Maatstaf. Jaargang 32(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Carl Friedman Gedichten David Met de erfenis van eeuwenlang vervolgde voorvaders losjes in de Levi's achterzak, hing je de heiden uit, verkondigde dat er even weinig jood stak in jou als water in de rots bij Horeb die Mozes openbrak - Zo gezaghebbend, wie je hoorde zou zweren dat er een rabbijn sprak. Barak 38 De smalle britsen staan zeer dicht opeen tussen vloer en zoldering gekneld. Ze sliepen er met tweeën op, heeft hij verteld, en soms, als er een dode was, alleen. Ik kijk naar binnen. Er is niets voorbij. Als in een reconstructie van mijn dromen, zal hij me zien en naar het venster komen en blijven staan, hier tegenover mij, zo uitgeput dat ik hem aan wil raken - mijn hand beroert het glas, maar hij schudt nee. Zijn ogen worden plotseling gedwee, er gaat een rilling langs zijn kaken: hij glimlacht naar me alsof hij moet braken. Dan rukt een arm in uniform hem mee. [pagina 46] [p. 46] KZ Wat nog beweegt, wordt door de wind bewogen. Een wit lint, god weet waar vandaan, waait tegen de versperring aan. Daar raakt het vast, in heftig onvermogen. Kraaien, op het prikkeldraad gezeten, nijgen niet eens de spitse kop in argwaan. De stilte is tot alles ingegaan, Pompei zou niet dieper kunnen zwijgen. Of sta ik hier soms niet aan een vulkaan, die in een ver en woest verleden de as verspreidde die ik kom vergaren, zoekend naar resten van bestaan: een trap, een spoor in uitgesleten treden waarvan ik meen dat die er eenmaal waren. Misverstand De oorlog was voorbij. Mijn moeder zei: - Die smaak van wittebrood en chocolade! Maar ergens in een sanatorium ontwaakte hij uit boze dromen, biddend om genade. Dat werd ontdekt, want kwam hij met verlof en toonde ik hem trots mijn rekensommen, dan lag hij stijf in zijn bed zo alsof hij dekking zocht voor naderende bommen. Ik bleef rechtop, hoewel mijn winterjas opeens veel minder warm en veilig was. En toen de juffrouw nietsvermoedend mij, nadat ik hertog Alva had getekend in de klas, toeriep: - Ach, wat een mooie snor heeft hij, verzweeg ik dat het die van Adolf Hitler was. [pagina 47] [p. 47] Mene tekel Vanuit het donker verderop roept mij het kind als uit de diepten van een oceaan, totdat ik bij hem kom en buig om blind mijn warmte aan zijn lichaam af te staan. Hij snikt. Ik open de gordijnen wijd, zodat de maan volrond de kamer zet in clair-obscur, en raap een schoolbordkrijtje van de mat waarmee ik hieroglyfen teken op de muur. a b c d, een vis in golvend water, een clown, een trein, een zon met stralenrand, een hoekig paard dat aan een leidsel trekt - Grotschildering waarbeneden wij later pas, veel later, zullen inslapen: een hand naar elkander, de ander in afweer gestrekt. Vorige Volgende