Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Michalis Pieris Kavafis en geschiedenisIHet onderwerp van mijn beschouwing zoals door de titel aangegeven, is van zo algemene en ruime aard dat enkele preliminaire preciseringen op hun plaats zijn, alsook een meer toegespitste definitie. Aldus zal, naar ik hoop, het zeer concrete doel ervan duidelijk worden. Onderwerp van beschouwing zal slechts zijn een bespreking van de terminologie die tot nu toe voorgesteld of toegepast is in verband met het onderscheid en de typering van de verschillende categorieën historische gedichten van Kavafis.Ga naar eind1. Het is dus niet mijn bedoeling een bijdrage te leveren aan de interpretatie van het thema Kavafis en Geschiedenis, ofwel door een bespreking van karakteristieke gedichten die tot de historische periode van Kavafis' werk behoren, ofwel door een kritisch overzicht van de gehele problematiek die voorkomt uit Kavafis' complexe relatie met de Geschiedenis. Ik heb trouwens de indruk dat in die richting de Kavafiaanse bibliografie bepaald niet tekortschiet. Integendeel, ik zou zeggen dat die zich in zeer bevredigende mate heeft ontwikkeld, zowel met synthetische werken als met kleinere maar diepgravende studies. | |
IIAllen die de historische gedichten van Kavafis bestudeerd hebben, vooral uit thematisch oogpunt, zijn tot de heel voor de hand liggende conclusie gekomen dat het ‘historische gebied’ van Kavafis' poëzie nauw verweven is met de andere gebieden - iets waarop al door Kavafis zelf is gewezen, en aan hem is trouwens ook de eerste verwijzing te danken naar de basisdriedeling die zijn dichtwerk beheerst. (Ik herinner er tussen haakjes aan dat in een niet ondertekende notitie van Kavafis, gepubliceerd in de Alexandhrini Techni de dichter de volgende toelichting gaf; ‘Zie hier, heel eenvoudig, de indeling die tot nu toe uit mijn werk naar voren treedt. Er zijn drie gebieden: het filosofische (of dat van het denken), het historische en het erotische (of esthetische). Het historische gebied nadert soms zozeer het erotische (of esthetische), dat bepaalde gedichten zich moeilijk laten indelen.’Ga naar eind2.) Zo hebben deze auteurs (zoals Peridhis, Panagiotopoulos, Papanoutsos e.a.), uitgaande van deze in het oog springende driedeling van Kavafis' gedichten en met als basis het thematisch verband van de historische gedichten met de twee andere categorieën, de termen ‘filosofisch-historische’ en ‘sensueel-historische’ gedichten gebruikt. Dit onderscheid is stellig juist en nuttig, maar het helpt ons slechts in één opzicht: het is mijns inziens niet toereikend om ons ook andersoortige eigenaardigheden van Kavafis' historische gedichten te doen begrijpen, eigenaardigheden die niet zozeer voortkomen uit hun thematische inhoud, alswel uit het soort relatie van de dichter met dat thematische materiaal (of het nu historisch is dan wel fictief), e.d. Een andere manier van onderscheid met betrekking tot Kavafis' historische gedichten (die ook leidt tot een ander type van terminologie) is de manier die beschrijvend verwijst naar de historische periode die door het gedicht wordt aangegeven of gesuggereerd. In dergelijke gevallen zijn aanduidingen als ‘praebyzantijns’, ‘byzantijns’, ‘hellenistisch’, ‘Grieks-romeins’ e.d. in gebruik. Het gaat om een onderscheid waarvan we opnieuw zouden kunnen zeggen dat de dichter er de eerste aanzet toe heeft gegeven, omdat, zoals we weten, twee van de ‘thematische hoofdstukken’ waarin hij vroege gedichten van hem onderbracht, getiteld waren: Dagen der Oudheid en Dagen van Byzantium.Ga naar eind3. | |
[pagina 50]
| |
Nog een manier van terminologie waarmee we ons evenmin zullen bezighouden is die welke is gebaseerd op de geografische indeling (in dit geval natuurlijk niet alleen van de historische gedichten). Naast het sporadisch en soms onsystematisch gebruik van termen als ‘Alexandrijnse gedichten’ of ‘cyclus van Antiochië’ e.d., is in dit verband nog steeds onovertroffen de poging die door Yannis Dhallas verricht is in het hoofdstuk De cartografie van de historische ervaring in zijn boek Kavafis en Geschiedenis.Ga naar eind4. | |
IIITen slotte komen we bij de laatste wijze van terminologie die de onderzoekers van Kavafis' werk heeft beziggehouden. Het gaat om de terminologie die niet op thematische, chronologische of geografische criteria gebaseerd is, zoals de drie eerdergenoemde, maar op criteria die verband houden met de techniek van elk gedicht of van een groep gedichten. Dit type van deze terminologie is naar mijn oordeel ook het belangrijkste, omdat het direct verband houdt met de beschrijving en het begrip van de wijze (of de verschillende wijzen) waarop Kavafis met het historisch materiaal omgaat. Tegelijkertijd echter vormt het ook het bij uitstek primaire type van terminologie, omdat het verwijst naar onderscheidingen die, in een studie van Kavafis' historische poëzie, aan andere onderscheidingen vooraf zullen moeten gaan. Ik doel hier op de fundamentele, maar allerminst in onze geest uitgekristalliseerde onderscheidingen tussen de termen ‘historisch’, ‘quasi-historisch’, ‘pseudo-historisch’ e.d., termen die de onderzoekers gebruikt hebben in pogingen de aard van Kavafis' originele relatie met de geschiedenis te beschrijven. En om in één keer duidelijk te maken wat ik bedoel met te zeggen dat die termen in onze geest nog niet uitgekristalliseerd zijn, is het dunkt me voldoende als ik u hier op dit punt een kleine bloemlezing geef uit de bonte verscheidenheid van de termen die tot nu toe gebezigd zijn (meestal zonder enige methodologische verantwoording), in pogingen om te komen tot fundamentele onderscheidingen in Kavafis' historische gedichten. Eerst de uit één woord bestaande termen: ‘historisch’, ‘historicogeen’, ‘quasi-historisch’, ‘semi-historisch’, ‘para-historisch’, ‘paristorisch’, ‘pseudo-historisch’. En nu enkele van de talrijke omschrijvende aanduidingen: ‘echt historisch’, ‘zuiver historisch’, ‘bij uitstek historisch’, ‘fictief historisch’, ‘werkelijk-historisch’, ‘historisch in engere zin’, enz. Uit de verscheidenheid van deze aanduidingen, die echter grotendeels synoniemen zijn, wordt duidelijk dat de onderzoekers en critici zich vooral het hoofd breken over de typering van telkens twee categorieën historische gedichten: van die welke in alle opzichten (tijd, plaats, episode, personen) ‘historisch’ zijn, en van die welke deels ‘historisch’ zijn (gewoonlijk met de aanduiding of suggestie van historische tijd, soms ook plaats) en deels aan de fantasie ontsproten (wanneer een of ook alle personen van het gedicht fictief zijn, alsook het gebeuren). En inderdaad zijn dat de twee grote categorieën historische gedichten. Er bestaat echter ook een derde, kleine groep, waarin de geschiedenis, zoals de dichter en essayist G. Seferis heeft opgemerkt (zo meteen zullen we de betreffende passage zien), ‘als parabel’ wordt gebruikt. Voordat we verdergaan is het van belang vast te stellen dat geen enkele onderzoeker de noodzaak heeft gezien drie termen naast elkaar te gebruiken voor de beschrijving van Kavafis' historische poëzie. Hun probleem is blijkbaar altijd de typering van telkens twee categorieën en zij komen dan ook niet verder dan twee termen (gewoonlijk paarsgewijs: ‘pseudo-historisch en historisch’, ‘quasi-historisch en historisch’, ‘para-historisch en historisch’, e.d.): twee daarvan zijn, zoals we zo meteen zullen zien, geslaagd en kunnen geadopteerd worden, maar een derde term ontbreekt steeds. | |
[pagina 51]
| |
IVTijd dus om over te gaan tot het voorstellen van de drie verlangde termen. De onderzoekers die ons met hun opmerkingen en terminologie behulpzaam zijn om de drie basis-categorieën van historische gedichten te begrijpen én ons twee van de drie gezochte termen aan de hand te doen zijn Georgios Seferis en I.M. Panagiotopoulos. Seferis is de invoerder van de term pseudo-historisch, die denk ik heel geschikt is voor de gedichten waarin de geschiedenis metaforisch of allegorisch, in zekere zin ‘onecht’ dus, gebruikt wordt, omdat Kavafis in die gevallen het historisch materiaal niet als historischGa naar eind5. maar als filosofisch-didactisch dichter benadert. Concreet zegt Seferis, als hij commentaar levert op de betrekkelijk vroege ontmoeting van Kavafis met de Romeinse geschiedenis (een relatie zij hier opgemerkt, die hem slechts weinig gedichten heeft opgeleverd): ‘Toch heeft hij het met de Romeinen geprobeerd, maar hij heeft ze weer losgelaten. Zij hebben geen organisch verband met hem. Zijn gedichten met Romeinse thema's zijn pseudo-historisch, dat wil zeggen ze geven hem geen karakters die hij tot leven kan brengen, maar slechts decors waarin hij zelf aan het woord is.’Ga naar eind6. Toch is deze formulering van Seferis voor onze behoeften van nu niet afdoende, dacht ik, en slechts ten dele behulpzaam om tot een juist begrip van de term ‘pseudo-historisch’ te komen - iets dat het ons mogelijk zal maken die term in het vervolg helder en systematisch te gebruiken. Want ik hoop dat ieder het ermee eens is dat sommige van Kavafis' gedichten met een Romeins thema niet ‘pseudo-historisch’ zijn, bij voorbeeld:
Het uitstel voor Nero
Nero was niet verontrust, toen hij
de spreuk van het Delphische Orakel hoorde.
‘De drie en zeventig jaar moet hij vrezen’.
Hij had nog tijd om te genieten.
Dertig jaar is hij. Ruim voldoende
is het uitstel dat de god hem geeft om zich
geen zorgen te maken over de toekomstige gevaren.
Nu zal hij terugkeren naar Rome, een beetje vermoeid,
maar heerlijk vermoeid door deze reis,
die enkel uit dagen van genot bestond -
in de theaters, in de tuinen, in de sportscholen...
Avonden in de steden van Achaia...
O, vóor alles het genot van de naakte lichamen...
Tot zover Nero. En in Spanje verzamelt
Galba in 't geheim zijn leger, en drilt het,
de oude man van drieënzeventig jaar.
Terwijl anderzijds deze term ‘pseudo-historisch’ heel geschikt is voor historische gedichten waarvan het thema niet Romeins is, bij voorbeeld:
Thermopylae
Eer aan hen die in hun leven
zich een Thermopylae stellen en het hoeden.
Nooit wijkend van hun plicht,
evenwichtig en rechtvaardig in al hun daden,
maar ook meedogend en barmhartig;
vrijgevig als het rijken betreft, en als het armen betreft
altijd nog vrijgevig in het kleine,
steeds hulp biedend naar hun vermogen,
altijd de waarheid sprekend,
maar zonder haat jegens leugenaars.
En grotere eer komt hen toe
wanneer ze voorzien (en velen voorzien het)
dat Ephialtes zich uiteindelijk zal vertonen
en de Meden ten slotte door zullen breken.
De opmerking vloeit dunkt mij ook voort uit een aantal andere verklarende aantekeningen van Seferis zelf, die hij op een ander punt van zijn studie meende te moeten maken. Concreet, bij de bespreking van ‘De Satrapie’ typeert hij | |
[pagina 52]
| |
dit gedicht heel juist als ‘pseudo-historisch’ en geeft ons nog enkele verduidelijkingen over de werkelijke inhoud van de term die hier aan de orde is. Hij schrijft: ‘Type van het pseudo-historisch gedicht zoals ik dat bedoel. De geschiedenis breidt niet het gevoel uit: zij levert slechts de elementen voor een parabel.’Ga naar eind7. Deze laatste opmerking van Seferis verheldert wel in voldoende mate ook de inhoud van de term ‘pseudo-historisch’ en helpt ons om met een zeker, betrekkelijk gemak de gedichten af te kunnen zonderen waarvoor deze term geschikt is. Het gaat, lijkt mij, om de symbolisch-filosofisch historische gedichten, die gedichten dus waarin, in Seferis' woorden, de geschiedenis alleen de elementen van een parabel levert, waarin het historisch materiaal dus als parabel gebruikt wordt, of zo u wilt: metaforisch. Panagiotopoulos heeft de term quasi-historisch ingevoerd, die mijns inziens (bij systematisch en consequent gebruik) geschikt is voor de gedichten waarin een of meer fictieve personen geprojecteerd worden in een direct (of ook indirect) aangegeven historisch kader van tijd of van plaats voor het fictieve gebeuren in het gedicht. Ik wil hierbij vermelden dat de eerste die de noodzaak van een kwalitatief onderscheid tussen deze en de overige historische gedichten heeft ingezien, de dichter zelf is geweest, die omstreeks 1930 tegenover zijn vriend Athanasios G. Politis verduidelijkte dat één groep van zijn historische gedichten niet precies ‘historisch’ is. Politis schrijft in zijn bekende tekst over Kavafis, die in zijn boek De Grieken en het moderne Egypte te vinden is, en waarvan met recht beweerd wordt dat hij de woorden van de dichter zelf weergeeftGa naar eind8.: ‘De tweede categorie van zijn gedichten zijn de historische. Die poëzie is soms niet historisch in engere zin. De dichter kiest slechts een tijdperk van de geschiedenis uit om daarin zijn personen onder te brengen, waarvan overigens vele fictief zijn.’Ga naar eind9. Aan dit basisonderscheid tussen de historische gedichten met fictieve personen en de overige, refereert ook Timos Malanos in zijn boek De dichter K.P. Kavafis (1933); hij erkent daarin wel dat ‘dat soort gedichten, terwijl ze niet historisch zijn, daar gewoonlijk wel op lijken, dank zij het door de dichter daartoe gekozen tijdperk’Ga naar eind10., maar stelt geen enkele term voor die een adequate benaming is voor de genoemde gedichten. Zo komen we bij Panagiotopoulos, die in zijn boek over Kavafis van 1946 met name in het hoofdstuk met de voor ons onderwerp significante titel Het historisme van Kavafis, de term ‘quasi-historisch’ voorstek, die zoals gezegd mijns inziens adequaat en nauwkeurig de categorie gedichten benoemt die, terwijl ze het niet zijn, historisch lijken. Hij zegt: ‘Stellig zijn veel van zijn gedichten slechts “quasi-historisch”, dat wil zeggen ze refereren aan fictieve historische personen en doen alsof ze een historisch voorval herscheppen: er zijn echter ook veel andere gedichten, die met zo'n getrouwheid het historische voorval reproduceren, dat de minimale sporen van Kavafis' persoonlijk ingrijpen die wij erin aantreffen, sommige onderzoekers tot de mening voert dat het gaat om zuivere en levensgrote copiëring.’Ga naar eind11. De laatste passage uit bovenstaand citaat van Panagiotopoulos voert ons op natuurlijke wijze naar de derde categorie van historische gedichten van Kavafis, die ik met opzet tot het slot heb bewaard, omdat de keuze van een term die haar nauwkeurig kan typeren grote moeilijkheden met zich mee schijnt te brengen. De meest gebruikte term is natuurlijk die van ‘historische’ gedichten. Ik stel echter voor die niet te adopteren, omdat het de enige geschikte term is voor het onmisbare algemene onderscheid tussen ‘mythologische’Ga naar eind12. en ‘historische’ gedichten van Kavafis; dat wil zeggen ‘historisch’ zijn alle gedichten die wij hier bespreken, tot welke van de drie categorieën daarvan zij ook behoren. Voor de gedichten van de derde categorie, waarvoor ook de dichter zelf de term ‘historisch’ | |
[pagina 53]
| |
niet adequaat lijkt te vinden en waarover hij, zoals we eerder gezien hebben, tegenover Athanasios G. Politis meende te moeten spreken als ‘historische gedichten in engere zin’, dunkt mij de meest geschikte term historiogeen,Ga naar eind13. waarmee hun belangrijkste kenmerk aangeduid wordt: namelijk dat zij direct verbonden zijn met het historisch materiaal waaruit zij voortgekomen zijn, dat het in de grond gaat om dichterlijke belevingen van concrete historische episodes, waaraan zij echter in zekere zin gebonden blijven. Om duidelijker te maken wat ik bedoel met ‘gebonden blijven’ zal ik u nu een commentaar geven van de dichter zelf op zijn verloochende gedicht De dood van keizer Tacitus, waarin de strenge, bijna wetenschappelijke methode opvalt waarmee Kavafis de ‘historiciteit’ van een ‘historiogeen’ gedicht controleert: ‘Het gedicht De dood van Keizer Tacitus, geschreven in 1896 - en sindsdien een of twee keer gepubliceerd - bleek herschreven te moeten worden - hetgeen in december 1906 gebeurd is -, omdat, afgezien van andere redenen, de uitdrukking “kwaadwillig” historisch misplaatst was. Kwaadwilligheid was niet wat de Senaat aan de dag legde toen zij Tacitus koos.’Ga naar eind14. | |
VHet is hier niet de plaats dieper in te gaan op de verschillende problemen die ontstaan als men de gedichten op de door mij voorgestelde wijze typeert. Zoals bijv. het thema van de term ‘fictief gebeuren’ die soms niet zo gemakkelijk van het ‘historisch gebeuren’ te onderscheiden is of ook het thema van de ‘fictieve persoon’, die onderscheiden moet worden van de anonieme historische personen. Of verder, dat in de ‘quasi-historische’ gedichten in elk geval onderverdelingen moeten worden aangebracht, bij voorbeeld ter onderscheiding van enerzijds de gedichten die geheel gericht zijn op het fictieve voorval en de fictieve personen, die in het gedicht op de voorgrond geplaatst worden terwijl het historisch materiaal alleen als achtergrond figureert (zoals bij voorbeeld in Myres gebeurt), en anderzijds de gedichten die gelijkelijk gericht zijn zowel op de fictieve episode als op de historische gebeurtenissen (zoals bijvoorbeeld in Dareios). Deze preciseringen, alsook andere die ik hier terzijde laat, moeten gemaakt worden vooral om duidelijk te maken hoe gevaarlijk allerlei schematische indelingen kunnen zijn, die voor een kunstwerk worden voorgesteld. Dat wil zeggen, ik geloof dat geen enkel gedicht, als het autonoom geanalyseerd wordt in alle noodzakelijke breedte en diepte, bestand is tegen zijn isolatie in een van de categorieën waarin wij het op grond van bepaalde algemene en primaire kenmerken indelen. Anderzijds kunnen wij om veel redenen niet zonder dit soort indelingen (bijv. om over bepaalde objectieve gegevens tot overeenstemming te kunnen komen, of om ons materiaal te kunnen beteugelen en organiseren), mits wij altijd in gedachten houden tot op welke hoogte deze indelingen ons van nut zijn en wanneer ze valstrikken worden voor het verzamelen van misleidende conclusies. Ik acht daarom de volgende verduidelijking bijna onmisbaar. Ik bedoel beslist niet dat deze drie categorieën onderdak bieden aan gedichten van precies hetzelfde poëtische patroon. Alleen, dat zij op grond van de aard van hun ‘historiciteit’, en dat alleen in eerste instantie, in drie categorieën kunnen worden ingedeeld. Deze driedeling, in ‘pseudo-historisch’, ‘historiogeen’ en ‘quasi-historisch’, is volgens mijn opvatting behulpzaam bij, en vrijwel onmisbaar voor het begrip van bepaalde basisverschillen tussen de historische gedichten van Kavafis; vervolgens kan men met een meer geavanceerde benadering ervan tot meer toegespitste groeperingen overgaan, waarbij ook andersoortige criteria betrokken worden. Staat u mij toe te eindigen met het uitspreken van een tweevoudige hoop. In de eerste plaats dat het overzicht van de verschillende typen van terminologie die reeds gehanteerd zijn (soms nogal gemakkelijk en met een zekere losheid) een zwakke plek in de Kavafisstudie heeft aangetoond, die te wijten is aan een gebrek aan systematiek in het gebruik van bepaalde termen of ook aan de afwezigheid van methodologische af- | |
[pagina 54]
| |
spraken, voordat die termen geadopteerd worden. In de tweede plaats, dat de drie hier voorgestelde termen werkelijk adequaat en behulpzaam zullen zijn en aldus een bijdrage leveren op het stuk van de juiste terminologie, dat van zo fundamentele betekenis is voor een weldoordachte en zo methodisch mogelijke benadering van de gedichten die bepalend zijn voor Kavafis' complexe relatie tot de Geschiedenis.
(Tekst van een inleiding gehouden tijdens het aan Kavafis gewijde Derde Symposium van de poëzie, dat van 1 tot 3 juli 1983 heeft plaatsgevonden aan de Universiteit van Patras, Griekenland. Vertaling: Hero Hokwerda. In overleg met de auteur zijn door de vertaler en de redactie enkele wijzigingen aangebracht.) | |
[pagina 55]
| |
De dood van Keizer Tacitus
Krank is keizer Tacitus.
Zijn hoge ouderdom heeft niet
de inspanningen van de oorlog kunnen verdragen.
Bedlegerig in het gehate legerkamp,
in het ellendige Tyana - zo ver weg -
komt in zijn herinnering het dierbare Campanië,
zijn tuin, het landhuis, de morgen-
wandeling - zijn leven van voor zes maanden. -
En hij vervloekt in zijn doodsstrijd
de Senaat, de kwaadwillige Senaat.
De versie uit 1906 luidt - enkele varianten buiten beschouwing gelaten:
De dood van Keizer Tacitus
Zwaar ziek is keizer Tacitus.
Zoveel kwellingen van de oorlog
vermag zijn ouderdom niet te verdragen.
Bedlegerig in het gehate legerkamp
in het ellendige Tyana - zo'n verre plaats -
herinnert hij zich Ostia, Rome, zijn Italië,
zijn tuin, het landhuis, de morgen-
wandeling - het leven dat hij leidde;
en hij vervloekt in zijn doodsstrijd
de Senaat en haar rampzalige vasthoudendheid.
Verklaring; Imp. Caesar M. Claudius Tacitus Augustus werd in september 275 bij acclamatie door de Senaat tot keizer uitgeroepen. Hij aanvaardde deze uitverkiezing met tegenzin. In Tyana of in Pontus werd hij, 75 jaar oud, einde 276 door zijn eigen soldaten gedood. Van een ziekte is in zijn levensberichten geen sprake. Kavafis corrigeerde hier in de nieuwe versie dus een ondergeschikte fout, maar hield een veel ernstigere in stand. |
|