Sjaarloos had hem bij zich geroepen omdat Treesje Groot geklaagd had dat hij haar een viswijf had genoemd. Terwijl hij alleen gezegd had dat ze niet als een viswijf moest schreeuwen als ze iets niet begreep. Al was het alleen maar omdat ze zo zelden iets begreep. Het liefst zou hij haar het raam uitsmijten. Maar hij volstond met een kil antwoord wanneer ze doorhad dat ze iets niet snapte. Dat kon ze immers eisen. Daarvoor werd hij betaald. Hij zou het haar betaald zetten. Niet alleen Treesje Groot moest betalen. Ook Badof. Die was al te brutaal. En sectiehoofd. Waar niets tegen was. Alleen had hij het te laat geweten omdat Sjaarloos hem had gezegd dat Donders sectiehoofd was. Die was het zeven jaar geweest. Met zijn gebrekkig instinct om met de leiding op te kunnen schieten had hij Badof verwaarloosd ten gunste van Donders. Niet alleen dat. Hij had hem afgekat. Al de eerste dag zei Badof hem te hebben gehoord dat hij een huis had gekocht, net buiten Foudgum en dat hij drie kinderen had. ‘Ik voel me uitsluitend verantwoordelijk voor wat ik zeg, niet voor geruchten,’ had hij vriendelijk geantwoord, waar Donders bijstond. Dat had Badof hem nooit vergeven. Niet lang daarna was hij tijdens een les komen binnenstormen, hij was niet voor niets sectiehoofd, om het op te nemen voor een leerling die bij hem was komen klagen. ‘Je pakt die kinderen verkeerd aan,’ zalfde hij. ‘Je moet meer met ze praten’. ‘Als een vader,’ ging hij door. Sociaal werker bedoelde hij.
‘Wij zijn zulke verschillende mensen Marco’.
Hij zei niet Badof maar Marco, dan zou hij hem nog meer haten. ‘Ik geef hen les. Ik praat om te verdienen en zij betalen om te mogen luisteren. Dat is een zakelijke overeenkomst. Als het ze niet bevalt moeten ze verdwijnen.’
Badof zou wel Rooms zijn, hoewel hij nog niet het genoegen had gehad hem op een hostie te zien zuigen. Het was zeer leerzaam iemand op een hostie te zien zuigen. Ook Treesje Groot had hij nog niet op een hostie zien zuigen. Hij had Sjaarloos verteld dat het met die klas van Treesje Groot niet ging. Ze was daar trouwens zelf ook al over komen klagen. Nadat hij haar opnieuw gezegd had te vertrekken omdat ze nog harder dan een marktkoopvrouw om uitleg bleef schreeuwen. Hij verjoeg ze als vlooien uit een sok. Ze zou bloeden. Hij zou zeer systematisch te werk gaan. En alleen nog vragen bedenken op proefwerken waar Treesje Groot geen raad mee wist. Hij had er geen idee van wat ze allemaal aan Sjaarloos verteld had. En evenmin of Sjaarloos, die niet altijd even wakker was, zich door haar had laten inpakken. Wel wist hij dat Sjaarloos met Badof had overlegd. ‘Zeg Badof,’ moet hij hebben gezegd, ‘hoe zit dat nou met die Planckaert. Wat vind jij daar nou van.’ En Badof had ongetwijfeld gezegd dat hij weinig vertrouwen had in iemand die praatjes rondstrooide over denkbeeldige kinderen en niet bestaande huizen. En die, wat het nog veel erger maakte, bovendien niet Rooms was.
Om Sjaarloos duidelijk te maken dat hij niet alleen problemen had met de klas van Treesje Groot had hij Zwetjens er bij gehaald en Duivenkamp. Zwetjens gaf natuurkunde en Duivenkamp Frans. Dat Zwetjens niet met de klas van Treesje Groot op kon schieten verbaasde niemand, omdat hij met niemand overweg kon.
Dat de ervaren Duivenkamp soms met het schuim op z'n mond die klas uitkwam maakte indruk op Sjaarloos. En hij had kans gezien om Sjaarloos van het idee af te brengen om eens met die klas van Treesje Groot te gaan praten.
En alles op te schrijven wat ze tegen hem hadden. De kippen zonder kop. Hij had nog nooit iemand uit die klas meer dan drie woorden in de juiste volgorde en samenstelling horen gebruiken. Hij voelde er niets voor. Al was het alleen maar omdat Fluitebrij, die conrector was en belast met het gezag, dat wel deed. Fluitebrij maakte er geen geheim van zijn opvattingen over rechtvaardigheid direct te ontlenen aan de duistere leer van de nazarener timmermanszoon. Maar wat veel erger was: in een interview in de schoolkrant ‘Het sleutelgat’ maakte hij bekend altijd een leerling op zijn woord te geloven. Wat immers in overeenstemming was met wat de timmermanszoon ook al had beweerd. Fluitebrij vond dat hij er te veel uitsmeet. Wat moest hij dan doen. Het raam mochten ze niet uit. En slaan mocht alleen uit zelfverdediging waarbij