aan de wellustige driften van mijn bloed,
zonder enige vrees, omdat ik, wanneer ik wil -
en ik zal wilskracht hebben, gesterkt
als ik zal zijn door bezinning en studie -
op beslissende ogenblikken mijn geest,
als tevoren, asketisch terug zal kunnen vinden’.
Weliswaar schreef Kavafis vóor de publikatie van ‘Gevaarlijk’ ook al verzen met een gewaagde inhoud, maar die bleven altijd of in elk geval voor een tijd in portefeuille. Tot de tijdens Kavafis' leven gepubliceerde verzen vóor ‘Gevaarlijk’ ontstaan maar eerst nadien gepubliceerd behoren ‘Orophernes’ (geschreven 1904; verschenen 1916), ‘Ik ben gegaan’ (geschreven 1905; verschenen 1913), ‘Hij zweert’ (geschreven 1905; verschenen 1915), ‘Een nacht’ (geschreven 1907; verschenen 1916), ‘De etalage van de tabakswinkel’ (geschreven 1907; verschenen 1917), ‘Dagen van 1903’ (geschreven 1909; verschenen 1917), ‘Kom terug’ (geschreven 1904; verschenen 1912), ‘Zo vaak heb ik mijn ogen gericht’ (geschreven 1911; | |
[pagina 87]
| |
verschenen 1917). Kavafis aarzeling om tot publikatie over te gaan moge uit deze jaartallen blijken. De reden voor die aarzeling ligt nogal voor de hand. Als hij achtenveertig jaar oud is wijkt bij hem het schuldbesef over zijn erotische aanleg. Het kan moeilijk anders dan als weloverwogen strategie betiteld worden dat hij ter aankondiging van wat volgen zal eerst met het nog neutrale ‘Gevaarlijk’ naar buiten is getreden. Strategie verraadt ook de volgorde waarin nadien erotische gedichten verschenen. ‘Kom terug’ uit 1912, ‘Ik ben gegaan’ uit 1913, ‘Luchter’ en ‘Ver terug’ uit 1914, ‘Bij de ingang van het café’ en ‘Hij zweert’ uit 1915 - het zijn allemaal erotische verzen maar op zichzelf nog niet noodzakelijk homoërotische. In ‘Geschilderd’ en ‘Orophernes’, beide in 1916 gepubliceerd, begint hij zich duidelijker uit te spreken. Nog langer duurt het eer hij zich ondubbelzinnig bloot durft te geven ‘zonder belachelijke schaamte over de aard van het genieten’. Het gedicht ‘Imenos’Ga naar eind22. staat nog op het breukvlak tussen verhulling en openheid. In 1915 schreef Kavafis de eerste versie onder de titel ‘Bemin het nog meer’. Hij heeft die niet laten drukken: Bemin het nog meer wanneer je het met pijn verwerft.
Bedenk hoe losbandig en hoe slecht
het gemakkelijk verworven genot is.
Jouw genot dat je bereikt
soms met leugen, steeds in het geheim,
je zoekt het onrustig en hardnekkig,
- zelden het lichaam vindend dat de vereiste gevoelens kent -
je vult het met verbeeldingskracht aan.
Het is niet met het gemakkelijk genot van anderen te vergelijken.
Het is niet mis te verstaan. De dichter begreep dat ook en eveneens dat een en ander in deze vorm rechtstreeks aan hem kon worden toegerekend. ‘Imenos’ werd daarom tot een historisch gedicht omgewerkt en zo gepubliceerd. Het historische kader is relevant. In de eerste strofe werden grammaticale en syntactische veranderingen aangebracht waardoor het taalgebruik zo ver van het gangbare af is komen te staan dat de perversiteit van Imenos er een echo in vindt. De verwijzing naar zelfbevrediging is duidelijker uit de verf gekomen. Maar de indruk blijft toch dat de reden voor de wijziging vooral in verhulling is gelegen. Kavafis' persoonlijke sexuele bevrijding had plaats gehad, maar in deze tijd nog niet in die mate dat hij zich al volkomen uit durfde spreken. ‘Imenos’: ‘...Nog meer moet het genot bemind worden
dat op verziekende wijze en met schade verworven wordt;
zelden het lichaam vindend dat de vereiste gevoelens kent -
dat op verziekende wijze en met schade
een erotische spanning verschaft waarvan de gezondheid niet weet...’
Fragment uit een brief van de jonge Imenos (uit een patriciërsfamilie) berucht in Syracuse wegens zijn losbandigheid in de losbandige tijden van Michaël de Derde.
Echte schandalen zijn door de erotische gedichten die Kavafis liet drukken niet veroorzaakt. Maar ze zijn op den duur dermate openhartig over homosexuele liefde dat dat slechts toeval genoemd kan worden. Hij heeft risico's genomen met het publiceren van deze verzen. Het is onmiskenbaar dat ze veel moeilijker ingang bij het publiek en zelfs bij zijn claque gevonden hebben dan gedichten van hem uit andere categorieën. Dat is nu veranderd, maar ook tegenwoordig is in de wetenschappelijke studie van Kavafis de aandacht voor de liefdesverzen verhoudingsgewijs gering. Tegenover tien artikelen over historische gedichten staat hooguit éen artikel over dit onderwerp. Het is moeilijk te verdedigen: er zijn onder de erotische gedichten vele hoogtepunten in zijn poëzie. Heel zijn leven is erotiek een hem even sterk inspirerend onderwerp als de geschiedenis. Wanneer wèl over de erotische Kavafis geschre- | |
[pagina 88]
| |
ven wordt, gebeurt dat altijd met merkbare schroom. Soms is die schroom een gevolg van preutsheid. Maar soms is de schroom te billijken. Bijvoorbeeld met de aantekeningen in grote wanhoop op nachtelijke uren geschreven begeef je je misschien al te diep in privé-domein. Je kijkt af en toe op plaatsen in zijn ziel die de blik van een buitenstaander niet verdragen. Een veel meer overwogen notitie - het kalme handschrift maakt dat al duidelijk - is deze die misschien uit 1904 dateertGa naar eind23.: ‘I distinctly felt 1 evening in January 1904 that I should have felt more at ease, with a fuller life, had I to remember a satisfactory morning or day to my craving for ordinary fuck (...)’. Ook hier lijkt op zelfbevrediging te worden gedoeld, dat minder genoegen zou schenken dan sex met een partner. In de gedichten komt masturbatie dikwijls voor in verband met herinnering aan vroeger beleefd genot. ‘Kom terug’: Kom vaak terug en grijp mij,
geliefd gevoel kom terug en grijp mij -
wanneer de herinnering in het lichaam ontwaakt
en oud verlangen opnieuw door het bloed stroomt;
wanneer de lippen en de huid zich herinneren,
het voor de handen is als raakten ze weer aan.
Kom vaak terug en grijp mij in de nacht
wanneer de lippen en de huid zich herinneren...
Grijpt zijn geest altijd terug op wérkelijk eens beleefd genot? In het vers ‘Begrip’ maakt hij melding van een bandeloos bestaan in zijn jeugd dat een voedingsbodem voor zijn dichtkunst werd. Uit wat van zijn leven bekend is, valt op te maken dat er inderdaad zo'n periode is geweest. Maar in ‘Opdat ze komen -’ komt naar voren dat Kavafis' liefdeleven soms geheel binnen de sfeer van zijn verbeelding bleef zonder verwijzing naar werkelijke beleving. Hij laat zich zonder meer begoochelen opdat de abstract gehouden Schaduwen van de Liefde vat op hem kunnen krijgen. Met louter erotische fantasie valt genoeg te bereiken. Kavafis bezat zo'n fantasie. Op grond van enkele gegevens bouwt hij een wellustig verhaal. Begin 1901 wordt in Alexandrijnse kranten bericht over de dood van een jongeman. Kavafis heeft in een aantekeningGa naar eind24. op dit bericht voortgeborduurd. Hij richt zich tot de jongen die hij niet gekend heeft, maar mogelijk wel gezien en om zijn schoonheid bewonderd. ‘Je dood heeft mij ontroerd, en met ontroering las ik de beschrijving van je mooie begrafenis - (...) En je stierf 17 jaar oud door het genot. Groot en onschuldig en poëtisch genot. Gestorven 5-2-1901. Begraven 62-1901.’ In het gedicht ‘Dagen van 1896’ nam Kavafis ook een ‘jongen van de liefde, die zonder aarzelen / het zuivere genot van zijn zuivere lichaam / hoger gesteld heeft dan zijn eer en zijn aanzien’ tegen de inzichten van de ‘erg bekrompen’ maatschappij in bescherming. Zo is ook Kavafis ver verwijderd geraakt van de burgerlijke conventie die in het Kwade alleen maar het Kwade wil erkennen. Het is een opdracht van de kunstenaar om daar waar de massa slechts de Duisternis ontwaart het Licht te zien. Het Goede van het Kwade. |
|