Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Ger Verrips Kanttekeningen bij Sebastian HaffnerNooit heeft een Duitse auteur van politieke geschriften in ons land zo snel zo veel aandacht en warm applaus geoogst als Sebastian Haffner vier jaar geleden met zijn Kanttekeningen bij HitlerGa naar eind1, dat in de Bondsrepubliek zelfs meer dan een jaar bovenaan de bestsellerlijsten prijkte. Sindsdien zijn hiertelande aan zelfverheerlijking ontleende mythes over de misdadigheid van het Duitse volk, de krankzinnigheid van de man die twaalf jaar hun Führer was en andere door emoties bepaalde simplificaties, noch het schizofreen hardnekkig vasthouden aan verklaringen op grond van historische wetmatigheden, niet meer het laatste woord over de voorgeschiedenis, de feiten en de uitwerking van Hitler, zijn aanhang en hun Derde Rijk. Haffners prikkelende uiteenzettingen doorbraken een taboe op een nuchtere, afstandelijke, op feiten gebaseerde, rationele benadering van het gebeuren, waarbij ogenschijnlijk paradoxen niet uit de weg worden gegaan en nieuwe, niets en niemand ontziende vragen niet worden geschuwd. In dat opzicht veroorzaakten Haffners kanttekeningen een verademing. In de vele, soms breedopgezette herdenkingsbeschouwingen die dit jaarGa naar eind2 in de vaderlandse pers werden gewijd aan Hitler en diens greep naar de macht vijftig jaar eerder, kwam de naam van Haffner echter al niet meer voor en vond men van zijn opvattingen weinig terug. Er is geen reden dat te betreuren.
Haffner zoekt een verklaring voor het feit dat Hitler een meerderheid van het Duitse volk achter zich kreeg in wat hij de Prestaties en Successen van Hitler acht, en wat dat betreft bovenal in het economische wonder van de snelle opheffing van de werkloosheid in de jaren '33-'36. Een bedenkelijk betoog, omdat hij als uitgangspunt kiest: prestaties zijn op zichzelf in moreel opzicht neutraal en negeert dat men zich bij de keuze van wat men al dan niet als prestatie belieft te beschouwen moreel allerminst neutraal kan opstellen zonder tot nihilisme te vervallen. Terecht stelt Haffner: Toentertijd was er een bijzonder scherpe blik en een diep inzicht in Hitlers prestaties en successen voor nodig om de reeds verborgen oorzaken van de komende catastrofe te herkennen, en een uitermate sterk karakter om zich aan het effect van deze prestaties en successen te ontrekken. Duitsers met zo'n blik, inzicht en karakter waren er - om van hun door Haffner veronachtzaamde morele drijfveren tot weerstand maar te zwijgen. Zij bestreden de triomfalistische nazipropaganda over het economische wonder dat Hitler teweeg zou hebben gebracht ook toen al met verwijzingen naar factoren als de opleving van de conjunctuur die zich op dat moment buiten Hitler om voltrok, op het toen pas voelbare effect van de maatregelen tot economisch herstel die voordien waren getroffen, op de belangrijke financieel-economische en politieke steun aan de Hitler-regering van grote ondernemingen en banken in binnenland en buitenland die voordien eer tegenwerking dan hulp aan de regeringen van de Republiek hadden geboden, op het effect van de militarisering, op propagandistisch verborgen werkloosheid, op de zware druk op de lonen en uitkeringen, en op de prijs van de kneveling van elk verzet. Haffners waardering voor Hitlers economische wonder blijkt bijna vijftig jaar na dato even diepzinnig als dat van de Duitsers die zich op grond daarvan indertijd achter de won- | |
[pagina 82]
| |
derdoener schaarden. Het is beslist zinvol te proberen duidelijk te maken waarom in die tijd zo veel Duitsers meelopers zijn geworden, maar dat kan alleen maar gevaarlijk verwarrend worden indien aan het geboden begrip valse alibi's kunnen worden ontleend voor dictatoriale oplossingen voor het hedendaagse vraagstuk van de massawerkloosheid of de meegaandheid daartegenover. Waar hij het politieke wonder van de ineenstorting van de Republiek van Weimar en de machtsgreep van Hitler in de jaren '30-'33 memoreert en waar hij het militaire wonder van de Duitse overrompeling van Frankrijk in 1940 bespreekt, plaatst Haffner bij Hitlers aandeel daarin critische kanttekeningen van wezenlijk belang: de machtsgreep werd in feite mogelijk doordat de rechtse partijen al eerder hadden besloten de parlementaire republiek te vervangen door een onduidelijke, vaag geconcipieerde autoritaire staat en hun nederlaag in de concurrentie met Hitler; en wat Frankrijk betreft, dat zat, moreel en militair verlamd, als het konijn naar de slang te staren. Hitler heeft volgens Haffner een sterk instinct gehad voor datgene wat al viel, wat al stervende was, wat nog slechts het genadeschot wachtte. Een in dit verband fundamentele opmerking - Hitlers successen en mislukkingen worden direct begrijpelijk als men zijn blik van hemzelf afwendt en op zijn diverse tegenstanders richt, - blijft in Haffners Kanttekeningen helaas slechts een terzijde. Hitlers grote Vergissing is volgens Haffner dat hij volgens een zelfgemaakt program politiek bedreef en het zich daarmee eerder moeilijker dan gemakkelijker maakte: zijn politiek kon haar doel evenmin bereiken als een reiziger die een verkeerde landkaart gebruikt. Hitlers grote Fout is volgens Haffner dat hij op grond daarvan vanaf het begin twee uiteenlopende doeleinden nastreefde: enerzijds Duitslands heerschappij over Europa en anderzijds de ‘verwijdering’ van de joden waarmee hij hun uitroeiing bedoelde. Het ene had niets met het andere te maken, de twee plannen vormden zelfs een belemmering voor elkaar. Deze critiek op Hitler wordt verhelderend voor Haffners eigen uitgangspunten, wanneer hij schrijft over noodlottige verzuimen uit programmatische koppigheid in de jaren 1939-1941, toen de dictator de al zonder oorlog herwonnen en door niemand meer omstreden Duitse hegemonie door de verovering en bezetting van Europa op het spel zette, iets dat valt te vergelijken met moedwillige verkrachting van een vrouw die bereid is zich helemaal te geven - een beeld dat, ook al dan niet moedwillig, in elk geval tevens van een opmerkelijk genuanceerde visie op het verschijnsel verkrachting getuigt. Hitlers opvatting over de joden was volgens Haffner niet alleen de meest noodlottige van zijn vergissingen, maar zijn politiek ten opzichte van de joden was ook de eerste fout in zijn practische politiek. (Voor een goed begrip van Haffners opvattingen dient men te bedenken dat hij bij het hanteren van de term noodlottig ook in dit verband slechts het lot van Duitsland op het oog heeft.) Wie van plan was Europa te veroveren mocht aan de vijanden die hij zich daarmee bij voorbaat maakte, niet nog overal ter wereld (en in eigen land) verspreide maar invloedrijke vijanden toevoegen. Dat was een fout, vooral als die willekeurig gemaakte extra-vijanden vroeger de beste vrienden waren geweest... Met zijn antisemitisme maakte Hitler niet alleen zonder noodzaak overal ter wereld extra-vijanden: hij maakte ook vrienden tot vijanden, hij bracht een gewicht dat op de Duitse kant van de weegschaal had gelegen over naar de vijandelijke - wat dubbelt telt... Het is een interessante speculatie dat zonder Hitlers antisemitisme waarschijnlijk Duitsland en niet Amerika als eerste land een atoombom zou hebben ontwikkeld. Door na de nederlaag van Frankrijk geen vrede te sluiten en zo al het bereikte veilig te stellen en door zijn wonderlijke anti-joodse complex, zo Weens, zo Oosteuropees, zette Hitler volgens Haffner een bijna volledige overwinning in een onvermijdelijke nederlaag om; zelfs bij de streng afstandelijke, van bewondering voor de tucht en de tolerantie van niet in Wenen maar in Pruisen gevormde Duitsers doortrokken Haffner, klinkt de verzuchting door: Als Duitsland toen een Bismarck had gehad en geen Hitler... | |
[pagina 83]
| |
In de laatste Kanttekeningen, betrekking hebbend op Hitlers Misdaden en Verraad, leidt Haffners afstandelijkheid tot de volgende conclusie: Vanaf eind 1941 bedreef Hitler geen Duitse politiek meer en haalde hij alleen nog moorddadige dwaasheden uit. Deze kijk op wat Duitse politiek heet wordt nog benauwender als Haffner het een interessant maar merkwaardigerwijs weinig opgemerkt feit acht, dat Hitler stellig niet die volken de grootste schade heeft berokkend waartegen zijn zwaarste misdaden waren gericht... Verreweg de meeste schade heeft Hitler, geheel objectief gezien, in Duitsland aangericht... Terwijl de Sowjet-Unie en Polen na hun afschuwelijke bloedoffers sterker zijn dan tevoren en Israël zelfs zijn bestaan aan de joodse martelgang heeft te danken, is het Duitse Rijk van de kaart verdwenen... Sterker: Op het einde van zijn leven werd Hitler welbewust een verrader van Duitsland. Haffners oordeel wordt geheel objectief gezien bepaald door het lot van het Duitse Rijk; de conclusie verraad past slechts in de gedachtegang van degenen die trouw verwachtten en zich in gedeelde nationalistische aspiraties konden vereenzelvigen met Hitlers eerste ambitie: de Duitse hegemonie in Europa - degenen die hem in feite weinig meer verwijten dan dat hij Duitsland ook in de tweede wereldoorlog naar de nederlaag heeft geleid. De oorzaken voor de afgang van deze Duitse politiek zoekt Haffner voornamelijk in de persoon van Hitler: een bohemien, zonder beroep, minder begiftigd met de blik van een adelaar dan die van een gier, een figuur die altijd bereid was tot zelfmoord en wiens opvattingen de monstruositeit inhielden zijn politieke tijdschema aan de vermoedelijke duur van zijn aardse bestaan ondergeschikt te maken, op grond waarvan hij wel tot amateuristische politieke besluiten moèst komen. Hoe nuchter en scherpzinnig Haffner op dit punt moge zijn, de afstandelijkheid lijkt volledig opgeheven waar hij stelt: Hitler wortelt in geen enkele Duitse traditie, het minst in de protestants-Pruissische, die, Frederik de Grote en Bismarck niet uitgezonderd, een traditie was van nuchter onbaatzuchtige dienstbaarheid aan het welzijn van de staat... nuchterheid heeft hij systematisch vervangen door massale roes; men kan zeggen dat hij zich zes jaar aan de Duitsers heeft gegeven als een verdovend middel... Hitler was geen staatsman en alleen al om die reden valt hij buiten de Duitse geschiedenis - waardoor men zich ten slotte afvraagt of Haffner in de door hem geciteerde uitspraak van Tucholsky over Hitler - Die man bestaat helemaal niet; hij is alleen de herrie die hij veroorzaakt - dan toch de spot is ontgaan. Te vele Duitsers hebben dit verdovende middel te graag tot zich genomen en zijn de Führer te gehoorzaam gevolgd in wat Haffner in zijn Kanttekeningen als diens Prestaties en Successen, Vergissingen en Fouten, Misdaden en Verraad onderscheidt, met inbegrip van juist het gros van die nuchter onbaatzuchtige Pruisen, om te kunnen veronachtzamen dat zij het waren die Hitlers program tot hun laatste snik om hun eed van trouw hebben trachten door te voeren. Men kan deze gruwelijkste aspecten aan het fenomeen Hitler zeker niet verklaren vanuit bepaalde tradities alleen en het valt Haffner evenmin kwalijk te nemen dat hij de vragen die deze medeplichtigheid van zovelen oproept niet bevredigend weet te beantwoorden, maar nu hij niet alleen het probleem niet erkent maar zelfs het feit blijft negeren, houdt men uiteindelijk, ook na de laatste Kanttekeningen, nauwelijks enig relevant nieuw inzicht over omtrent de historische periode waarin Hitler een hoofdrol kon spelen. Het proces in Neurenberg tegen de voornaamste meelopers van Hitler noemt Haffner een ongelukkige vertoning waaraan tegenwoordig niemand graag meer terugdenkt. Als hij de Prestaties en Successen van Hitlers tegenstanders, die aan dit proces ten grondslag lagen, even neutraal zou bezien als die van de Führer, zou hij tot een minder rancuneus bepaald chauvinistisch Duits oordeel zijn gekomen. Haffner schrijft Hitler een karaktereigenschap toe - door programmatische koppigheid tot op zekere hoogte blind voorde werkelijkheid - waaraan hij bijzondere aandacht wijdt, trachtend Hitler op grond daarvan voor te stellen als een linkse politicus. Het riekt altijd al naar demagogie een figuur als Hitler politieke etiketten op te plakken die slechts betekenis hebben binnen het raam | |
[pagina 84]
| |
van de partijpolitieke verhoudingen in een parlementaire democratie, maar deze door rechtse partijen aan de macht gebrachte dictator voor te stellen als iemand die links thuis hoort, is een suggestie die alleen past in het zoeken van zondebokken voor eigen falen van rechts-georiënteerde Duitsers, die Hitler bovenal verwijten dat hij zich aan zijn zelfgemaakte programma hield en niet aan het hunne, en, na de kater, het eigen verleden verloochenend, gespeend van elke politieke moraal, trachten Hitler alsnog te gebruiken als smeerlapperij tegen linkse tegenstanders van toen en van nu. Wie kan er rouwig om zijn dat het idee deze Kanttekeningen tot verplichte lectuur op de middelbare scholen in de Bondsrepubliek te maken, niet is overgenomen?
Een bijzonder zinnige conceptie van de Duitse historie in de twintigste eeuw gaat er van uit dat er in de periode 1914-1945 een tweede Dertigjarige oorlog heeft gewoed met het interbellum als fase van herstel en voorbereiding op de revanche na de nederlaag die in november 1918 leidde tot de ineenstorting van het keizerrijk en het ontstaan van de Republiek van Weimar. Voor internationalistisch georiënteerde Duitsers begint de ellende in 1914, bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, bij nationalistische Duitsers aan het eind van die oorlog, toen de poging Duitsland tussen de wereldmogendheden van die tijd een belangrijke machtspositie te bezorgen was mislukt. De enige belangrijke politieke formatie in Duitsland die zich tot het aan de macht komen van Hitler openlijk en ondubbelzinnig voor de Republiek van Weimar (1919-1933) en haar parlementaire democratie inzette en zowel in de buitenlandse als in de binnenlandse politiek voor een rationele gematigde op verstandhouding gerichte koers optrad, was de Duitse sociaal-democratie. Deze republikeinen werden van rechts onder vuur genomen, omdat zijn niet krachtig genoeg voor de eisen van het Duitse nationalisme zouden opkomen (het ongedaan maken van het verdrag van Versailles waarmee de eerste wereldoorlog werd afgesloten en de terugwinning van de daarbij verloren gegane gebieden) en te veel democratische ruimte aan radicaal links overlieten, zij werden van links bestookt omdat zij te weinig socialistische eisen realiseerden en te veel democratische ruimte overlieten aan rechts. Haffner behoort tot degenen voor wie het grote Duitse onbehagen in de twintigste eeuw in 1918 begint en tot degenen die de Republiek en in het bijzonder de sociaal-democratie van zowel rechts als links aanvallen. Een paar jaar na zijn Kanttekeningen bij Hitler publiceerde hij een politiek portret van Ernst Niekisch (1889-1967)Ga naar eind3, die hij kwalificeert als de laatste grote Pruis en Hitlers werkelijke tegenspeler in Duitsland. Niekisch zat na de mislukking van de Radenrepubliek in München in 1919 twee jaar gevangenisstraf uit en ontwikkelde toen, wat Haffner noemt de politieke synthese van linkse en rechtse ideeën die zijn grondgedachte werd en zijn naam van 1926 tot 1935 in Duitsland beroemd maakte. Men heeft haar, niet helemaal terecht, als nationaalbolsjewisme bestempeld. Misschien zou het juister zijn, wanneer het begrip niet door Hitler was gecorrumpeerd en gediscrediteerd, van nattonaal-socialisme, nog juister van staatssocialisme of van ‘Pruisisch socialisme’ te spreken... Niekisch was in de eerste plaats een socialistische revolutionair..., zijn trauma was de verraden en verloren Duitse revolutie van 1918... Alleen een revolutionair en socialistisch Duitsland zou, in bondgenootschap met het revolutionaire Rusland, het burgerlijke westen nog een keer trotseren dat van Duitsland gewonnen en het beledigd had - een na-burgerlijk Duitsland in bondgenootschap met een naburgerlijk Rusland, zoals het voorburgerlijke Pruisen en het voorburgerlijke Rusland dat in 1813 hadden gedaan. En omgekeerd moest uit de nationale bevrijdingsimpuls de kracht voor de sociale revolutie zijn te winnen... Niekisch zag dieper dan de mannen van Rapallo en de mannen van de Reichswehr, toen hij verklaarde dat Duitsland een sociale revolutie nodig had om zich in vorm te brengen voor deze ‘Pruisische buitenlandse politiek’ en deze werkelijk door te zetten... Van de spd scheidde hem behalve de herinnering aan 1918 haar burgerlijk-pacifistische politiek van ‘tegemoetkomin- | |
[pagina 85]
| |
gen’; van de communisten hun internationalisme en hun toenemende afhankelijkheid van de Moskouse Internationale... Wie niet precies luisterde zou vaak nauwelijks verschil bemerken tussen Hitlers ‘nationaal-socialisme’ en Niekisch' ‘nationaal-bolsjewisme’: beiden reden ten slotte op de nationale golf, beiden waren vijanden van de Republiek van Weimar, beiden wierven onder de jeugd en sloegen revolutionnaire tonen aan.
Niekisch sloot zich na mislukte pogingen voor zijn ideeën aanhang van enig politiek gewicht te winnen in 1945 aan bij de kpd, werd hoogleraar in Berlijn en bleef de spd kapittelen zich in de Republiek van Weimar niet te hebben aangesloten bij de politiek van de communisten die op een Sowjet-Duitsland uit waren. Het is allemaal minder verwonderlijk dan het lijkt voor wie niet over het hoofd ziet, dat het oprichtingscongres van de kpd in 1918 in Berlijn al in het teken stond van de gedachte een revolutionnair proletarisch Sowjet-Duitsland samen met het revolutionnair proletarisch Sowjet-Rusland de oorlog tegen de burgerlijke Westerse Entente voort te laten zetten en zo de overwinning van de wereldrevolutie vanuit het oosten te verzekeren. Er kunnen verschillend geschakeerde politieke portretten van een man als Niekisch worden geschetst, het beeld dat Haffner er anno 1980 vol bewondering in ziet laat aan duidelijkheid omtrent zijn eigen politieke uitgangspunt weinig te wensen over. Hij besluit zijn beschouwing over Niekisch met verwijzingen naar het hedendaagse wereldgebeuren en stelt: De socialistische revolutie draagt overal de nationalistische vanen! Hoe onwaarschijnlijk het ook moge klinken, de ware theoreticus van de wereldrevolutie die tegenwoordig op gang is, is niet Marx en niet eens Lenin. Het is Niekisch... De wereldgeschiedenis is lang, de volkeren blijven bestaan, constellaties wisselen en de ideeën keren terug. Het is moeilijk te geloven dat alleen Europa in een revolutionnaire wereld voor altijd in de kunstmatige slaap van de Sowjet-Amerikaanse vrede blijft voortsluimeren. Ook Duitsland zal onvermijdelijk op een dag terugkeren in de geschiedenis, met dat wat Niekisch ‘een eigen Duitse vormings- en machtswil’ noemt. En de aan Niekisch ontleende slotzin luidt: Zet deze zich door dan ontwaart men meteen een Pruisisch gelaat. Toen de eerste arbeider, ervaren vakbondsman en sociaaldemocratische politicus die ministerpresident en later staatshoofd van een grote mogendheid werd, Friedrich Ebert, in november 1918 regeringsleider en het jaar daarop president van de Republiek van Weimar was, is hij dag in dag uit zowel van links als van rechts als verrader gebrandmerkt. Rechts beschuldigde hem ervan de nederlaag van Duitsland te hebben veroorzaakt, links bestookte hem met het verwijt de socialistische revolutie te hebben verijdeld. Haffner behoort tot degenen die Ebert dat in feite, nauwelijks genuanceerder, beide verwijten. In 1969 verscheen Haffners Die verratene Revolution, tien jaar later opnieuw uitgegeven onder de titel Die deutsche RevolutionGa naar eind4. Daarin komt hij tot de volgende slotsom: Oppervlakkig gezien geschiedde Ebert met de dolkstootleugen bitter onrecht. Dieper en nauwkeuriger beschouwd, geschiedde hem recht. Hij werd verraden zoals hij had verraden; en hij kon slechts worden verraden omdat hij had verraden... Van dit grote verraad dateert het grote schisma van het socialisme en de onblusbare haat tussen communisten en sociaal-democraten - een haat als tussen wolven en honden. (Een hond is zoals bekend een voormalige wolf, die de mens voor zijn doeleinden heeft getemd. De sociaal-democratie is een voormalige arbeiderspartij, die het kapitalisme voor zijn doeleinden heeft getemd.)... Het Duitse volk als geheel, met inbegrip van de burgerlijke lagen, die toentertijd het mislukken van de revolutie met begrijpelijke opluchting en leedvermaak begroetten, heeft voor dit mislukken duur moeten betalen: met het Derde Rijk, met de herhaling van de wereldoorlog, met de tweede zware nederlaag en met het verlies van zijn nationale eenheid en souvereiniteit. Al dat was in de tegenrevolutie die de sociaaldemocratische leiders uitlokten in de kiem voorhanden. Voor al dat zou een overwinning van de Duitse revolutie Duitsland hebben kunnen bewaren... Het zijn niet de zegevierende, het zijn de verstikte en onderdrukte, de verraden en geloochende revoluties die een volk ziek maken. Duitsland is vandaag nog ziek | |
[pagina 86]
| |
van de verraden revolutie van 1918. Een verbale variant van het klassieke knallen van de zweep van de oude Pruisische militaire kaste tegen de rode Vaterlandslose Gesellen, tegenover wie, ook in Haffners visie bijna driekwart eeuw later, alles geoorloofd lijkt. De revolutionnaire eis, die in november 1918 in Duitsland als echo van de Russische revolutie van 1917 werd aangeheven tegen de inrichting van een parlementair-democratische republiek waarop de sociaal-democratie koerste, luidde: Alle macht aan de arbeiders- en soldatenraden. Zij was indertijd door Lenin aangeheven uit tactische overwegingen, op een beslissend moment in diens greep naar de macht, maar nooit serieus genomen; ze heeft slechts geleid tot de democratische farce van de dictatuur van de eenpartijstaat in de Sowjet-Unie. In Duitsland heeft deze leuze zelfs in 1918 nauwelijks gehoor gevonden in de arbeidersbeweging; ook Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht lieten haar tijdens het oprichtingscongres van de kpd in december 1918 al vallen. Haffner zelf constateert in zijn opstellen zur Zeitgeschichte (1981)Ga naar eind5: De Duitse raden van 1918 zijn mislukt, kort gezegd, door te grote braafheid en te weinig eerzucht. Maar de hetze tegen de verraderlijke sociaal-democraten, die er in 1918 al nuchterder en realistischer tegenaan keken, gaat door. Toen de eerste democratische president van de eerste democratische Duitse Republiek in 1925 onder de druk van links en rechts bezweek - er waren inmiddels honderdvijftig processen tegen Ebert aangespannen - werd hij opgevolgd door de oude, nog altijd anti-republikeins, monarchistisch gezinde opperbevelhebber van de keizerlijke legers, maarschalk Hindenburg, onder meer dankzij het feit dat de communisten en andere ultra-revolutionnairen van links afzonderlijke presidentskandidaten tegenover die van de sociaal-democraten opstelden. Anti-republikeins, anti-democratisch en anti-revolutionnair rechts kreeg meer ruimte de weg naar de dictatuur te banen waarop Hitler zich als snelste wist voort te bewegen. De sociaal-democratie, die zich minder verwijten hoeft te maken dan welke andere politieke stroming in Duitsland ook waar het de inzet betreft voor een democratisch, op internationale verstandhouding georiënteerd Duitsland, is tevens de enige die zich ernstig met een zelfcritisch onderzoek van het recente Duitse verleden bezig houdt. Wellicht is dat het, wat Haffner het meest afkeer inboezemt, wanneer hij de Duitse historie vanuit zijn liberaal-conservatief, Pruisisch-nationalistische en -socialistische gezichtspunten van kanttekeningen voorziet.
Het feit dat Haffners opvattingen in ons land zo'n overrompelende uitwerking konden hebben, is alleen te verklaren uit de omstandigheid dat er voordien nauwelijks eigen of zelfs maar andere samenhangende opvattingen over Duitsland waren gevormd - een leemte die we ons in de wereld van vandaag niet kunnen veroorloven. |
|