Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
De wreedste maandDe paarden leggen hun lijf na grazen
in het gras en steken een kring uit
in de opkomende horde roeken die de wei
zwart maakt, eerbiedig hun midden mijdend.
Ze kijken om naar de bult van hun buik,
strekken hun nek en schouwen eenogig
de hemel, doorgronden de aarde,
bruine duinen rond zeeën van tijd.
O, tussen hun ruggen liggen
waar april voorgoed is.
| |
KattenTussen de houten wanden rennen muizen
op en neer, vlakbij en ongezien
als wat ons ruziën doet. Honger,
winter jaagt hen op. Ze vallen
nooit. Soms komt er een de keuken in,
al te dicht bij de dood
om nog om zijn leven te geven.
Wij, die supermarktkarretjesvrachten,
dat soort gebrek te eten hebben, wij
wachten onbewogen als katten af
op woorden die vallen, ontvallen,
nog om ons leven geven.
| |
[pagina 73]
| |
Het wachten voorbijDaar staat de hemel. De polderjonge
wind verdwaalt waar geen huis, geen huilhoek is.
Fazanten troepen samen. Wie hier woont kan
er alleen maar werken. Gods water loopt
door Gods akker vergiftigd de sloot in.
Langs een lineale weg staat een bus
stil. Leeg. Op de rode stoelen niemand
te zien. Evenmin een chauffeur, zelfs niet
tegen een boom. Peuken, scheuren spreken
van gebruik, maar verklaren geen afloop.
De oranje verf bladdert af, meeuwen
merken het dak. Automobilisten
die voorbij gaan, opgejaagd door de tijd
die zij zoeken, dromen zich plotseling thuis
waar altijd alles staat waar het staan moet.
Een agent komt sommeren, niet wetend
waarom. Liep hier iets af, of moet het nog
beginnen? Verward schrijft hij zijn eigen
nummer op. Haastig vertrekt hij en rijdt
even later het grote zwijgen in.
Twee jongens kraken de bus, ze maken
gordijnen, halen water en leven
in huis. Het doet passanten kankeren.
Na maanden wordt er ontruimd. Hun beetje
bezit sjouwend kijken ze bitter om.
Een boer slaat er gereedschap op, handig
dicht bij het land. Zijn vrouw is tegen, waar
wordt niet gestolen vandaag de dag. Roest
groeit. Repareren wat niet van hem is?
Hij haalt zijn spullen weg, ontzet de deur.
Tegen de banden kruipt mos op. Een mus
nestelt in het rek. Spinnen weven er
stilte. Zestig passagiers leeg. Verkeer
komt op, gaat onder, ziet niet dat de bus
de tijd heeft gevonden. Hij wacht niet meer.
|
|