Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Dimitris Daskalopoulos K.P. Kavafis - Europees dichterAan het begin van mijn lezing van vanavond acht ik het mijn plicht de Fundacion Pastor dank te zeggen voor haar initiatief ons naar Spanje uit te nodigen, met het doel de nagedachtenis te eren van een groot Grieks dichter, van een groot Europees dichter, van de Alexandrijn Konstantinos Kavafis. Het afgelopen jaar was voor Griekenland het Kavafisjaar, vijftig jaar na de dood van de dichter, gestorven op 29 april 1933, zijn verjaardag, in zijn geliefde geboortestad Alexandrië. 1983 dan was een jaar met tal van uitgaven, aan hem gewijde tijdschriftafleveringen, manifestaties en tentoonstellingen, niet alleen in mijn vaderland maar ook in vele steden van Europa en Amerika. Onze bijeenkomst van vanavond, hier in Madrid, ook al lijkt zij enigszins buiten de termijnen te vallen, is een nieuwe bevestiging van de actieve en effectieve aanwezigheid van de dichter, en van de internationale erkenning van zijn werk. Om aan mijn dankbetuiging aan het adres van de Fundacion Pastor een meer daadwerkelijk karakter te geven meen ik een verband te kunnen leggen tussen Kavafis' poëzie en het gastvrije land Spanje. Er is inderdaad een gedicht van hem dat een dergelijk verband mogelijk maakt. Het is getiteld ‘Het uitstel voor Nero’, en is geschreven in 1918. De held van het gedicht is de beruchte Romeinse keizer Nero, een jaar voor zijn dood; wij verkeren dus in het jaar 67 na Chr. De keizer heeft van het orakel van Delphi een uitspraak gevraagd over zijn verdere leven - van oudsher schijnen keizers zich zorgen te maken over hun toekomst. Als gebruikelijk gaf het orakel een dubbelzinnig, niet zo gemakkelijk te duiden antwoord: ‘Hij moet de drie en zeventig jaar vrezen.’ Laten we echter liever het gedicht zelf aan het woord laten: Nero was niet verontrust, toen hij
de spreuk van het Delphische Orakel hoorde.
‘De drie en zeventig jaar moet hij vrezen’.
Hij had nog tijd om te genieten.
Dertig jaar is hij. Ruim voldoende
is het uitstel dat de god hem geeft om zich
geen zorgen te maken over de toekomstige gevaren.
Nu zal hij terugkeren naar Rome, een beetje vermoeid,
maar heerlijk vermoeid door deze reis,
die enkel uit dagen van genot bestond -
in de theaters, in de tuinen, in de sportscholen...
Avonden in de steden van Achaia...
O, vóór alles het genot van de naakte lichamen...
Tot zover Nero. En in Spanje verzamelt
Galba in 't geheim zijn leger en drilt het,
de oude man van drie en zeventig jaar.
‘Het uitstel voor Nero’ - die we ook nog in een ander gedicht van Kavafis zullen tegenkomen, als zijn dood nabij is - behoort misschien niet tot de beste gedichten die Kavafis geschreven heeft, maar het is wel een karakteristiek voorbeeld, dat duidelijk enkele constante kenmerken van zijn creatieve tactiek illustreert. Het zijn deze kenmerken die ik hier zou willen behandelen en daarom verzoek ik u de indruk van het gedicht dat ik u heb voorgelezen nog even vast te houden. Het verband tussen Spanje en Kavafis dat ik heb | |
[pagina 22]
| |
proberen te leggen, heeft, naast zijn complimenteuze karakter, ook een meer wezenlijke betekenis voor ons onderwerp. Spanje is de uiterste westgrens van de wereld van Kavafis' poëzie. Een wereld die zich over het hele Middellandse- Zeegebied en oostelijk tot diep in Azië uitstrekt. De helden van Kavafis' gedichten worden in dit uitgestrekte gebied geplaatst, ongetwijfeld de historische navel van de mensheid. Tegen deze knap geënsceneerde achtergrond worden zij ons getoond op beslissende ogenblikken van hun leven en wordt steeds opnieuw de nadruk gelegd op heel menselijke details, details die zich in de marge van de officiële historische herinnering bevinden. Zoals Marguerite Yourcenar opmerkt in haar sprankelende essay over Kavafis (dat de inleiding vormt op de franse vertaling van zijn gedichten), ‘minacht’ onze dichter ‘met opzet de grote perspectieven, de grote massabewegingen van de geschiedenis; hij probeert niet nog eens iemand tot op de bodem van zijn ervaring, in zijn veranderingen en zijn constantheid te doorgronden. Hij schildert niet Caesar, hij brengt niet de schat aan materiaal en hartstochten die Antonius was, tot leven: hij geeft ons een ogenblik uit het leven van Caesar, mediteert over een wending in het lot van Antonius.’ In het gedicht dat ik heb voorgelezen ondergaat Nero opgetogen de gunst der goden - want daarmee komt de termijn van leven die het orakel hem schijnt te verlenen overeen. Zijn geest kan de spreuk niet anders vatten en duiden; het komt niet in hem op dat Servius Sulpicius Galba, commandant van het Romeinse leger in Spanje, 73 jaar oud, het besluit heeft genomen hem van de troon te stoten. Let u goed op, wát Kavafis uit Nero's roerige leven kiest en hóe hij het historisch detail dichterlijk hanteert. Het welslagen ervan is gelegen juist in het feit dat hij ons een onbewijsbare zekerheid verschaft over de wijze waarop de dingen die hij ons vertelt moeten zijn toegegaan. In het merendeel van zijn gedichten hebben wij het gevoel dat we ooggetuigen zijn, in het middelpunt van de gebeurtenissen. Dit gebruik van de historische gebeurtenissen door Kavafis, dat heel vindingrijk wordt aangevuld met door hemzelf bedachte pseudo-historische niet-bestaande personen, vormt het hoofdkenmerk van zijn dichterlijke originaliteit. Zo is het eerste aspect van zijn techniek, dat ik u verzoek in herinnering te houden, de wijze waarop onze dichter met de geschiedenis omgaat. Kavafis' relatie tot de geschiedenis is een veelomvattend onderwerp, dat vele van zijn onderzoekers heeft beziggehouden, Grieken zowel als anderen. Ik beperk mij er hier toe enkele noodzakelijkerwijs elliptische opvattingen over het onderwerp uiteen te zetten, zoals onder woorden gebracht door Cecil Maurice Bowra, een van de eminentste klassiek filologen van Engeland en ten diepste betoverd door de poëzie van de Alexandrijn. In zijn boek The Creative Experiment, waarin hij in een reeks essays het werk van Kavafis, Apollinaire, Majakovski, Pasternak, Eliot, Lorca en Alberti bespreekt, zegt hij: ‘In zijn herschepping van het verleden geeft Kavafis ons zijn eigen visie op het leven, en het is verrassend hoe positief en zelfs normaal die is. (...) De waardigheid van de geschiedenis bevrijdde hem van zijn directe zorgen en stelde hem in staat al zijn gaven tot uiting te brengen. Deze betrokkenheid bij het verleden was geen vlucht uit het leven, maar een diepere belangstelling daarvoor, een manier om eeuwige thema's in hun juiste perspectief en in hun werkelijke betekenis te zien. Door zich met figuren uit de geschiedenis te identificeren en hun leven, voorzover hij kon, van hún standpunt uit te beschouwen, verbreedde Kavafis zijn eigen persoonlijkheid en kreeg hij een dieper inzicht in die van anderen. Als hij aanvankelijk het verleden als een bron van voorbeelden voor het heden hanteerde, na verloop van tijd zag hij in dat het verleden en het heden dezelfde duurzame kenmerken hebben en dat de menselijke natuur vrijwel dezelfde problemen en paradoxen vertoont in alle tijden. Hij zag, door de plaats- en tijdgebonden aspecten van een situatie heen, haar blijvende karakter en zijn werk is niet een kroniek van gebeurtenissen maar een verbeeldende kritiek van het leven. Zijn horizon is allerminst eng en, hoewel hij zich tot de Middellandse-Zeewereld van de Grieks-Romeinse en Byzantijnse tijd beperkte, werd zijn talent | |
[pagina 23]
| |
daardoor niet aan banden gelegd en zijn blikveld niet verengd (...) Als een van de hoofdproblemen van de moderne poëzie de combinatie was van een zuiver poëtische emotie met het diepe besef van de complexiteit van het moderne bewustzijn, kan er geen twijfel aan bestaan dat Kavafis, die zijn werk begonnen was vóórdat het probleem duidelijke vorm had aangenomen in vele delen van Europa, een eigen geslaagde oplossing gevonden heeft. (...) hij roept een werkelijke emotie op en bezit werkelijke diepte.’ Ik neem aan dat duidelijk geworden is dat Kavafis niet zijn toevlucht in de geschiedenis zoekt om zijn helden en hun daden te beschrijven of bezingen, vanuit de veilige positie die de tijdsafstand en het historisch perspectief hem verschaffen. Als dat zijn opzet was geweest, hadden we een episch dichter moeten hebben. De talrijke personen echter, historische of pseudo-historische, die Kavafis' poëzie bevolken, hebben niets van doen met de heldendaden en prestaties zoals de volkeren van heel de aarde die opvatten en waarderen. Kavafis bevindt zich verre van de epische poëzie: hij is een dramatisch dichter. Hij kiest de personages van zijn gedichten met zorg en beheerst de kunst ze te laten bewegen en te sturen in de richting van zijn doel, zoals een ervaren regisseur leiding geeft aan de acteurs op het toneel opdat zij overtuigend hun rol spelen. Daarom zijn zijn gedichten nergens ook maar enigszins statisch: een complexe wereld is in beweging, handelt en meet zich met het historische lot. Maar ook het individuele lot van elkeen wordt herleid tot een paradigma, niet alleen voor diens tijd, voor gisteren, maar, vooral, voor vandaag en morgen. In ‘Het uitstel voor Nero’ steunt de horizon die het gedicht in ons opent op onze, bijna samenzweerderige, kennis achteraf van het lot van de onwetende keizer. De dramatische toon van het gedicht is denk ik gelegen in het heel precaire evenwicht tussen de persoonlijke indruk die de hoofdrolspeler heeft en Galba's nog onuitgesproken intentie, die, als de tijd daar is, een nieuwe dimensie zal geven aan de vage orakelspreuk. Het dramatische karakter van Kavafis' poëzie springt ook in het oog in bepaalde gedichten die, ondanks hun dialogische structuur, tweerichtings monologen vormen. Een bekend voorbeeld daarvan is het gedicht ‘De stad’. Veel van zijn regels zijn spreekwoordelijk geworden in Griekenland en worden vaak in de dagelijkse omgang als gezegdes gebruikt voor de onderlinge verstandhouding. Luistert u naar het gedicht: Je zei: ‘Ik zal naar een ander land gaan, naar een andere zee.
Een andere stad zal er te vinden zijn beter dan deze.
Al wat ik onderneem wordt onherroepelijk veroordeeld
en mijn hart is - als een dode - begraven.
Hoe lang zal mijn verstand hier moeten verkwijnen.
Waar ik mijn ogen ook op richt, waar ik ook kijk,
zwarte puinhopen van mijn leven zie ik hier,
waar ik zoveel jaar heb doorgebracht, verwoest en bedorven’.
Nieuwe plaatsen zul je niet vinden, geen andere zeeën.
De stad zal je volgen. Je zult dwalen door dezelfde
straten. En in dezelfde buurten word je ouder;
en in deze zelfde huizen worden je haren grijs.
Altijd zul je in deze stad aankomen. Naar elders is er
- hoop dat maar niet - voor jou geen schip, geen weg.
Zoals je hier in deze kleine uithoek je leven
verwoest hebt, heb je het in ieder land bedorven.
Het dramatische karakter is dus een tweede aspect van Kavafis' poëzie. Dit aspect maakt dat hij dicht in de buurt komt van de toneelpraktijk. Hoezeer wij ons ook gebonden zullen moeten weten aan de uitspraak die Kavafis zelf eens heeft gedaan, dat hij nooit een roman of toneelstuk zou kunnen schrijven, zijn dichtkunst verwijlt maar al te vaak bij theaters, acteurs en komedianten, die bij mij persoonlijk het beeld oproepen van de gezelschappen die in de films van de Zweed Ingmar Bergman optreden. Ik | |
[pagina 24]
| |
voeg hier aan toe dat van de alles bij elkaar negen boekbesprekingen die Kavafis gepubliceerd heeft, één betrekking heeft op het boek Kerk en toneel van Grigorios Papamichaïl (1918), later hoogleraar aan de Theologische Faculteit van de Universiteit van Athene. Een andere hoogleraar, Georgios Savidis, op dit ogenblik de meest gezaghebbende onderzoeker en uitgever van Kavafis, merkt bij de herpublikatie van de boekbespreking in 1953 op: ‘In een organischer met het toneel verbonden samenleving was Kavafis waarschijnlijk dat literaire genre toegedaan geweest.’ Ik wend mij nu echter weer naar onze gids van vanavond, Nero, om mijn opmerkingen te completeren. Als gezien, keert de dertigjarige keizer vermoeid naar Rome terug, heerlijk vermoeid zoals de dichter het wil. Het zijn niet de ongemakken van de reis die de zoete vermoeidheid teweegbrengen: het zijn vooral de dagen van genot die vooraf waren gegaan, ‘O, vóór alles het genot van de naakte lichamen...’ Deze regel brengt ons bij de erotische Kavafis, een kant van hem die begrijpelijkerwijs veel besproken, ondoordacht becommentarieerd en zelden op zijn juiste voet gesteld is. Een Italiaanse uitgave van Kavafis' erotische gedichten, vorig jaar in Milaan verschenen, rekent zesenvijftig van de gedichten van de Alexandrijn tot de erotische. Een wat ruimhartiger Griekse uitgave, in het begin van dit jaar verschenen, neemt uit het totaal van Kavafis' vroege en rijpe produktie negentig erotische gedichten op. Welk aantal wij ook het dichtst bij de waarheid achten, het aantal erotische gedichten op het geheel van Kavafis' produktie is er even indrukwekkend om. Bij deze gelegenheid vermeld ik dat het totaal van Kavafis' werk in drie getallen wordt uitgedrukt. 154 zijn de gedichten die hij zelf tijdens zijn leven heeft laten drukken; 75 zijn de zogenaamde Anekdota, gedichten die de dichter niet zelf tijdens zijn leven gepubliceerd heeft (voor het eerst gebundeld in 1968, bezorgd door prof. G.P. Savidis); ten slotte zijn er ook nog 24 gedichten die Kavafis tussen 1886 en 1898 gepubliceerd heeft maar later uitdrukkelijk verloochend. Het overduidelijk erotische karakter van Kavafis' poëzie vormde ooit een struikelblok voor de bredere erkenning van zijn werk. Hier moet ook de ironie van de feiten vermeld worden - de ironie die zo vaak ook verweven is met de onderlaag van zijn gedichten. In 1926 wordt aan Kavafis een onderscheiding toegekend door de dictator Pangalos: een dichter die in zijn verzen de schoonheid van naakte jongenslichamen bezingt, wordt onderscheiden door een dictator die een wet had uitgevaardigd over de lengte van dameskleding! Een belangwekkend aspect van de erotische Kavafis is de diachronische dimensie die zijn erotische gedichten hebben, analoog aan en corresponderend met de diachroniciteit van zijn historische gedichten. Deze dimensie steunt vooral op de wijze waarop de herinnering in die gedichten functioneert; in hun geheel zijn het mijmeringen over voorbije ogenblikken, herinneringen die geuit en beleefd worden op verstandelijk niveau, en geen indrukken die de warmte van de recente erotische ervaring nog in zich dragen. Een ander aspect, van niet minder belang, is het feit dat van de minnaars die in Kavafis' verzen voorkomen lang niet altijd het geslacht duidelijk kenbaar wordt gemaakt. Ondanks de communis opinio over Kavafis' homofilie, die niet altijd onweerlegbaar bewezen is en - voor de eerste tijd van zijn leven althans - niet exclusief was, is in zeer veel van zijn erotische gedichten moeilijk te bepalen wie er spreekt over wie. Ik zal u een paar van dergelijke gedichten voorlezen. In het eerste, getiteld ‘De tafel naast mij’, wordt een in het erotische spel niet ongewone zinsbegoocheling beschreven. Het gaat om een monoloog of over gedachten die genoteerd worden in de geest van iemand die spreekt zonder gehoord te worden. Mijn indruk is dat de persoon die beschreven wordt, met als enig kenmerk zijn jeugdige leeftijd, heel goed tot welk van beide geslachten dan ook kan behoren. [Het gedicht is meteen een goede illustratie van de problemen die zich bij het vertalen kunnen voordoen: de opmerking van Daskalopoulos gaat op - als zij opgaat - voor de Griekse tekst, waar geen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden ge- | |
[pagina 25]
| |
bruikt worden. In het Nederlands zijn die niet te vermijden; wij moeten dan maar de proef op de som nemen door in de Nederlandse tekst, zij voor hij en haar voor zijn te lezen. H.H.]. Hij zal nauwelijks tweeëntwintig jaar zijn.
En toch ben ik er zeker van dat ik, bijna evenveel
jaren geleden, dit zelfde lichaam heb genoten.
Dit is beslist geen erotische opwelling.
En ik ben pas het nachtcafé binnen gekomen,
ik heb zelfs niet de tijd gehad om veel te drinken.
Ik heb hetzelfde lichaam genoten.
En als ik me niet herinner waar - één vergeten feit betekent niets.
O nu, ja, nu hij aan de tafel naast mij is gaan zitten
herken ik elk gebaar dat hij maakt - en onder zijn kleren
zie ik weer de leden die ik liefhad, naakt.
Dezelfde opmerkingen zouden we ook over het tweede gedicht kunnen maken, getiteld ‘Bij avond’, alleen is hier de werking van de herinnering waarover ik hierboven sprak, duidelijk zichtbaar: In geen geval zou het lang geduurd hebben. De ervaring
van jaren maakt het mij duidelijk. Maar toch is het Lot
hier wat overhaast een eind aan komen maken.
Het mooie leven was kort.
Maar hoe sterk waren de parfums,
op welk een heerlijk bed gingen wij liggen,
aan welk een genot wijdden wij onze lichamen.
Een weerklank van de dagen van genot,
een weerklank van die dagen bereikte mij,
iets van de gloed uit ons beider jeugd:
in mijn handen nam ik weer een brief,
en las en herlas tot er geen licht meer was.
En ik ging naar buiten op het balkon, melancholiek -
naar buiten om mijn gedachten te verzetten door althans
wat van mijn geliefde stad te zien,
wat bedrijvigheid op straat en bij de winkels.
Om te voorkomen dat ik een partijdige indruk maak, zal ik ook een overduidelijk homo-erotisch gedicht voorlezen. Het enige aspect waarop ik wil wijzen is dat ook hier de realistische beschrijving door een derde persoon gegeven wordt en niet van een van beide minnaars afkomstig is. Naar mijn indruk bestaat er een tekort aan betrokkenheid bij de gebeurtenissen, alsof iemand een oude geschiedenis vertelt, die hij toevallig gezien of gehoord, niet zelf beleefd heeft. Het gedicht is getiteld ‘Twee jongemannen, 23 en 24 jaar oud’ (tussen de twintig en dertig jaar is de voorkeursleeftijd in Kavafis' erotische gedichten). Het gedicht is geschreven in 1927, dus zes jaar voor de dood van de dichter. Van half elf af zat hij in het café
en verwachtte dat hij spoedig zou verschijnen.
Het werd middernacht - nog steeds verwachtte hij hem.
Het werd half twee: het café
was bijna helemaal verlaten.
Hij had geen lust meer om gedachteloos
kranten te lezen. Van zijn armzalige drie shilling
restte er slechts één: tijdens het lange wachten
gaf hij de andere uit aan kopjes koffie en cognac.
Zijn sigaretten had hij alle opgerookt.
Het lange wachten had hem afgemat. Want
nu hij al zoveel uren alleen was
begon hij te tobben over zijn verdorven leven.
Maar toen hij zijn vriend zag binnenkomen,
vielen moeheid, zorg, verveling op slag weg.
Zijn vriend kwam met een onverhoopt bericht.
Hij had in 't speelhuis zestig pond gewonnen.
Hun knappe gezichten, hun verrukkelijke jeugd,
de sensuele liefde die zij elkaar toedroegen
| |
[pagina 26]
| |
werden verfrist, verlevendigd en versterkt
door de zestig pond uit het speelhuis.
En vol vreugde en drift, gevoel en schoonheid
gingen ze - niet naar de woningen van hun nette families
(waar men hen, overigens, niet meer toeliet);
maar naar een hun bekend, zeer bijzonder
huis van ontucht gingen ze en verzochten om
een slaapkamer, dure dranken, en ze dronken weer.
En toen de dure dranken op waren
en het al tegen vier uur liep, gaven zij
zich gelukzalig aan de liefde over.
Het drievoudige voorbeeld dat ik uit de zeer rijke erotische Kavafis heb proberen te geven, maakt een indruk mogelijk van het klimaat waarin hij zich beweegt. Het onderwerp is veel breder dan uit een eerste benadering naar voren kan komen. Er zou een aparte lezing nodig zijn om ook maar enigszins recht te doen aan de erotische kant van de Alexandrijn. Ik zal opnieuw mijn toevlucht nemen tot de ondersteuning van Marguerite Yourcenar, die de opvatting formuleert dat deze kategorie van gedichten van Kavafis meer gedichten over de liefde zijn dan gedichten gericht aan het erotisch object. En zij vervolgt: ‘Zonder er veel om te geven of hij gelaakt wordt of nagevolgd, sluit deze oudgeworden Griek zich vrijelijk aan bij het klassieke hedonisme. Deze roerende en toch zo lichte opvatting van het genot, zonder vernedering, zonder retoriek, zonder een spoor van het interpretatiedelirium waaraan het post-freudiaanse tijdperk ons gewend heeft, voert hem ten slotte tot een soort klinkklare aanvaarding van elke sensuele vrijheid, in welke vorm dan ook.’ Mij dunkt dat ‘Het uitstel voor Nero’ ons tot dusver een heel eind geholpen heeft, met de nodige uitweidingen: het heeft ons tot in het hart van Kavafis' poëzie gevoerd. We hebben, heel schetsmatig, de historische, de dramatische en de erotische dichter gezien. Ik zal hier niet overgaan tot de behandeling van nog twee hoofdkenmerken van Kavafis' poëzie, te weten het ironisch taalgebruik en de politieke dimensie van zijn werk. Het zou ons te ver voeren. Ik meen beter een poging te kunnen doen onder woorden te brengen, wat voor ons Grieken Kavafis' werk betekent en hoe zijn Europese en mondiale erkenning is toegegaan. Ik heb de indruk dat soms de kavafiaanse filologie belangwekkend en betoverend is, zoals de poëzie zelf waarmee zij zich bezighoudt. Kavafis was voor Griekenland een dichter die de poëtische traditie van zijn tijd ondermijnde door zijn poging een eigen weg te ontdekken en zijn creatieve koers vast te houden. Hij begon als een van de vele verzenmakers, binnen de grenzen van het romantische klimaat van die jaren. Zijn eerste pennevruchten zijn gestamel - iemand zonder gezicht die in het duister gesticuleert. Zijn vooruitgang verliep uiterst traag en moeizaam. Meestal vinden dichters hun eigen toon in vijf of hooguit tien jaar. Bij Kavafis kwam de periode van rijpheid met een onvoorstelbare vertraging: een boom die vrucht zette op een ogenblik dat men logischerwijs zou verwachten dat de vrucht al verrot was. Nu weten wij hoeveel strijd en inspanning er achter elke versregel van hem schuilgaan. Georgios Seferis, scherpzinnig commentator van Kavafis, heeft eens geschreven dat als zich bij hem een keurig heer had aangediend, met de naam K.P. Kavafis, omstreeks veertig jaar oud, en hem zijn tot dan toe geschreven gedichten had getoond, dat hij er dan zeker van geweest was dat die heer geen toekomst had in de poëzie. Kavafis echter bleek over een ascetische toewijding aan de geheimen van de dichtkunst te beschikken. Een van zijn grote deugden is zijn volharding, op het pedante af, om op de bodem van zijn bestaan zijn wezenlijke zelf te ontdekken en aan het licht te brengen. Het wezenlijke element, derhalve, dat hem onderscheidt van de andere Griekse dichters, is zijn afwijzing van elke gemakkelijke oplossing en tegelijkertijd zijn levenslange toewijding aan de dichtkunst, met onwankelbare ernst, vruchtbare volharding en ijzeren consequentie. In zijn paspoort gaf hij als beroep op: dichter, en op zijn graf verzocht hij dezelfde aanduiding aan te brengen. Een belangrijke factor die aan de vorming van | |
[pagina 27]
| |
zijn originaliteit bijdroeg, is het feit dat hij in Alexandrië woonde, ver dus van Athene, de nationale en culturele hoofdstad van het nieuwe Griekenland. Wij hebben aanwijzingen dat hij het culturele leven van Athene volgde, evenals het werk van dichters-tijdgenoten. De ogen van zijn zielGa naar eind1. echter, waren meer naar binnen gericht, op zijn eigen vervolmaking, in plaats van op de literaire produktie van die dagen. Hij raakte niet verwikkeld in de Griekse taalstrijd [tussen aanhangers van de sterk archaïserende katharevousa, en die van de omgangstaal, de dimotiki, H.H.], die bijna een eeuw lang de Griekse dichters en prozaschrijvers heeft geteisterd, een strijd die soms de dimensies van een nationaal drama aannam. Hij schroomde niet uit de Griekse taal welke woorden of vormen dan ook te kiezen die hij noodzakelijk achtte voor het bereiken van taalkundige precisie, en de dingen bij de naam te noemen, onverschillig voor de fanatieke toewijding aan de vormleer van de omgangstaal, zoals de aanhangers daarvan niet ophielden die te verkondigen. Deze eigengereidheid in zijn taalgebruik - veroorloofd en vergeeflijk alleen bij grote dichters - werd hem door zijn tegenstanders als een tekort en dichterlijke zwakheid aangerekend. De vijftig jaar die sinds zijn dood zijn verstreken hebben aangetoond dat het gelijk aan Kavafis' kant stond. Ik heb, ten slotte, de indruk dat Kavafis zijn tijd ver vooruit was. Geruime tijd voor de slachting van de Tweede Wereldoorlog heeft hij gesproken over het geweld en de roes van de macht, over politiek opportunisme, over de logenstraffing van de grote idealen, over mensen in de vernieling die in ons midden verkeren, over al die dingen, kortom, die datgene uitmaken waaraan Eliot de naam Waste Land gegeven heeft. Ik denk niet dat de Griekse taal nóg zo'n dichter bezit. En hij is, misschien, de enige Griekse dichter die, ongeacht de ondergrond van onze geschiedenis die bepaalde gedichten van hem vooronderstellen, met universele betekenis kan spreken tot mensen van alle plaatsen en alle tijden. In een autobiografische notitie die hij in 1924 ter publikatie afstond, verklaarde Kavafis dat hij behalve de Griekse taal ook ‘Engels, Frans en een weinig Italiaans’ kende. Deze mededeling is werkelijk in alle oprechtheid gemaakt. Zoals alle Grieken in Egypte had hij het Engels als tweede, bijna moedertaal. Dat is heel natuurlijk, omdat Egypte in die tijd onder Engelse soevereiniteit stond. In zijn ouderlijk huis kende iedereen Engels en na de dood van zijn vader had hij enkele jaren in Engeland gewoond, waar hij ook wel een of andere school bezocht zal hebben. Hij werkte als ambtenaar bij een overheidsdienst in Alexandrië, waar hij Engelse chefs had, gedurende dertig jaar. Desondanks is hij, afgezien van twee of drie jeugdverzen in het Engels, niet bezweken voor de verleiding een engelstalig dichter te worden. Alleen enkele dagboekaantekeningen zijn in het Engels gesteld, alsook enkele in tijdschriften en kranten gepubliceerde artikelen van voor 1900. Hij bezat tevens een zeer goede kennis van de Franse taal. Zijn bibliotheek, waarvan een deel bewaard is gebleven, legt getuigenis af van zijn letterkundige voorkeur voor de Franse klassieken als Racine, en voor jongere dichters als Hugo en Baudelaire. Veel van zijn boeken bevatten aantekeningen in de marge. Al deze opmerkingen mogen nu vanzelfsprekend schijnen als we bedenken dat bijna alle schrijvers naast hun moedertaal wel een of meer andere talen kennen; voor de Griekse wereld van die tijd was een meervoudige talenkennis uitzondering en beslist geen regel. Aldus was Kavafis in het voordeel in vergelijking met de andere Griekse dichters. Zijn eerste in het Engels vertaalde gedicht was ‘Muren’, in 1896. De vertaling was van zijn broer John, die zelf ook gedichten schreef, voornamelijk in het Engels en Frans, en die ook andere gedichten van zijn broer in het Engels vertaald heeft. Twintig jaar later zal de Italiaan Atanasio Catraro, acteur en homme de lettres, toentertijd in Alexandrië woonachtig, enkele gedichten van Kavafis in het Italiaans vertalen. Dezelfde zal tegen het eind van zijn leven ook een tamelijk slap boekje schrijven met herinneringen aan de dichter. In 1914 komt de Engelse romanschrijver E.M. Forster naar Alexandrië, toen al zeer bekend in Europa ondanks het feit dat zijn meesterwerk, A | |
[pagina 28]
| |
Passage to India, nog geschreven moest worden. De kennismaking en vriendschap van Kavafis met Forster is van beslissende betekenis geweest voor de introductie van de Alexandrijnse dichter bij het Engelse publiek. In een tijd dat de taalkloof onoverbrugbaar scheen en de Griekse dichters het zich niet konden voorstellen dat hun werk in een van de grote Europese talen vertaald zou worden, viel Kavafis het geluk ten deel door een schrijver van het formaat van Forster bij het Engelse publiek geïntroduceerd te worden. In 1929 wijdde het Franstalige tijdschrift van Caïro, La Semaine Égyptienne, een aflevering aan Kavafis, met ruimschoots Franse vertalingen van zijn gedichten. In 1934, een jaar na de dood van de dichter, zal de Nederlander G.H. Blanken een reeks gedichten van Kavafis in zijn taal overbrengen, in een gestencilde privé-‘uitgave’ van 100 exemplaren. De onwankelbare liefde van Blanken, nu een krasse oude man, voor Kavafis' werk heeft Nederland gemaakt tot een land waar diens poëzie een paar maal vertaald is. Tot 1940, een jaartal dat vanwege de oorlog internationaal een grens vormt, hebben met verspreide vertalingen een aantal latere vertalers van Kavafis' werk acte de présence gegeven: Yourcenar in Frankrijk, F.M. Pontani in Italië, Mavrogordato in Engeland, Papoutsakis, Blanken. De stormachtige erkenning van Kavafis is na de oorlog gekomen. Ik denk dat het verwoeste en geruïneerde Europa in zijn werk datgene vond dat bij haar paste. Tekenend is het feit dat de dichter stierf in 1933, het jaar dat Hitler aan de macht kwam. Tegenwoordig is er geen land meer in Europa waar zijn werk niet vertaald is. In Noord- en Zuid-Amerika hetzelfde. Het is dus niet meer dan logisch dat de vraag opkomt: wat zijn dan de factoren die aan zijn werk een zo universele betekenis geven? Ik denk dat zijn niet aflatende toewijding aan de kunst, zijn antropocentrische blik en zijn onopgesmukte taal enkele niet zo alledaagse zaken zijn. ‘Zijn grote kunst en zijn kracht is, geloof ik,’ - schrijft Georgios Savidis - ‘dat hij bijtijds besloten heeft dat hij dichter wilde worden en niets anders. Geen politicus, geen ondernemer, zelfs geen leraar. Beroep: dichter, stond er op zijn laatste paspoort, en die titel verzocht hij ook op zijn grafsteen te graveren. Op welke wijze hij zijn ideaal verwezenlijkt heeft? In de allereerste plaats, denk ik, door een ascetische toewijding aan de fijnste details van de kunst van het woord en niet aan de ijdele ritmische en verbale ornamenten daarvan, aldus een nieuwe, wezenlijke zin gevend aan de zogenaamde poésie pure. In de tweede plaats, door de durf van de oprechtheid van zijn gevoelens tegenover de Liefde en de Dood - durf en oprechtheid die hem een van de meest eervolle plaatsen geven in de mondiale poëtische avant-garde. In de derde plaats, door zijn historisch gevoel en zijn maatschappelijk bewustzijn, die geprojecteerd worden in het verleden en weerspiegeld in de toekomst van het Hellenisme, het Hellenisme als ononderbroken uitdrukking van de Middellandse-Zeebeschaving. Elke lezer van Kavafis, Griek of niet, ziet hem tegenwoordig met dankbaarheid en bewondering als een van de meest eerlijke, betoverende, wijze en menselijke leermeesters van onze eeuw.’ Ik zou mijzelf gelukkig prijzen als ik er vanavond in geslaagd was een indruk van Kavafis' grootheid op u over te brengen.
(Tekst van een lezing, gehouden in Madrid op 16 mei 1984, in het Grieks, tezamen met een in het Spaans gestelde lezing over Kavafis van de Griekse auteur Filippos Drakondaïdis. Vertaling Hero Hokwerda, Kavafis' gedichten zijn uit de vertaling van Warren en Molegraaf overgenomen.) |
|