| |
| |
| |
Deelstaat: Het verdomhoekje van het muziek luisteren
Door Barend Wijtman
Aandacht vragen voor het mooie van klassieke en eigentijdse avant-garde muziek is geworden tot een nauwelijks minder frustrerende opdracht dan als Jehova-getuige steeds opnieuw te moeten aanbellen bij buitenkerkelijken of anderszins religieus ongeïnteresseerden.
Typerend voor de hedendaagse situatie is de componist Bernard van Beurden die jarenlang als een bevlogen muziek-missionaris stad en land heeft afgereisd om bij jong en oud, onder koren en korpsen, in scholen en creativiteitscentra begrip te wekken voor muziek, vooral eigentijds repertoire. Daarbij werd speciaal gehamerd op de actieve participatie van het publiek, bij voorbeeld met speelgoedfluitjes, meegenomen bestek of via ritmisch handgeklap. Hoogste prioriteit kreeg ook het zèlf musiceren. Hij schreef daartoe een serie werkboeken en organiseerde talloze workshops voor amateurs, meestal onder de in ieder geval toepasselijke verzamelnaam ‘Muziek van nu’. Het werd duidelijk de hoogste tijd dat ook de boeren van de mandoline-vereniging in de Achterhoek voortaan leerden omgaan met grafische partituren, geleide improvisaties en het klankidioom van onze nationale avant-garde. Het resultaat van al die goede bedoelingen en progressieve inspanning bleek echter pover en ontmoedigend. Een ontredderde Bernard van Beurden verklaarde in januari 1982 in de Volkskrant: ‘Twee keer heb ik een soort black-out gekregen tijdens familieconcerten. Terwijl ik tegen het publiek stond te praten werd alles om mij heen zwart. Het leek alsof ouders en kinderen voor mijn ogen in elkaar schrompelden. Toen ik begon na te denken over wat ik allemaal had gedaan met scholen, groepen en verenigingen van amateurs in binnen- en buitenland, brak er in eerste instantie een tomeloze haat tegen ze los. Ik kan ze eigenlijk wel vermoorden, ja. Van godverdomme, wat hebben jullie me aangedaan de laatste vijfentwintig jaar? Ze zijn grijs die massa's die ik zonodig moest verbeteren en ze blijven grijs!’
| |
Dwaalwegen van een tijd: de verbeelding teveel aan de macht.
Deze doodlopende weg van de aktieve Bernard van Beurden is vermoedelijk geen op zich zelf staand fenomeen maar illustratief voor een tijdgeest waarvan de wortels liggen in de jaren zestig en zeventig.
Het is de periode van de Verbeelding aan de macht en Iedereen is kunstenaar. Muziek maken is alles en passief luisteren is devoot. Kunstzinnige vorming is niet langer meer van kunst leren genieten: wat ouderwets en hoe elitair! Nee, kunstzinnige vorming is persoonlijkheidsontplooiing, ja zelfs wereldoriëntatie met (nog nèt) gebruikmaking van middelen uit de kunst. Vandaar de leerlingen op school opgescheept met opdrachten als: teken je woede, schrijf een opstel over je ellende en druk je gevoelens ook eens uit in makramé. Samen muziek maken op zelfgebouwde instrumenten en weg met het traditioneel schoolconcert want dat mag je die beweeglijke kinderen van deze tijd toch eigenlijk niet meer aandoen. Je moet de jeugd vrij laten in het maken van hun eigen keus. Dus allerwegen tophits en popmuziek de klas binnen gehaald want
| |
| |
stel je voor dat je een andere misschien traditionelere muzieksoort aan de kinderen zou opdringen. Dat zou wat al te autoritair zijn. Liever snel van sigarenkistjes en blikken dozen allerlei nieuwe slaginstrumenten gemaakt en daarna met z'n allen naar hartelust trommelen. Ik heb op muziekscholen en in wijkcentra ogenschijnlijk volwassen personen op de meest primitieve fluitjes, trommels en rammelaars zich zien uitleven als kleine kinderen: ‘groepsimprovisatie’ stond er aangekondigd, dat ideale rookgordijn voor de middelmatige muziekamateur, waarbij het klinkend resultaat het min of meer toevallige geluid mag zijn dat spontaan uit de groep opstijgt en gelukkig niet de heldere klank en duidelijke dynamiek van vooraf gecomponeerde en voorgeschreven muziek. Andere modeverschijnselen uit de school- en muziekschoolwereld waren en zijn de self-made-musical en het steevast als spektakulair aangekondigde totaaltheater, want binnen deze wereld geldt klaarblijkelijk de norm: hoe grootser, hoe ingewikkelder, hoe meer mensen mee doen, hoe meer we zelf doen en hoe minder vakmensen we inschakelen, des te mooier en des te beter het is.
| |
Iedereen doet het.
Al deze zaken - difficile est satyram non scribere - worden in de kunstzinnige vorming en het muziekonderwijs tot op de dag van vandaag gehuldigd en in praktijk gebracht waarbij het er op lijkt alsof iedereen elkaar in deze doe-het-zelf-en-doe-maar-raak richting achternaloopt.
Waar is men in godsnaam mee bezig? Zelf muziekinstrumenten maken bevordert in de allereerste plaats het figuurzagen en de handenarbeid en wat maakt een zelf gebouwd primitief instrument nou mooier of waardevoller dan die prachtexemplaren die dankzij industrie en ambacht voor ons beschikbaar zijn? Wat draagt dit eigen fabricageproces bij aan gevoel voor muzikale nuance en muzikaal genot? Moet ik nu ook zelf druiven kweken om de wijn te laten smaken en moet ik gympies maken om aan atletiek te doen?
In het algemeen muziekonderwijs gelooft men in dat soort verbanden en worden knollen voor citroenen verkocht met als argument dat de kinderen zo hartverwarmend bezig zijn geweest met de ‘muzikale materie’.
Ze zijn bezig gehouden, maar daarmee is vaak alles gezegd.
Dezelfde vlieger gaat op voor groots opgezette ondernemingen zoals schoolmusicals en het muziek-streepje-totaaltheater: een plaag die ons land onverminderd teistert.
De componist Richard Wagner had met het componeren van zo'n avondvullend stuk ècht wel de nodige moeite, maar onze huidige muziekleraren en onderwijzers draaien voor het maken van hùn Gesamt-kunstwerk de handen al niet meer om. Om alles nog progressiever te maken wordt tijdens het componeren de deur voor inspraak van de kinderen wijd en wijd opengezet. Op een afstand gezien is alles ook mooi en vertederend: die tomeloze inzet van tientallen tekstschrijvers uit de eigen school, eigen toonzetters, decorbouwers, belichters, mimers, zangers, dansers, akteurs en muzikanten en wie over blijft die proppen we in de spreekkoren. Iedereen mag meedoen en iedereen vindt wel een plek. Iedereen doet ook mee en geen leerling die nog luistert. Dat mogen de opgetrommelde ouders nog even doen. En bijna iedereen doet het. De zojuist opgeheven edukatieve dienst van Opera Forum deed het, muziekschool Zuid-Kennemerland doet het, ook de Osdorper Scholengemeenschap doet het regelmatig en de samenwerkende Zwolse onderwijsinstellingen doen het zelfs gezamenlijk. De ene keer heet het stuk De conferentie, een andere keer Miezert de muis, weer een andere keer Hoera voor de keizer. Hoera voor de kleren van de keizer was misschien bedoeld geweest want wat is het een gemiste kans en wat een verbeelding is het om bijna categorisch iedere hulp van vakmensen in compositie, regie en uitvoering overmoedig te versmaden.
| |
| |
| |
Vrijblijvendheid troef.
Waarom zo zuur gereageerd? Men registreert overal blije gezichten, succes is verzekerd evenals een jubelend stukje in de plaatselijke krant. Akkoord, maar strooien wij ons geen zand in de ogen? De kinderen zijn precies als bij de instrumentenbouw druk in de weer geweest maar hebben zij ook iets opgestoken over spanning, expressie, stilte en emotie of was het daar te druk voor? Hebben zij aan de muziek zelf ontroering kunnen beleven of waren die momenten niet ingecalculeerd? Heeft iedereen zich schrap gezet voor een wervelende uitvoering met een scherpte van timing of kwam dat er niet zo op aan? Is men doorgedrongen tot de geheimen van muziek of werd er alleen maar druk gereproduceerd? Hebben de kinderen iets kunnen opsteken van wat goed en slecht is in de muziek en zijn zij kritischer gemaakt? Is het allemaal goud wat er blinkt of liet men zich verblinden door een bij voorbaat voorspelbaar succes? Wat ik meestal mocht aanschouwen was een krakkemikkige toestand in combinatie met een gammele en vaak onverstaanbare uitvoering die alle spanning (toch het wezen van muziek en theater) grotendeels teniet deed. Een keer heb ik meegemaakt dat kris-kras verspreid over podium, zaal en balcon een aantal koortjes en combo's het huzarenstukje moesten leveren om tegelijk een soort canon tot klinken te brengen. Elk groepje werd met geestdriftig armgezwaai opgezweept door de eigen dirigent c.q. muziekleraar. Nu wilde het geval dat de verschillende groepen zo waren opgesteld dat de dirigenten elkaar onderling onmogelijk in het oog konden houden waardoor de muziek vrijwel vanaf de eerste maat grandioos uit de rails liep.
Ook in de Middeleeuwen en Renaissance waagde men zich soms aan meerkorige muziek maar ten behoeve van de dirigent maakte men dan een handig gebruik van spiegels en geraffineerde podium-construkties. Bij onze huidige schooluitvoeringen van monsterprodukties is dat niet meer nodig, want als iets misloopt klinkt het nog aardig genoeg en kinderen evenals ouders hebben groot plezier, ook in de eventuele ontsporingen. Vrijblijvendheid mag zegevieren over kwaliteit en discipline, en een als gezellig verkochte rammelende uitvoering is daarbij ingecalculeerd.
| |
IJlen wonderlijk mooi.
Met lichte weemoed denk ik dan weleens terug aan mijn eigen glorie-jaren bij het Zwols kinderkoor onder leiding van Clemens Holthaus. Nu had ik als kind, al is dat helemaal niet meer merkbaar, een stem als van een nachtegaal: volgens betrouwbare getuigen beslist niet minder stralend dan die van Heintje.
Jammer voor mij hielden de platenmaatschappijen in die tijd nog geen talentenjachten anders was ik financieel nu binnen geweest. Wij zongen op onze halfjaarlijkse uitvoering geen ingewikkelde produkties maar overwegend bekende en bestaande liedjes. Ik soleerde in Viotta's ‘Een scheepje in de havenland, hojo, hojo, johojohojoho’. Hoe simpel dat liedje ook was, aan de uitvoering ging een uiterst zorgvuldige en intensieve coaching vooraf met als doel alles maar dan ook alles uit de muziek te halen wat er in zat. Geduldig oefenend leerde ik met schwung en overtuiging zingen. Gaandeweg ontdekte ik iets van de verborgen schoonheid, de macht en de magie van muziek: hoe iets eenvoudigs toch indruk kan maken, hoe je een melodie met elegance fraseert of spannend timed, hoe je muzikaal kan overdonderen of juist verstilling een kans geeft en hoe iets altijd nog weer mooier kan. De Zwolse Courant schreef, in ieder geval tot voldoening van mijn ouders: ‘Barend Wijtman zong ijl en wonderlijk mooi’, en ik proefde het genoegen van loon naar werken. Die prestatiedrang en dat kwaliteits-streven, dit op scherp musiceren lijkt onder amateurs maar soms ook onder professionals een verloren geraakt paradijs. Met dit verdwijnen van de in-spanning verdwijnt veelal ook de spanning van het toneel. In dit verband een aantal voorbeelden die misschien tekenend zijn voor dwaalwegen van onze tijd.
Duizenden Nederlandse popgroepen en schoolbands repeteren dagelijks in schuren, kelders,
| |
| |
zolders en garages. Een enkele groep weet door te dringen tot het Walhalla van de popmuziek, via een plaatsje in het voorprogramma of een eigen concert in Paradiso of de Melkweg. Van die honderden Nederlandse bandjes die ik in een vorige baan in het Amsterdamse Paradiso de revue zag passeren was er maar zelden eentje bij waarbij ik het gevoel kreeg dat de muzikanten er écht op uit waren om te betoveren en het publiek in hun ban te krijgen, anders dan door volumineus geluid. Nog maar kort geleden werd ik dit gemis weer pijnlijk gewaar tijdens het concert van John Cale, afgelopen februari in Paradiso, door de pers meteen uitgeroepen tot concert-van-het-jaar. Het voorprogramma was toe gevallen aan de Nederlandse groep Zsa, Zsa. De lauwe manier waarop de zangeres haar groep bij het publiek introduceerde ‘Goedenavond, wij zijn dus (!) Zsa, Zsa’, voorspelde al niet veel goeds. Hierna volgde een aantal schijnbaar willekeurig bij elkaar gevoegde nummers die qua timing, ritme, diktie, stuwing en sfeer bijna ieder raffinement miste. In de acts en de bewegingen op het toneel werd krampachtig geprobeerd te copiëren wat een echte popmuzikant in zo'n geval gedaan zou hebben, maar zelfs dat miste iedere overtuiging en er werd voor geen cent op de reakties van het publiek ingespeeld. Wat dat betreft had dit evengoed een repetitie geweest kunnen zijn of een kille microfoonopname in de studio.
Eindelijk tegen middernacht verscheen John Cale zelf en al binnen tien seconden voltrok zich een klein wondertje. Die rake inzet van de eerste elkaar tergend traag opvolgende mysterieus klinkende akkoorden. Waauw. Help, mijn stoppen slaan door. Verrek, mooi is nog steeds iets wat mogelijk is!
| |
Een nocturne van Breuker.
Ook in de hoek van de jazz en de geïmproviseerde muziek is er iets falikant mis. Er wordt met grote gedrevenheid muziek gemaakt door groepen als het Willem Breuker Kollektief of door andere bekende ensembles als de Boventoon en de Volharding. Ook wordt er meestal heel behoorlijk geïmproviseerd zonder dat men in de valkuil van het vrijblijvend geluid trapt.
Wat mij echter steeds vaker irriteert is dat bijna alles zo brokkelig moet zijn en daarmee kortademig klinkt. Zelden een grote spanningsboog, zelden een melodieus middendeel of een zacht tussenstuk, nooit eens een fluisterende passage, een verstild moment of een mystieke klank. Toch zijn dat ‘stemmingen en effekten’ waarin muziek talloze malen bewezen heeft hoog te kunnen scoren. Overschreeuwen deze gevierde musici zich niet en krijgen zij zelf nog niet genoeg van het almaar opnieuw klaarkomen op de saxofoon? Is de rijkdom van hun taal niet onnodig beperkt en waar tref ik bij hen de pendanten en equivalenten van een largo van Händel, een andante van Mozart of een nocturne van Chopin?
Ook onder de doorsnee componist uit het circuit Donemus, Geneco en Gaudeamus wordt druk geproduceerd en allerlei nieuws bedacht maar in negen van de tien gevallen klinkt ook die muziek zo droog, zo verbrokkeld, zo gekunsteld en zo cerebraal dat ze het hart van de meeste muziekliefhebbers niet raakt, althans het mijne niet.
Bij de amateuristische muziekwereld, de koren, de korpsen, de fanfares etc., maar ook op de muziekschool en bij de modale piano-leerling is er aan ijver en overgave al evenmin gebrek. Wie hieruit mocht concluderen dat deze muziekliefhebbers zo vervuld zijn van muziek dat zij het ook boeiend vinden om concerten van beroeps-ensembles te bezoeken, die komt bedrogen uit. Zij zijn er in de praktijk met geen stok of reduktie naar toe te sláán. Het lijkt wel of men uitsluitend is geïnteresseerd in een ego-trip en dat technische oefening prevaleert boven een gezonde muzikale nieuwsgierigheid: bron van allerlei ontwikkelingen, vernieuwingen en inspiratie in de kunst. Er bestaat niet de minste belangstelling voor de vraag hoe verschillend hetzelfde muziekstuk kan klinken en men is zelden benieuwd hoe iemand anders een werk aanpakt. Op college liet professor Smits van Waesberge ons naar dertig verschillende plaatopnames luisteren van het Ave Verum van Mozart, waarbij de
| |
| |
meest langzame uitvoering maar liefst drie keer zo veel tijd bleek nodig te hebben als de snelste interpretatie. Over tempo gesproken!
Diezelfde Clemens Holthaus smeekte indertijd net zo lang tot het Sind Blitze, sind Donner uit Bachs Mattheüs Passion werkelijk als een bliksem insloeg en wij moesten alles uit de borstkas halen om niet misverstaan te kunnen worden bij de woorden die van zo'n rotsachtig Godsvertrouwen getuigen: Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, dem will Ich nicht verlassen.
Dit alles is geen pleidooi voor topkunst à la Brinkman boven kunstuitingen met minder hoge pretenties. Dit is ook geen principiële keuze voor kwaliteit of professionaliteit boven amateurisme. Al heel vroeg is mij opgevallen dat een gedreven spelende amateur het kan winnen van een op zijn routine spelende beroepsmuzikant. Deze voorbeelden draag ik alleen aan omdat naar mijn indruk de drang naar schoonheid en de behoefte om te ontroeren (en ontroerd te worden), kortom een oprechte liefde voor de muziek (en voor je publiek) over een breed front in de vernieling is geraakt. Uit angst voor emotie, uit angst voor romantiek of om wat voor duistere redenen ook, vlucht men liever in de veilige haven van de geluidsdecibellen, emotieloze hak op de tak composities, improvisaties waarbij alles mag of spektakels waarbij bijna alles kan - al of niet op eigen gemaakte instrumenten. Kleine man, wat nu? Wie bij jongeren voor goede klassieke en moderne muziek aanklopt loopt grote kans weggefloten te worden. Symfonische jeugdconcerten voor het voortgezet onderwijs, tot in de jaren zestig nog een redelijk verbreid fenomeen, zijn in de jaren zeventig als in een aardverschuiving zo goed als volledig van de landkaart verdwenen. Andere schoolconcerten zijn sindsdien een problematisch bestaan gaan leiden. Alleen voor popmuziek bestaat er bij de middelbare schooljeugd enige aandacht, maar zelfs dat ligt gecompliceerd. Was het maar waar dat men zich gemotiveerd afwendt van klassieke muziek en op zoek gaat naar het koren tussen het kaf van de popmuziek.
Maar nee, men is of punk, maar dan sluit men zich ook volledig af voor de even lawaaiige hard-rock. Of iemand is ska, maar dan is ook nagenoeg alles fout aan new wave of reggae. Deze verkokering, versplintering en bijbehorende verkettering van elkaar gaat zo ver dat (volgens een leraar in het lager beroepsonderwijs) afsplitsingen binnen de gereformeerde kerk, daarbij vergeleken, heilig genoemd mogen worden. Bespaar je de moeite om jongeren tussen twaalf en zestien jaar op mooie klassieke en moderne muziek te wijzen, zo heb ik een muziekconsulent horen verzuchten, en doe weer een schuchtere poging wanneer ze zeventien zijn en hun eerste liefdesverdriet en depressies hebben ervaren...
| |
Respekt voor schoonheid en gevoel voor kwaliteit.
Voor mooie muziek in het algemeen geven deze jongeren dus meestal niet thuis en op het spoor van stil en geconcentreerd naar muziek luisteren worden kinderen door ouders of leerkrachten al nauwelijks meer gezet. Men is gewend om tijdens de televisie hardop te praten, op een popconcert kan en mag het ook dus zou het lullig zijn wanneer dat bij andere muziek niet zou mogen. Het komt weinig meer voor dat het onderwijzend personeel in de muziekles of tijdens een schoolconcert een eigen verantwoordelijkheid voelt voor het creëren van stilte annex een geconcentreerde luisterhouding. Ook hierin manifesteert zich weer een destruktief soort vrijblijvendheid: of de kinderen stil willen zijn dat moeten zij zelf maar weten. Dit gebrek aan respekt voor kunst en kunstenaar, dit gebrek aan saamhorigheidsgevoel en deze onverschilligheid tegenover de schoonheid van muziek en stilte als zodanig, dit alles is daarom zo jammer omdat mensen die dit wèl hebben aangeleerd voor hun hele leven zijn verrijkt met een niet aflatende stroom van schoonheidservaringen die dan dwars door allerlei genres en vooroordelen heenloopt. Op kostschool, zo liet een moeder mij weten, werden wij tenminste gedwongen om een hele middag lang naar muziek te luisteren. Wij vonden dat vreselijk die verplichte uurtjes stil zitten maar tot onze verrassing bleek die muziek soms onverwacht mooi en achteraf besef je hoeveel je daar- | |
| |
aan te danken hebt.
Voor wie met overgave naar muziek weet te luisteren staat inderdaad een wereld van emoties open: kippevel, rillingen langs je rug, tranen, brok in je keel, euforie, erotiek, melancholie, vreugde... muziek kan dat allemaal bij mensen oproepen. Je hoeft daarvoor geen noten te kunnen lezen, geen muziek gestudeerd te hebben, geen instrument kunnen spelen, of een sonate van een rondo of fuga kunnen onderscheiden. Het is al met al niet gering wat wij kinderen onthouden wanneer wij ze geen discipline en respekt voor schoonheid bijbrengen of wanneer wij kinderen zonder slag of stoot hun eigen smaak laten bepalen door het onophoudelijk commercieel geweld van de hitparade waarmee - hoe boeiend soms ook - oren eerder worden gesloten dan geopend, horizonnen eerder beperkt dan verbreed.
In dit verband stuiten we op iets verrassends. Op de basisschool en vooral in de leeftijd tussen zes en ongeveer elf jaar bestaat nog een bijna onbeperkte nieuwsgierigheid naar muziek, van welk genre ook. Ook de tolerantie ten aanzien van de voorkeur en smaak van iemand anders is aangenaam groot. Je hoeft kinderen van deze leeftijd niet per se te paaien met populair klassiek of toppop. Strawinsky, Varèse en zelfs Peter Schat gaat er met evenveel gemak in. Daarbij hebben kinderen van deze leeftijd een bijzonder gevoel voor kwaliteit. Als het orkest even iets minder gedreven speelt of als het spel van de solist even verslapt dan wordt dit ogenblikkelijk opgemerkt en met enige onrust afgestraft. Is de inspiratie en de intensiteit op het podium optimaal aanwezig dan zal men ook ademloos luisteren en dan kan het indrukwekkend stil zijn. Daarbij geeft men nog blijk van een ontwapenende eerlijkheid, bijvoorbeeld wanneer een jongetje ongegeneerd toegeeft dat die oude Bach in zijn dubbelconcert heel wat mooiere muziek had gemaakt dan (veel) popmuziek van vandaag.
Deze gezonde houding wordt zoals gezegd via de trendsettende platenindustrie binnen nauwelijks twee jaar om zeep gebracht en omgebogen in het volstrekte tegendeel, namelijk een domme mono-manie en een grote onverschilligheid c.q. onverschilligheid voor kwaliteitsverschil überhaupt. Men is zelfs doof geworden voor het verschil tussen John Cale en Zsa, Zsa.
Met reden kan men zich afvragen of deze nieuwe popliefhebbers wel werkelijk door hun favoriete muziek of band worden beroerd of geraakt. Kunnen zij nog altijd onbevangen en kritisch luisteren of zijn zij dat volkomen verleerd?
| |
Enthousiasmeren en ontroeren.
De in ons doe-onderwijs zo zwaar verwaarloosde (en gediscrimineerde) receptieve muzikale vorming, het leren luisteren naar muziek, kan ons misschien de weg wijzen naar dit verloren paradijs. Het is een snelle en goedkope weg, want je hoeft daarvoor zoals gezegd geen muziektheorie te kennen of instrument te kunnen bespelen. Je moet je alleen aan de werking van de muziek kunnen overgeven. Nochtans worden onze onderwijsinstituten overbevolkt door vakleerkrachten en onderwijzers die ons historische weetjes en muziektheoretische kennis willen bij brengen en niet door animators en enthousiaste gekken. Nochtans zouden wij het van deze laatste categorie moeten hebben. Het is natuurlijk zuur wanneer je na een dure en moeizame muziektheoretische opleiding als leraar schoolmuziek tot de konklusie moet komen dat het in de muziekles bijna uitsluitend aankomt op enthousiasmeren. Toch durf ik de stelling aan dat een play-boy als Leonard Bernstein, een neuroot als Pierre Jansen maar ook uileballen en flapdrollen van het type Willem Duys en Pim Jacobs meer hebben betekend voor het kunstgevoelig maken van gewone mensen dan honderd vakleerkrachten en andere creatieve vormingswerkers bij elkaar.
In de receptieve kunstzinnige vorming valt of staat bijna alles met het animeren op basis van eigen liefde en voorkeur. De rest, daar zorgt de muziek zelf wel voor. Dit laatste werd weergaloos geïllustreerd toen een vriend van mij getuige was hoe een bij hem logerende puber, tevens popliefhebber, eigenlijk tegen zijn zin verzeild raakte in de televisie-uitzending waarin de over- | |
| |
leden Canadese pianist Glenn Gould op zijn geniale en excentrieke manier zo bezielend de Goldbergvariaties van Bach ten gehore bracht. Drie kwartier lang bleef deze popfanaat ademloos en als aan de grond genageld luisteren naar iets wat hij altijd had afgeschilderd als ouwe-wijven-muziek.
Of neem het geval van die muziekschooldirecteur die, afkomstig uit een eenvoudig arbeidersgezin, eveneens bij toeval als kleine jongen een piano-recital meemaakte van een Theo Bruins in topvorm, om hierna haaks op de smaak van het ouderlijk milieu, aan muziek en muzikale schoonheid zijn verdere leven verslingerd te zijn. Welnu, zijn Theo Bruins is mijn Clara Haskil. Wie kon van te voren vermoeden dat zo'n nietig, onooglijk, oud en gebocheld vrouwtje zo hemels en met zo veel liefde en tederheid Mozart kon laten zingen? En ook ik was voor mijn leven verkocht. Deze voorbeelden geven te denken. Het is misschien maar beter om ons tegenover jongeren minder te generen over onze eigen ontroerings-momenten ook al liggen die misschien overwegend binnen klassieke of moderne muziek. Misschien moeten we ook wat meer van ons eigen enthousiasme durven tonen, ronduit verkondigen dat this is magic, in plaats van zoals bij zoveel opvoeders en onderwijzers gebeurt, karakterloos mee te lopen met zogenaamd de muziek van de jeugd op Hilversum iii. Kinderen kunnen misschien nog het meest opsteken van een eerlijke en authentieke houding van ouderen. Het gaat bij kunst en in de muziek toch vooral om ontroering en gegrepen worden. De kern van alles wordt feilloos weergegeven in wat de èchte nachtegaal uit het sprookje van Andersen zo fijntjes uitdrukt: Ik heb tranen in de ogen van de keizer gezien.
|
|