| |
| |
| |
Hans Warren Kavafis: de dichter, de mens
Hoe meer men over een dichter te weten komt, hoe groter de schroom wordt over hem te schrijven. Zeker bij iemand als Kavafis die zijn leven zo goed mogelijk verborgen heeft gehouden en zijn werk eigenlijk ook. Af en toe verscheen er een gedicht, een paar gedichten aaneengevoegd, een tijdschriftpublikatie. Het meeste bleef in portefeuille of werd vernietigd. Aandrang van bewonderaars, zelfs uit het buitenland, had geen effect. Kavafis bleef tot zijn dood toe, op zeventigjarige leeftijd, een van de meest eigenzinnige figuren wat publiceren betreft.
We weten nu (hadden het misschien niet eens moeten weten) dat hij vanaf zijn achttiende schreef en dat hij vooral tussen zijn veertigste en vijftigste zeer sterk getwijfeld heeft aan de waarde van wat hij schreef. Pas in 1911 voelde hij zich blijkbaar in staat om op adequate manier in dichtvorm te uiten wat er in hem leefde. Hij zou tot zijn dood toe blijven werken, maar hij achtte meestal niet meer dan enkele gedichten per jaar voor publikatie geschikt. Oude teksten, soms heel oude zelfs, bewerkte hij wel opnieuw. Ook dat bleef zo tot op het laatst. Deze werkwijze heeft gemaakt dat men zijn totale, qua omvang beperkte oeuvre, kan zien als één grote bundel, als de neerslag van een mensenleven in verzen. Het is een overbekend feit: tot bundelen ging hij nooit over, en over zijn privéleven schreef hij niet en sprak hij blijkbaar ook zelden. Wel had hij soms zeer intieme notities gemaakt, en ook had hij zich in zijn jongere jaren aan proza en aan essay-achtige opstellen en journalistiek gewaagd. Kavafis was dus zeventig toen hij stierf, en zijn dood kan niet volkomen onverwachts gekomen zijn. Hij leed aan keelkanker en hij moet geruime tijd geweten hebben dat zijn dagen geteld waren. Wanneer het zijn strikte verlangen geweest was dat zijn persoonlijke papieren en ongepubliceerde gedichten vernietigd zouden worden, dan had hij maatregelen kunnen treffen.
Uit het feit dat hij dat niet gedaan heeft, mag men niet afleiden dat het zijn goedkeuring zou hebben gehad dat al zijn kladjes, probeersels of wanhopige verzuchtingen aan de wereld werden prijsgegeven. Maar hoe gaat het met de literaire nalatenschap wanneer blijkt dat je tot een van de belangrijkste dichters van je tijd behoort? Ieder wil dan zijn neus in de papieren steken, zeker wanneer men geheimen en sensatie ruikt.
Het is begrijpelijk dat Kavafis' erfgenamen aanvankelijk sterk terughoudend zijn geweest, ook wat betreft de onuitgegeven teksten. Niemand beter dan zij zullen geweten hebben wat Kavafis' wensen waren. Bovendien kwamen zij zelf in het geding en was in het midden van de jaren dertig de wereld nog minstens even bekrompen als toen Kavafis in zijn gedicht ‘Dagen van 1896’ de domme meningen van de maatschappij gispte. Er zullen wel geruchten in Alexandrië de ronde gedaan hebben over Kavafis en het echtpaar Singopoulos, en dat de laatsten geen behoefte hadden nieuwsgierigen het naadje van de kous te vertellen spreekt vanzelf.
Toen Rika Singopoulou in 1935, twee jaar na de dood van de dichter, de 154 gedichten die sindsdien zijn ‘canon’ heten uitgaf, kon zij, hoezeer zij zelf Kavafis ook bewonderde, niet bevroeden wat wij nu weten, namelijk dat deze gedichten door de hele westelijke wereld zouden gaan, dat een halve eeuw later vrijwel elke Europese taal zijn complete Kavafis zou hebben, soms zelfs in drievoud. En dat we nu, dientengevolge, alles willen weten, want leven en werken blijken, zoals altijd, ook bij Kavafis zeer innig met elkaar vervlochten te zijn.
Het is dus bijzonder jammer dat heel belangrijke documenten die licht zouden kunnen werpen op raadsels in zijn leven, als het dagboekje dat Kavafis bijhield in de tijd toen zijn moeder stierf, of zijn uitvoerige briefwisseling met zijn jonge vriend Aleko Singopoulos, en de mémoires van diens vrouw Rika, die Kavafis in zijn
| |
| |
laatste jaren zeer intiem gekend heeft, nog steeds niet gepubliceerd werden. Je vermoedt daar, mogelijk ten onrechte, sleutels tot geheimen en je vraagt je af wie er na zo lange tijd nog kan worden gekwetst als er zelfs geen nauwe verwanten bestaan. Bovendien zijn de opvattingen over de zeden nu toch wel zo sterk veranderd dat men van heel bijzondere makelij moet zijn wanneer men nog aanstoot neemt wanneer er feiten over homosexualiteit of andere betrekkingen aan het licht komen die een mensenleven geleden hebben plaats gehad en die toen eventueel niet zo door de beugel konden in de communis opinio. Geheimhouding geeft hier eerder voedsel aan wilde vermoedens en geruchten.
Ook het achterhouden van belangrijke teksten kan belemmerend werken, zoals duidelijk is gebleken na de publikatie van de ‘Onuitgegeven Gedichten’ in 1968. Ieder is het er immers over eens dat er onder die ‘Anekdota’ een stuk of twintig verzen van de hoogste orde schuilen en moet erkennen dat het onbegrijpelijk is dat Kavafis die in portefeuille hield. Zelfs het sterk homo-erotische karakter van enkele van deze gedichten is immers geen steekhoudend argument: in de laatste decennia van zijn leven publiceerde hij verzen die in dat opzicht evenmin iets verhulden. Deze belangrijke ‘Anekdota’ horen ongetwijfeld in zijn rijpe oeuvre thuis, terwijl men met enig recht zou kunnen gaan haarkloven over de vraag of sommige van de vroegste gedichten uit de ‘canon’ die Kavafis zelf uit latere verzamelingen met bijeengebrachte feuilles volantes wegliet, uiteindelijk wel genade in zijn eigen ogen gevonden zouden hebben - ook al zijn het nog zulke beroemde gedichten geworden.
Ik wil proberen Kavafis als dichter en als mens iets duidelijker in het vizier te krijgen. Daarbij put ik uiteraard uit het geheel aan directe en indirecte informatie dat in mijn hersens is opgeslagen door de intense omgang met zijn gedichten en andere geschriften, en door het kennis nemen van het vele dat er over hem geschreven is. Toch wil ik over hem schrijven of er niet een paar boekenplanken vol ‘Kavafis’ onder handbereik staan, dus zonder voetnoten als het kan, zonder bewijsplaatsen, al gaat alles wat ik zeg op bronnen terug. Ik wil als dichter over een dichter schrijven. Er bestaat naar mijn gevoel een diepe kloof tussen dichten en literatuurwetenschap. De dichter dicht en doet daarmee zijn werk, en de wetenschapsman bestudeert de teksten en doet daarmee zijn werk. Als dichter in mijn eigen taal en als herdichter van Kavafis' verzen sta ik aan de ene kant van de kloof, maar uiteraard heb ik vaak een excursie aan de andere kant moeten maken die ik niet als vijandig ervaar, maar soms wel als merkwaardig.
Een goed dichter zal, automatisch telkens als hij een gedicht schrijft, dan wel periodiek wanneer hij aan zichzelf twijfelt, zijn werk op allerlei manieren analyseren, maar enkel met het doel de teksten zo mogelijk te verbeteren. Kavafis behoort tot de dichters die hun leven lang op deze manier werken.
De literatuurwetenschap gaat andere wegen. Zij begeeft zich af en toe op zijpaden die een doel op zich lijken te zijn geworden en die de dichter zelf soms weinig interesseren. Hoeveel komma's hij plaatst en waar, hoeveel malen hij een bepaald woord gebruikt en welke bronnen hij heeft benut. Of nog erger. Het lijkt de dichter zelf misschien van weinig belang, al kan hij op die manier wel eens tot het inzicht komen dat de wetenschapsmensen in menig opzicht beter van zijn leven, chronologie, inspirators en minnaars op de hoogte geraakt zijn dan hij het zelf nog is. Iedere dichter die al tijdens zijn leven met uitvoerige studies over zijn werk wordt geconfronteerd, ervaart dit.
En ieder zal misschien ook wel eens fantaseren over de reactie van Shakespeare of Goethe op de bibliotheken die er over hen volgeschreven zijn. Zelfs Kavafis zou na 50 jaar stellig verbijsterd zijn. Zelden heeft een qua omvang zo beperkt oeuvre in korte tijd tot zoveel secundaire literatuur de stoot gegeven. Het is nog net mogelijk een totaaloverzicht te houden, je bent nog niet tot detailstudie genoopt, maar dat zal niet lang meer duren.
Konstantinos Kavafis was zeven toen zijn vader, 56 jaar oud, stierf. Zijn moeder, 36 (ze was op vijftienjarige leeftijd getrouwd), bleef achter met
| |
| |
zeven kinderen, allemaal zonen. Het enige meisje, Eleni, en een jongetje dat Paulos geheten had, waren in hun eerste levensjaar gestorven. Haar oudste, Georgios, was twintig, Konstantinos was haar benjamin. Het kwam in de negentiende eeuw vaker voor dat kleine jongens als meisje werden uitgedost. Rilke zelfs tot zijn zevende. Het leidde er echt niet vanzelf toe dat ze homosexueel werden. Ook Kavafis' in 1860 geboren broer, een tweede Paulos, was homosexueel, en drie van de andere broers trouwden niet. Het zegt dus allemaal niet zoveel, maar omdat in sommige boeken en artikelen Kavafis' homosexualiteit wordt ‘verklaard’ uit de behandeling door zijn moeder die nog zo dolgraag een dochtertje gehad zou hebben, is het misschien goed er op te wijzen dat dit weliswaar mogelijk maar geen vaststaand feit is.
Wel heeft Kavafis de voor vele homosexuelen kenmerkende sterke moederbinding gehad. Maar Paulos, het zwarte schaap van de familie in latere jaren, had dat beslist weer niet.
Kavafis was een mooi jongetje zoals de foto van 1873 toont, en hij zou opgroeien tot een knappe man met het uiterlijk van een levantijnse prins. Wanneer hij narcistische neigingen heeft gehad zal de spiegel hem niet teleurgesteld hebben.
IJdel is hij zijn hele leven gebleven. In zijn jonge jaren liet hij zich talloze malen fotograferen en was hij altijd keurig gekleed. Later, toen de rimpels en de grijze haren zich vertoonden, schuwde hij de fotograaf en regelde hij zelfs de belichting in zijn vertrekken zo dat hij steeds gunstig uitkwam. De fotograaf kreeg opdracht rimpels en grijze haren weg te werken als er eens een foto gemaakt moest worden. Om zijn kleding schijnt hij zich echter later niet veel meer bekommerd te hebben. En zo kon die bekende foto ontstaan van hem, zittend voor het wandkleed: hij is er achter in de zestig, lijkt half de dertig en hij draagt bij zijn ouderwetse pak een paar onbeholpen hoge schoenen. Hij lijkt schuchter, weinig op zijn gemak. We zijn dan ver van de zelfbewuste dandy-achtige man van de foto's rondom 1900 gemaakt.
Hij wàs geen prins van den bloede, al was hij van goede en rijke afkomst. Zijn vader was een welgesteld koopman geweest, zijn moeder dochter van een vermogend diamantair. Maar na de dood van de vader raakten de zaken vrij spoedig in het slop, en de familie die tot de vooraanstaande kringen van Alexandrië had behoord, verarmde. Zij bleven uiteraard ‘van stand’, maar ze konden niet meer meedoen met de schatrijke upper ten van de stad.
Wat dit voor de jonge Kavafis betekend heeft is deels na te gaan, deels te begrijpen. Hij heeft de verhalen over de vroegere rijkdom ingedronken als nectar, gefabeld over de hoge afkomst van zijn geslacht, maar tevens bitter beseft dat het voorbije glorie was, vooral toen hij na drie jaar Yeniköy (nabij Konstantinopel), waarheen zijn moeder voor de onlusten in 1882 gevlucht was, in 1885 in Alexandrië terugkwam. Tweeëntwintig jaar oud, een beginnend dichter, maar naar zijn bewaard gebleven brieven uit die tijd te oordelen: hoeveel minder briljant dan zijn mondaine vrienden Mikes Rallis, John Rodokanakis. Rijke wereldwijze jongens voor wie hij zijn diepste aard beslist wel verborgen zal hebben, anders zou Mikes bij voorbeeld niet geschreven hebben (op 1.1.'84, deze brief is in het Engels gesteld): ‘Mind you are here by the end of next month. I have not seen you for more than two years and am beginning to miss you sadly. Besides we have something better to offer you than dry and dusty walks, a beer-shop for instance or a buffet are very agreable places to pass your time in. And then you must accompany us one Sunday night down to the Arabika and see Arab and Turkish women dance naked, which they do with the greatest grace.’
De vrienden - ook Stefanos Skilitsis behoorde tot de kring - waren scherpe spotgeesten, ware jeunesse dorée, en Kavafis moet zich vaak weinig op zijn gemak hebben gevoeld in dit milieu dat het zijne was geweest, maar nu niet meer.
Hij had dichterlijke neigingen. Hij schreef gedichten, evenals zijn twee jaar oudere broer John. Hoewel beider talent uitermate gering leek, heeft juist de drang om op te vallen onder zijn wereldse vrienden Kavafis misschien een prikkel gegeven om met de pen de distinctie te bereiken die hij met geld zich niet meer ver- | |
| |
schaffen kon. Want ook al heeft hij zijn leven lang aardig en met genoegen gespeculeerd op de Beurs, meer dan een aangename aanvulling op zijn salaris als ministerieambtenaar heeft dat hem niet verschaft. Rijk is hij nooit meer geworden, maar wel heeft hij zijn leven lang hoog opgegeven van het rijke verleden en illusies opgehouden over een illustere afkomst.
Hij had dus zijn betrekkelijke armoe te verbergen, en hij had bovendien een merkwaardige, weinig doelgerichte scholing gehad als kind. Veel is er niet over bekend. Hij schijnt in de periode die hij met zijn moeder in Engeland doorbracht op Engelse scholen te zijn geweest en hij heeft één jaar op het Hermes-Lyceum, een handelsschool in Alexandrië gezeten. Maar verder zal hij ofwel huisleraren hebben gehad danwel zichzelf maar een beetje hebben ontwikkeld. Hij bezat in elk geval geen diploma, wat hem bij het maken van een carrière gehandicapt moet hebben. Dat hij niettemin uitstekende leraren moet hebben gehad blijkt uit zijn vrijwel perfecte beheersing van Frans en Engels. Zijn verbluffende kennis van de geschiedenis kan natuurlijk op zelfstudie hebben berust.
Tenslotte had Kavafis waarschijnlijk tot op grote hoogte zijn homosexualiteit te verbergen. Er wordt beweerd dat hij zijn eerste homosexuele contacten gehad heeft in de jaren 1882-1885 toen hij nabij Konstantinopel woonde. Bewezen of gedocumenteerd wordt dat nergens, evenmin als de contacten met vrouwen waar wel over gerept wordt, althans tot nu toe, bewezen zijn. Hoe het zij: hij moet zich in die jaren uiteraard al lang van zijn neigingen bewust zijn geweest, en die waren en zijn in Oosterse steden nu eenmaal wat gemakkelijker te bevredigen dan in het Westen. Het was verstandiger er niet over te spreken met je vrienden en het ook niet in de familiekring te laten merken, want niet iedereen was even tolerant, maar een heer van stand kon zich in dat opzicht echt wel iets permitteren mits hij zijn vriendjes in de mindere standen zocht en de zaak en bagatelle behandelde, als een ‘vice crapuleux’. Niet als een allesbeheersende passie. Men krijgt bovendien niet de indruk dat Kavafis zich lang aan één persoon hechtte. Aan iemand uit de eigen kring, bijvoorbeeld aan de dichter Alexandros Mavroudis op wie Kavafis in 1903 verliefd werd, durfde hij niets van die gevoelens te laten blijken. Deze naam is een van de weinige die we kennen in dit verband. Ook hieromtrent heeft de dichter niet veel confessies nagelaten. Een paar initialen, een enkele afgekorte naam. En dan is er natuurlijk Alexandros Singopoulos, die zijn erfgenaam werd, maar daarover later.
Over Kavafis' vader is weinig bekend. Er bestaat een niet al te scherpe foto van hem. Hij staat daar stijf op en lijkt een aristocratisch lijdend gezicht te hebben. Hij genoot geen goede gezondheid. Ook van de moeder bestaan niet veel foto's. Er wordt beweerd dat ze een schoonheid was geweest, maar dat is moeilijk te geloven. Op een foto gemaakt in haar eerste huwelijksjaren in Engeland, die met de ‘queue de Paris’ heeft ze al een dik gezicht en dikke handen, en op de foto uit 1885, die met de sterk ingeregen taille, die in Konstantinopel werd gemaakt en waarop ze dus omstreeks vijftig jaar is, is ze ook dik en bepaald niet knap. Op een kiekje uit het laatst van haar leven is ze wanstaltig - begrijpelijk dat de dichter haar liefkozend-spottend ‘Fat-One’ noemde. En zij hem ‘Thin-One’. Voor zover men van foto's kan oordelen leek Kavafis uiterlijk meer op zijn moeder dan op zijn vader.
Alles wijst er op dat er tussen Kavafis en zijn moeder een innige band bestaan heeft. Trouwens het hele gezin hing sterk aan elkaar. De zonen vereerden de moeder, steunden en bemoedigden elkaar. Kavafis bleef bij zijn moeder wonen en tussen hen was de band het sterkst misschien. Hij alleen zou om haar treuren als ze stierf, beweerde ze, daarmee toch de goede, keurige John beslist tekort doend. Kavafis en zijn moeder babbelden en snoepten (ook Kavafis hield erg van zoetigheid al bleef hij mager) 's avonds als zij al in haar bed lag, en de dichter moest wanneer hij heel dronken van zijn uitspattingen thuis kwam, oppassen dat zij niets merkte. En zij deed waarschijnlijk alsof ze niets merkte, er is tenminste een uitlating van haar bekend die in deze richting wijst.
Er wordt wel eens beweerd dat de indrukwekkende moeder-figuren uit Kavafis' poëzie (de
| |
| |
enige belangrijke vrouwen die er in voorkomen zijn moeders) naar Charikleia Kavafis getekend zouden zijn. Ik betwijfel dat. Zij lijkt eerder het type van de lieve bezorgde moeder. Ze is geen Kratesikleia, geen Alexandra. Wanneer haar respectievelijk 38 en 36 jaar oude zonen John en Konstantinos een reis naar Parijs maken schrijft zij uitvoerig aan haar lieve jongens dat ze uit moeten kijken wat ze eten, omdat in Frankrijk twijfelachtig voedsel nog al eens met een lekkere saus wordt gecamoufleerd. Bovenal drukt ze haar benjamin Kosti op het hart dat hij op moet letten als hij naar de dierentuin gaat. Hij houdt immers zo veel van beesten, maar als je al te dicht bij hun kooien komt, worden ze wel eens kwaad.
Kavafis hield inderdaad van dieren. Er wordt altijd net gedaan of de natuur en alles wat leeft en groeit niet voor hem bestond. Men beroept zich dan op het gedicht ‘Morgenzee’ en op de afwezigheid van enige natuurschildering in zijn werk. Ik zou er op willen wijzen dat Kavafis totaal niet van ‘beschrijven’ hield. Hij hield enkel van substantieven, niet van adjektieven. Hij ‘schildert’ ook zijn geliefden niet of nauwelijks. Hij toont het innerlijk, niet het uiterlijk. Maar er zijn bewijzen dat hij de natuur zag (bijvoorbeeld in zijn verslag over de treintocht door de Peloponnesos in 1901, en over het eiland Korfou) en hier en daar zijn er verwijzingen naar zijn liefde voor dieren. Die brief van zijn moeder, het feit dat hij altijd de asgrijze kat in ‘Billiards Palace’ ging aaien, ook schijnt hij ooit een (verloren gegaan) gedicht ‘De kat’ geschreven te hebben, en ten slotte is er dat merkwaardige zwakke gedicht dat hij terecht verwierp maar niettemin in 1917 schreef:
Huis met tuin
Had ik toch een huis buiten
met een heel grote tuin - niet zozeer
om de bloemen, om de bomen en het gazon -
(natuurlijk zijn die er ook te vinden, ze zijn zeer fraai)
als wel om dieren te houden. O, dieren houden!
Minstens zeven poezen - twee gitzwarte,
twee als sneeuw zo wit voor de tegenstelling.
Een ernstige papegaai, om te luisteren,
naar wat hij met nadruk en overtuiging zegt.
Wat honden betreft, denk ik dat drie me volstaan.
Ik zou ook twee paarden willen (mooi zijn paardjes).
En zeker drie, vier van die bijzondere
en aardige dieren, de ezels,
die lui neerliggen, die vrolijke koppen hebben.
Het lijkt me niet onwaarschijnlijk, eerder hoogstwaarschijnlijk, dat Kavafis wat zijn houding tegenover de natuur betreft sterk beïnvloed geweest is door zijn tijd, vooral door het symbolisme, door de cultus van het kunstmatige, het artificiële. Pas datgene wat de kunst voortbrengt werd als het hoogste geschat, dus het volstrekt on-natuurlijke. Namaakbloemen, gemaakt van juwelen en besprenkeld met een bedwelmend parfum waren te verkiezen boven natuurlijke bloemen. Bij natuurlijke bloemen moest je zoeken naar het onmogelijke: de groene anjelier. De Art Nouveau-stroming greep weliswaar terug naar de natuur, maar toch hoofdzakelijk om die te stileren en als het ware te verbeteren, door de kunst nog mooier te maken. Orchideeën, pauwen en libellen waren nauwelijks mooi genoeg, men trachtte ze door de kunst op te voeren tot nog onwaarschijnlijker pracht.
Wanneer we overdenken welke invloed dit allemaal op Kavafis gehad kan en zal hebben moeten we niet vergeten welk een verschil er is tussen Kavafis' plaats toen en nu. Wij die na een eeuw weten dat Kavafis zich na veel zoeken, strijd en zelfdiscipline ontwikkeld heeft tot een van de grootste dichters van de eeuw kunnen ons niet meer zo goed voorstellen hoe die jongeman zich gevoeld zal hebben toen hij de eerste aandrift voelde om in dichtvorm wat op papier te zetten, daar in Yeniköy, het afgelegen maar schitterende dorpje aan de Bosporus. Hij, een Alexandrijnse Griek met een deels Engelse opvoeding, trots en verarmd en kampend met zijn sterke homosexuele driften.
Ik heb wel enig idee hoe hij zich gevoeld zal
| |
| |
hebben.
Een uitgestotene en een uitverkorene tegelijkertijd, een provinciaal en een wereldburger, iemand die nergens bij hoorde en die besefte dat hij het helemaal alleen zou moeten klaarspelen. Hij zal beseft hebben dat de kans om te slagen uitermate klein was. Hij vond het echt mooi in Yeniköy, hij zong er een jeugdig loflied op. Hij had toen zelfs nog vage religieuze gevoelens. Wie weet heeft hij nog oprecht gebeden tot de Moeder Gods Kamariotissa.
Zijn vrienden in Alexandrië bezwoeren hem terug te komen. Zij genoten met volle teugen van het leven, van ‘parties’ waarop ze alles en iedereen bespotten, zij hielden van vrouwen. Wat wachtte hem daar?
Zelfs op zijn troost en uitlaatklep, de zelfbevrediging, lag een vloek, want die veroorzaakte minstens ruggemergtering.
Hij moet ook af en toe, tegen alle hoop in, geweten hebben dat hij rommel schreef. Zijn onsystematische opleiding en geldgebrek veroorzaakten dat hij zich tevreden moest stellen met een bescheiden betrekking, wat journalistiek, speculeren, een baantje als volontair dat na een paar jaar omgezet werd in een betaalde betrekking.
Hij die zich altijd een ‘proto-classatos’, als iemand van de upper-ten is blijven voelen was iemand geworden die daar enkel de lasten van droeg, niet meer de lusten onderging. O zeker, het was steeds nog een armoe die een bepaalde luxe en buitenlandse reizen toestond, maar zal juist zo'n reis als die welke Kavafis en zijn broer John in 1897 naar Engeland en vooral naar Frankrijk maakten de tegenstellingen niet aangescherpt hebben? Ze gedroegen zich er als toeristen van stand, bezochten alles wat bezocht diende te worden, maar... het is merkwaardigerwijs de laatste grote reis geweest die Kavafis maakte. Behalve voor een paar bezoeken aan Caïro en vier reizen naar Athene, waarvan de laatste enkel om gezondheidsredenen, heeft Kavafis Alexandrië niet meer verlaten na 1897.
Zelfs naar Konstantinopel is hij nooit teruggekeerd. Iets wat ik onbegrijpelijk vind. Van Griekenland heeft hij behalve de stad Athene en de tocht van Athene naar Patras via Korinthe, niets gezien. Over de ‘Elgin Marbles’ heeft hij obligaat geschreven, maar over de ongelooflijk interessante opgravingen uit het begin van deze eeuw in Alexandrië, waarbij dingen als de Anfushigraven en bovenal het Kom-al-Shuquafah-complex ontdekt werden - geen woord.
Kavafis heeft zich in zijn stad afgesloten in zijn huis, met de boeken over het verleden, bij kaarslicht; afgesloten met zijn eigen verleden. En als een door geheimen omgeven alchemist heeft hij, waarschijnlijk onder hellepijnen, uit dat alles het pure goud van zijn poëzie gesmolten.
Bewijzen kan ik het niet, maar ik heb een sterk vermoeden dat hij geleidelijk zijn begeerten, ook zijn sexuele driften, heeft gesublimeerd. Het feit al dat hij van 1905 aan een breuk leed die hij nooit heeft laten opereren zal hem, zo bewust van zijn uiterlijk, belemmerd hebben. In werkelijkheid zullen er nog vluchtige contacten, wat gelegenheidsaffaires geweest zijn. Ik heb het vermoeden dat zijn verhouding tot Alexandros Singopoulos die hij in 1917 ontmoette toen Kavafis 54 en Aleko 19 jaar oud was meer een amoureus getinte vader-zoon verhouding geweest is dan een werkelijke liefdesverhouding. Van de geruchten dat Aleko naar den bloede zijn zoon geweest zou zijn, geloof ik absoluut niets zolang daar geen bewijs van boven water komt. Aangezien de geruchten de ronde doen kun je ze niet algeheel negeren.
Er bestaan hier meer raadsels. Het verbijsterende feit dat Kavafis deze ongeletterde jongeman die niet eens foutloos spelde en geen talen kende, lezingen over zijn werk wilde laten houden. (Er is er een gehouden, in 1918 wat spot en schandaal tot gevolg had. Een tweede lezing was klaar, een derde is er in opzet, alle in Kavafis' eigen hand.) Dan is er de merkwaardige situatie die ontstond toen Aleko trouwde met Rika, een letterlievende, gecultiveerde vrouw. Het jonge paar kwam in 1926 in hetzelfde pand wonen als Kavafis, en hoewel bekend is dat hij zich eerst verzet had tegen de verbintenis en zelfs huilde bij het huwelijk, wist Rika zijn vriendschap te winnen. Zij werd zijn hulp en toeverlaat tot op het laatste moment. Ze poogde verzen van hem in het
| |
| |
Frans te vertalen, en zij was het uiteindelijk die twee jaar na zijn dood voor de editio princeps van zijn gedichten zorgde. Verder schreef Rika Singopoulou haar memoires over hem neer, die naar men beweert erg onnauwkeurig zijn. Ze werden nog niet gepubliceerd.
We weten dat Kavafis in het eerste decennium van deze eeuw na een crisis van zelfvertrouwen zijn poëtische oeuvre streng is gaan analyseren en dat dit uiteindelijk zo omstreeks 1911 geleid heeft tot zijn algehele ontplooiing. Vanaf dat moment heeft hij zijn geniale greep op het merkwaardige dichtproces gekregen. Dat wil zeggen: weinig gedichten nà die datum gepubliceerd zijn zwak en menig gedicht van voor 1911 werd herbewerkt en dan meestal aanmerkelijk verbeterd.
Kavafis behoort tot de dichters die steeds aan hun teksten blijven vijlen en schaven, en echt ‘voltooid’ was een gedicht misschien wel nooit voor hem. Er was altijd een zekere voorlopigheid. Wie zal zeggen of zijn merkwaardige wijze van publiceren in feuilles volantes of uit feuilles volantes samengestelde ‘bundels’ niet met deze constante onzekerheid in verband stond? Zou hier mogelijk ook de kern liggen van zijn betrekkelijke onwil om een bundel in Engelse vertaling uit te brengen? Het enthousiasme van de Engelsen om een bundel vertaalde gedichten van hem uit te brengen stuitte bij hem op lauwe onverschilligheid. En dat terwijl hij toch zelf, en ook zijn broer John, vanaf het begin van zijn dichterschap pogingen gedaan had ofwel in het Engels te schrijven, ofwel gedichten in het Engels te vertalen.
Ook twijfelde hij beslist niet altijd aan de waarde van zijn werk. Getuige diverse uitspraken en notities was hij zich er overbewust van dat hij een uitzonderlijk dichter was, zijn tijd verre vooruit, de beste van Griekenland in elk geval. Nu is het met dit soort opmerkingen zo dat ze alleen frapperen wanneer de tijd de schrijvers in het gelijk stelt. Honderden dichters zullen van zichzelf beweerd hebben dat ze dachten dat ze een genie waren, maar hun confessie raakte met al hun geschriften in algehele vergetelheid. Enkel bij de enkeling die het haalde en die toevallig zoiets opschreef staat men verbaasd over de zelfkennis.
Beslist bijzonder is dat Kavafis op een bepaald moment openlijk uitgekomen is voor zijn homosexualiteit in een tijd toen dat ongebruikelijk was. Terwijl grote figuren als Wilde, Proust en ten onzent Couperus ofwel in moeilijkheden kwamen danwel zich in allerlei rare bochten wrongen, kwam hij op een zeker ogenblik, zo omstreeks 1916, met verzen die zo duidelijk jongens- en mannenliefde tot onderwerp hadden dat men zijn moed in dit opzicht moet bewonderen. Er zijn meer van die pioniers: in Nederland is Jacob Israël de Haan al heel in het begin van de eeuw één van de eersten, in Frankrijk was André Gide tamelijk vroeg openhartig. (Corydon, 1911, zij het onder anonimiteit en slechts in enkele exemplaren).
Er wordt wel gezegd dat het in het Grieks veel gemakkelijker is om te camoufleren dat een liefdesgedicht voor een man geschreven is, omdat er geen ‘hij’ of ‘zij’ voorde werkwoordsvorm hoeft te staan. Maar ik geef het u te doen om een gedicht als ‘De tafel naast mij’ te lezen met ‘zij’ en ‘haar’ waar ‘hij’ en ‘zijn’ staat in de vertaling.
Ziet u al een jonge vrouw op haar eentje een Egyptisch nachtcafé binnenkomen - de rest is navenant.
Kavafis heeft er overigens ook nog last mee gekregen dat hij zo openlijk voor zijn neigingen uitkwam, in de jaren twintig heeft een schandaal gedreigd.
En de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zijn homosexualiteit door velen graag is weggemoffeld zolang dat maar kon. Hij brak eerst overal door met de historische gedichten. Ook Blanken is pas laat en schoorvoetend overgegaan tot het vertalen van Kavafis' liefdesgedichten. In Griekenland zelf heeft men duidelijk moeite gehad met het feit dat de dichter die de grootste weerklank in het buitenland vond, homosexueel was. Tot op de dag van vandaag, ja, tot zelfs in dit nummer zijn er sporen van deze weerstand te merken. En dat terwijl enkele van Kavafis' liefdesgedichten als ‘De verbonden schouder’, ‘Een half uur’ tot de aangrijpendste behoren die er be- | |
| |
staan, en dat ook terwijl ieder die zijn werk onbevangen en onbevooroordeeld bestudeert tot de conclusie zal moeten komen dat homosexualiteit een van de belangrijkste bronnen is waar zijn scheppen uit voort vloeide. Ook vele van de niet rechtstreeks erotische gedichten zijn er van doortrokken, zijn hele poëzie is er van doordesemd. Er wordt dan ook wel eens beweerd dat Kavafis' poëzie een typische poëzie voor mannen is, zoals bij voorbeeld Rilke eerder een dichter voor vrouwen zou zijn. Het is misschien waar, maar met homosexualiteit heeft dat dan toch weinig te maken. Eerder met het feit dat zijn wereld een mannenwereld is met mannenproblemen. Dat veel mannen die zelden door poëzie getroffen worden zijn werk zeer waarderen komt misschien doordat Kavafis het juiste midden heeft weten te vinden tussen gedachtenpoëzie en gevoelspoëzie. Hij slaat zelden door naar het dorre en zelden naar het sentimentele. Zoals Alfred Kossmann het preciseerde: ‘Thomas Mann liet in De dood in Venetië zijn hoofdpersoon dromen van het artistieke ideaal: de gedachte die geheel gevoel, het gevoel dat geheel gedachte is geworden. Ik geloof dat Kavafis erin geslaagd is dit ideaal te verwezenlijken’.
|
|