de haast en de vraag welke kleren ik aan zou, maakten dat de droom volkomen uit mijn gedachten verdreven werd. Dan ging ik zitten ontbijten en om een uur door te brengen las ik een tijdschrift dat in Duitsland verschijnt - Esperos, meen ik.
Ik ging naar de bruiloft, waar de hoogste kringen van de stad bijeen waren. Ik had toen veel kennissen, en moest daardoor dus ontelbare keren herhalen dat de bruid beeldschoon was, hoewel wat bleek, dat de bruidegom een heel knappe jongeman was, en ook nog rijk, en dergelijke dingen.
Tegen half twaalf liep de trouwpartij ten einde, en ik begaf me naar het Voulkli-station om een huis te bezichtigen dat men mij aanbevolen had, en dat ik moest huren ten behoeve van een Duitse familie uit Caïro die van plan was de zomer in Alexandrië door te brengen. Het huis was inderdaad luchtig en mooi ingericht, maar niet zo groot als men mij gezegd had. Niettemin beloofde ik de eigenares dat ik haar woning als geschikt aan zou bevelen. Deze eigenares bedankte me uitvoerig, en vertelde me, om me te ontroeren, al haar tegenslagen: wanneer en hoe haar man zaliger gestorven was, dat ze zelfs in Europa geweest was, dat zij niet het soort vrouw was om haar huis te verhuren, dat haar vader de lijfarts geweest was van ik weet niet meer welke pasha, et cetera.
Na deze plicht vervuld te hebben, ging ik terug naar de stad. Ik kwam thuis omstreeks één uur en at met grote eetlust. Toen ik klaar was met eten en mijn koffie op had, ging ik een vriend opzoeken die in een hotel woonde dichtbij het café “Paradiso”, teneinde met hem iets af te spreken voor de namiddag. Het was de maand augustus en de zon was brandend heet. Ik liep de Chérif Pasha-straat door, langzaam, om niet te transpireren. De straat was zoals altijd op dat uur, verlaten. Ik ontmoette enkel een advocaat, met wie ik contact had wegens de verkoop van een klein stukje grond dat ik bezat in Mocharem Bey. Het was het laatste stuk van een tamelijk groot terrein dat ik beetje bij beetje verkocht had om een deel van mijn uitgaven te dekken. De advocaat was een eerlijk man, en daarom had ik hem in de arm genomen. Maar hij was babbelziek.
Ik had liever gewild dat hij me maar wat bestal dan dat hij me verveelde met zijn geklets. Hij greep iets onbeduidends aan als voorwendsel om zich in een eindeloze uiteenzetting te storten - waarbij hij me onderhield over handelsrecht en Romeins recht, er Justinianus bij haalde, verwees naar oude processen die hij gevoerd had in Smyrna, zijn eigen lof zong, me duizend onbenulligheden uitlegde en me ook nog bij mijn jas vastgreep, iets waar ik niet tegen kan. Ik moest het gebabbel van deze idioot over me heen laten komen, want elke keer als zijn kracht hem even begaf kon ik wat vragen over die verkoop die voor mij van vitaal belang was.
Deze pogingen brachten me van mijn route af, maar ik bleef bij hem.
We liepen op het trottoir langs de Beurs op het Consulplein, gingen het straatje in dat het Grote Plein met het Kleine Plein verbindt en toen we eindelijk op het midden van het Kleine Plein aangekomen waren, had ik al de inlichtingen verkregen die ik wenste, en de advocaat nam afscheid, hij herinnerde zich dat hij een cliënt moest bezoeken die niet ver van daar woonde. Ik stond hem een ogenblik na te kijken, zijn gebabbel verwensend, waardoor ik, in zo'n hitte en onder zo'n zon, uit mijn route was geraakt.
Ik stond op punt terug te gaan om me te begeven naar de straat van het café Paradiso toen ik het plotseling vreemd vond dat ik me op het Kleine Plein bevond. Ik vroeg me af waarom, en herinnerde mij toen mijn droom.
“Hier heeft die fameuze bezitter van de schat met me afgesproken,” bedacht ik, en glimlachte, en draaide automatisch mijn hoofd in de richting waar verscheidene smederijen waren.
O Gruwel! Daar was een klein café, en daar zat hij!
Ik voelde eerst een duizeling opkomen, dacht dat ik vallen zou. Ik leunde tegen een kraampje en keek opnieuw. Dezelfde zwarte kleren, dezelfde strooien hoed, hetzelfde gezicht, dezelfde blik. En hij keek mij strak aan. Mijn zenuwen waren zo gespannen dat het leek of er ijzer in gevloeid was. De gedachte dat het midden op de