gericht was, haalde Keuning over tot handtastelijkheden, die de catastrofe in Keunings leven ten gevolge hadden.
De vriendschap met Okke en Jaap werd intussen aangehouden met brieven. (Die van en aan Okke zijn vernietigd, enkele van de brieven van Jaap publiceer ik in De wereld van Willem de Mérode). In de vakanties zagen ze elkaar weer. Vooral de kerstvakantie van 1923/1924 bleef voor Keuning een lichtende herinnering. Hij maakte een afspraak om een dag op de boerderij in Oldenzijl door te brengen. Op de afgesproken dag lag er een dik pak sneeuw. Okke had een paard voor een grote boerenarreslee gespannen en haalde Keuning af van het station in Uithuizermeeden. De glorieuze tocht bleef bewaard in De Mérodes gedicht ‘Sledevaart’ met de herhaalde strofe
Dit is het laatst geluk geweest,
Dat u en mij op aard' verbindt:
Een sledevaart door sneeuw en wind,
En dit geluk gedenk ik 't meest.
Op de boerderij werd die dag gepraat, gelezen, ook gemusiceerd. Okkes vader en moeder hoorden beiden bij de cultureel geïnteresseerde hereboeren in Noord-Groningen. De vader speelde Bach en Beethoven op zijn harmonium. Bij ‘Aandachtig gedicht’ van De Mérode componeerde hij muziek. In 1923 verscheen het geheel als bijlage bij Het Getij.
Kort na de kerstvakantiedag op de boerderij brak het onheil rondom Keuning los. In februari 1924 werd hij gearresteerd op verdenking van seksuele contacten met minderjarige jongens.
Hij verdween voor acht maanden in de gevangenis. Dit betekende tegelijk het volstrekte einde van de vriendschap met Okke. Okkes ouders verboden ieder contact.
De rest van Keunings leven speelde zich af in Eerbeek, waar hij van 1925 tot aan zijn dood in 1939 woonde. De herinneringen aan het Noorden bleven hem beheersen, vooral ook de herinneringen aan Okke. Op zijn bureau stond Okkes portret. In zijn gedichten bleef Okke rondwaren. De sonnettencyclus ‘De rouwtoorts’, opgenomen in de bundel De lichtstreep, werd in haar totaliteit geïnspireerd door de herinnering aan Okke. De goudblonde geliefde is in deze cyclus gestorven en wordt diep betreurd.
In diezelfde eerste Eerbeekse jaren schreef Keuning onder het nieuwe pseudoniem J. Nooitgedagt een aantal korte verhalen, waarvan er in 1926 vier werden gepubliceerd in het christelijke literaire tijdschrijft Opwaartsche Wegen. Nummer drie was ‘Odo’, een zuiver neo-romantisch verhaal vol menselijkheid, vriendschap en sfeer, in meer dan één opzicht herinnerend aan Van Schendels snelle tijdverloop in korte sfeerbeschrijvingen.
Keuning zelf schreef in 1926 aan zijn vriend Reind Kuitert dat hij in ‘Odo’ Okke beschreef. In 1970 liet ik het verhaal aan Okke lezen (hij was toen vierenzestig jaar). Hij kende het niet, verdiepte zich erin en zei na een aantal minuten van zeer geconcentreerd lezen: ‘Dat ben ik, het klopt allemaal. Alleen het eind heeft hij veranderd.’ Zo was het ook. Keuning had liefdevol het opgroeien en de opvoeding van Ekko Ubbens weergegeven, ook diens vader en moeder waren naar de werkelijkheid getekend, evenals de boerderij.
In 1977 maakten Wim Hazeu en ik de televisiefilm Laat mij maar eenzaam tot U komen over het leven van Willem de Mérode. Okke, inmiddels eenenzeventig jaar oud, verklaarde zich bereid zich te laten interviewen. In het weiland tegenover de ouderlijke boerderij in Oldenzijl vertelde hij zeer wezenlijke dingen over zijn relatie met meester Keuning tot aan 1924. Wat er in 1924 gebeurd was, had hij hem nooit kunnen vergeven. Nu, kort vóór en als het ware tijdens de opname, kwam er over het graf heen een verzoening tot stand. ‘Hij was onwaarachtig geweest tegenover mij, vond ik. Ik dacht: hij heeft me wat wijsgemaakt, hij is niet die vriend zoals hij zich heeft voorgedaan. En dat kon ik niet verwerken. Daar had ik het moeilijk mee. Ik kon niet verzoenen. Ik was te trots om er naar toe te gaan om hem te vergeven. Ik had het er ontzettend moeilijk mee. Als hij nu nog leefde, zou ik