Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Charles B. Timmer De polemiek der stilte‘...en er stak een vreemde wind op over het Russische land
en die woei velen der knapsten naar Siberië
en woei velen der besten naar Israël
en woei velen der grootsten naar Amerika -
en wat achterbleef was hard en dor
en door geen windzucht te bewegen...’
Uit de nagelaten papieren van M.
Toen Karel van het Reve in 1978 in Leiden zijn polemische ‘Huizinga-lezing’ had gehouden,Ga naar eind1. hoefde hij na afloop niet bij vrienden onder te duiken; hij kon gerust naar huis gaan zonder bang te hoeven zijn dat hij diezelfde nacht nog zou worden gearresteerd om voor tien jaren eenzame opsluiting naar het eiland Urk te worden verbannen zonder recht op het schrijven van artikelen of een optreden voor de tv. In zijn lezing had Van het Reve immers gepolemiseerd tegen een fenomeen dat in de Nederlandse academische gemeenschap ‘literatuurwetenschap’ wordt genoemd. En over die door de Nederlandse staat en het Nederlandse volk erkende en gesubsidieerde wetenschap werd plotseling door een kapitalistische renegaat die zich ‘professor’ noemde verraderlijk beweerd dat zij niet bestond, of niet moest bestaan en dat een geestelijk goed dat door het volk werd bekostigd en in stand gehouden ‘onleesbaar’ zou zijn. - Jawel, naar Urk met hem! Tien jaren ‘streng regime’! Alleen - zo gaat het in een maatschappij als de onze niet in zijn werk. Het leven van de polemist kan bij ons door zijn uitspraken over ‘literatuurwetenschap’, over ‘het koningshuis’, over ‘het plaatsen van raketten’ niet in gevaar komen, evenmin wordt dat van zijn vrouw, grootvader of kleinkinderen door wat hij beweerd heeft bedreigd. In een gemeenschap als de onze denkt niemand ooit aan de gevolgen van een gevoerde polemiek in de vorm van lijfsgevaar, van mogelijke vernietiging, niet alleen van het eigen bestaan maar van allen uit de naaste omgeving. Met andere woorden, wij staan er zelden of nooit bij stil dat er andere gemeenschappen, staten, denkbaar zijn, waarin het verschijnsel ‘angst voor de gevolgen’ zich wel voordoet, waar niet zonder goede grond voor het leven moet worden gevreesd zodra men zijn mond open doet. Wij kunnen als een axioma aannemen dat voor een land als Rusland - en dit geldt niet alleen de Sovjetunie maar ook het Rusland van de achttiende en negentiende eeuw - polemiek gelijk staat aan een zich in gevaar begeven. En desondanks bestaat er geen land ter wereld, waar te allen tijde, vooral 's nachts, zo con brio gepolemiseerd werd en wordt als in het voormalige Russische keizerrijk en in de hedendaagse Unie van Socialistische Sovjetrepublieken. Daarbij doet zich, voor wat het leven in de Sovjetunie aangaat, iets heel merkwaardigs voor: de grootste, taaiste, meest vasthoudende zeurpiet onder de polemisten is daar - de staat zelf. Die is na de Oktober-revolutie van 1917 eigenlijk aan één stuk door aan het polemiseren gebleven, ook al liet er zich daarbij nooit iets van repliek door een tegenstander horen, of misschien juist dáárom. De staat bleef doorpolemiseren tegen de ‘kapitalisten’, toen die er volgens de stellige verzekering van diezelfde staat allang niet meer waren. De als literator verklede staat bleef in de jaren dertig polemiseren en fulmineren tegen de zogenaamde ‘formalisten’ in de literatuur en beeldende kunst ook lang nadat die morsdood waren gemaakt door de kogel of de Siberische kou; hetzelfde gebeurde tien jaren later met de polemiek tegen de ‘kosmopolieten’, toen dat, meestal joodse namen dragende, mensensoort allang was uitgeroeid. Deze doordrammende Sovjetrussische overheidspolemiek heeft altijd de typische eigenschappen vertoond die de passaatwind kenmerken: de wind die steeds uit dezelfde hoek waait. Toen in de ussr honderdvijftig miljoen mensen het roerend eens waren dat Karl Marx de grootste filosoof van de wereld en Lenin de grootste leider van de mensheid was, ging de Sovjet-over- | |
[pagina 73]
| |
heid precies als zo'n passaat door met ‘een waaien uit hoge druk naar grote stilte’ en met het aandragen van argumenten dat Karl Marx de grootste filosoof en Lenin de grootste leider was. En dat gebeurt dan in een onafgebroken ‘polemiek’ in de Pravda, in miljoenen brochures, in de verzamelde werken van de ‘secretaris-generaal van de kpss (b)’, een polemiek met een onzichtbare tegenstander die onhoorbaar prevelt dat er in de geschiedenis van de mensheid nog meer en nog grotere filosofen en leiders hebben bestaan. Iedereen die in de wereld heeft rondgereisd kent ze, de vele soorten van wind die hij onderweg tegenkomt: de föhn, de bise, de samoem, de sirocco, de mistral, de chamsin, de passaat... Deze laatste is in de Sovjetunie de meest bekende, de meest voorkomende en ook de meest irriterende windsoort. Miljoenen mensen zijn op die één-richting-luchtstroom naar Siberië geblazen. Maar er waait in dat land nog een andere wind - en wel een van een soort die je bij mijn weten nergens elders ter wereld aantreft, althans niet in de wereld van de vrije polemiek, van de discussie, van de menselijke gedachtenwisseling als hoogste vorm van samenleven. Een ‘dialectische wind’ zou je die kunnen noemen. Het bijzondere van die windsoort zit hem in het volgende: er lopen op een gegeven ogenblik op een open weg twee mannen naast elkaar, Pavlov en Petrov. Pavlov wordt door een zachte zefier in de rug naar de lekkernijen van het leven voortgestuwd en de naast hem lopende Petrov heeft tegelijkertijd een snijdende rotwind in zijn gezicht. Een voorbeeld uit het rosse Russische leven: In 1961 verscheen in Parijs onder het pseudoniem Abram Terts een lang verhaal van de later zo bekend geworden Russische schrijver A. Sinjavski, getiteld Het proces begint,Ga naar eind2. waarin de volgende passage de aandacht trekt: een jonge man is gearresteerd en wordt door de rechter van instructie aan een verhoor onderworpen. - ‘Zo, jongeman,’ zegt de rechter, ‘nou zouden we wel eens precies van je willen horen, hoe je met de buitenlandse spionagedienst in contact bent gekomen.’ - ‘Houdt u toch op met die domme grapjes,’ zegt Serjozja verblekend. - ‘Ik ben pas een verdachte en nog geen veroordeelde.’ - De rechter van instructie schoot in een lach en schoof de gordijnen opzij. - ‘Kom hier... kijk naar buiten!’ - Serjozja zag het plein, waar hij vroeger zo dikwijls had gelopen... [Daarop volgt een beschrijving der voetgangers en het verkeer op straat.] De rechter van instructie wees op de krioelende menigte onder hem en zei: ‘Zie je die daar - dat zijn de verdachten. Zie je hoeveel het er zijn?... Maar jij, beste jongen,’ - en hij aaide Serjozja over zijn gemillimeterde schedel, - ‘jij bent een veroordeelde.’Ga naar eind3. Voor dit in het buitenland gepubliceerde stukje polemisch proza werd A. Sinjavski in 1965 tot zeven jaar dwangarbeid met ‘streng regime’ veroordeeld. Ruim een jaar na de publicatie van Het proces begint in Parijs verscheen in het Sovjetrussische maandblad Moskva (in december 1962) een filmscenario van een bekend Sovjetauteur, Arkadi Vasiljev, getiteld Met algemene stemmen aangenomen. Er komt de volgende polemische of wel ‘uitdagende’ passage in voor: Een jonge vrouw is gearresteerd en wordt bij de nkvd ondervraagd. De rechter-commissaris zegt: ‘Komaan, verdachte, bent u van plan te gaan spreken?’ - ‘Ik ben geen verdachte, ik ben alleen in voorarrest.’ - ‘Natuurlijk!’ zei de rechter-commissaris en hij liep naar het raam. Je kon de Schouwburgpassage zien liggen, het Loebjanski-plein... De rechter-commissaris wenkt de jonge vrouw naar zich toe. ‘Kom eens hier, liefje... Zie je daar al die mensen lopen?’ [Hierop volgt een beschrijving van de voetgangers en het verkeer op straat.] ‘Zie je ze? Nou, als je dan maar weet, die daar, dát zijn mensen “in voorarrest”!’ De Sovjetschrijver Arkadi Vasiljev kreeg voor zijn literaire verdiensten een goedverwarmde, comfortabele flat in Moskou, het recht om in speciale elite-winkels te mogen kopen, een aardig buitenhuisje op de Krim... Anders gezegd: voor zijn polemische genre-tafereeltje over Russische rechtspleging kreeg Vasiljev een stuwende wind in de rug - Sinjavski voor hetzelfde feit de snijdende wind van voren. En - daar in de Sovjetunie het absurde nooit dol genoeg is, kreeg die | |
[pagina 74]
| |
Vasiljev in 1965 als beloning voor zijn plagiaat op Sinjavski nog het goed gehonoreerde privilege om op het proces van de inmiddels gearresteerde Sinjavski als diens openbare aanklager te mogen optreden...Ga naar eind4. Een nog krasser voorbeeld van deze ‘dialectische sovjetpolemiek’ is het volgende voorval. Eind jaren twintig leefde en werkte in Leningrad een jonge dichter, Nikolaj Zabolotski. Het was een Russische dichter die in 1929 door een dunne bundel gedichten Stolbtsy (Kolommen) bewezen had in aanleg op hetzelfde niveau te staan dat dichters als Pastemak en Mandelsjtam een generatie eerder hadden bereikt. ‘In aanleg,’ zeg ik want deze unieke figuur in de Russische poëzie werd tijdens de felle staatspolemiek in de jaren dertig tegen het ‘formalisme’ op 19 maart 1938 gearresteerd op beschuldiging van deelgenomen te hebben aan - althans te hebben afgeweten van - een terroristische conspiratie tegen de jonge Sovjetstaat. Op 26 februari 1938 had - als vooraankondiging van de arrestatie-in de Moskouse Literatoemaja Gazeta een artikel gestaan, waarin Zabolotski ervan werd beschuldigd ‘de jeugd van Stalin op een onoorbare wijze verkeerd te hebben uitgebeeld’.Ga naar eind5. - Dat was voldoende voor acht jaar dwangarbeid. En inderdaad, het gevolg van een en ander was dat de dichter Nikolaj Zabolotski ‘zich in 1938 in het Verre Oosten, later in Karaganda, heeft gevestigd en eerst in 1946 weer in Moskou is komen wonen...’, zoals de biografische inleiding tot een in 1960 posthuum verschenen bloemlezing van zijn gedichten zo taktvol vermeldt.Ga naar eind6. Van die tijd af tot aan zijn dood in 1958 heeft Zabolotski nog veel verdienstelijke poëzie geschreven, alleen - de grote oorspronkelijkheid uit de jaren 1929-1936 was weg, was bij het gedwongen wegen bouwen in Azië wel ergens langs de weg blijven liggen... Omstreeks dezelfde tijd van Zabolotski's arrestatie en verbanning, dus eind jaren dertig, deed zich in de centra van de Sovjetunie een vreemd verschijnsel voor: er viel bij herhaling als een soort boetedoening door de dictator een zonderlinge regen van eretekens, medailles, prijzen, door Stalin verleende hoge onderscheidingen... Tot de uitverkoren literatoren behoorden twee bekende Sovjetschrijvers: de dichter Nikolaj Tichonov en de romanschrijver Konstantin Fedin. En nu volg ik even het verslag dat een Russische schrijver-criticus - en óók slachtoffer van het Stalin-regime - de essayist R. Ivanov-Razoemnik (1878-1946) ons in druk heeft nagelaten in een brochure, getiteld Het lot van schrijvers.Ga naar eind7. Ik citeer: ‘Tegen eind 1939 of begin 1940 begon in de schrijverskringen van Moskou en Petersburg een brief te circuleren van de dichter Nikolaj Zabolotski die ergens in een strafkamp zat opgesloten, gericht aan de dichter Nikolaj Tichonov die onder Stalins prijsbekroonden behoorde. Op een of andere manier was het Zabolotski gelukt die brief aan N. Tichonov in handen te spelen. Een kopie van de brief heb ik onder ogen gehad. Hij was ongeveer van de volgende inhoud: “Op de plek waar wij opgesloten zitten [...] dringen geen berichten uit de buitenwereld door in de vorm van kranten of brieven, maar dank zij een gelukkig toeval kregen wij een stuk van de Izvestija te pakken, waarin de namen der schrijvers werden opgesomd wie de hoogste staatsonderscheidingen waren deelachtig geworden. Onder een aantal bekende namen trof ik tot mijn onuitsprekelijke verbazing uw naam aan, kameraad Tichonov, en ook die van kameraad Fedin. Ik ben echt blij voor u beiden, dat jullie leven, gezond zijn en dat niet alleen in vrijheid, maar nog vereerd met hoge ordetekens ook; en mijn onuitsprekelijke verbazing houdt enerzijds met die omstandigheid verband, anderzijds met mijn persoonlijke levenslot. Anderhalf jaar geleden werd een aantal schrijvers, waaronder ik, gearresteerd op beschuldiging deel te hebben uitgemaakt van een groep trotskistische terroristen; tijdens de verhoren moesten wij onder de druk van doorslaggevende argumenten toegeven dat wij inderdaad lid van zo'n groep waren geweest en dat wij waren geronseld door de chefs van die terroristengroep, de dichter Nikolaj Tichonov in Leningrad en de schrijver Konstantin Fedin in Moskou. - Nu kunt u mijn vreugde over u dus begrijpen: u bent gezond, u bent vrij - en tevens mijn uiterste verbluffing: hoe is het mogelijk dat jullie, chefs van een terroristische organisatie die | |
[pagina 75]
| |
o.a. ook mij voor die organisatie hebben weten te werven, zo'n hoge staatsonderscheiding hebben gekregen, terwijl ik, een doodgewoon lid van die organisatie, daarvoor geen ordeteken kreeg maar tien jaar strenge isolatie? Klaarblijkelijk is hier toch iets niet in de haak, het één klopt niet met het ander en jullie die daar in vrijheid leven, eervol door de staat onderscheiden, moesten nu eigenlijk eens in het geweer komen en proberen dit fantastische kluwen te ontrafelen door óf zelf schuld te bekennen en te verzoeken in de gevangenis te mogen worden opgesloten, óf door al het mogelijke te doen ons daaruit te bevrijden...”’ - ‘Het heet,’ aldus gaat Ivanov-Razoemnik verder, - ‘dat de twee gedecoreerden, Tichonov en Fedin, zich dood waren geschrokken en spoorslags een collectieve brief aan Berija opstelden, waar ze Zabolotski's brief als bijlage aan toevoegden, met het verzoek om een revisie van het proces van de groep Leningradse en Moskouse schrijvers-terroristen, daar uit aan het licht gekomen feiten was komen vast te staan dat de officier van justitie in die zaak middelen had toegepast die in zekere zin dubieus, zo niet afkeurenswaardig genoemd moesten worden...”’ Maar er gebeurde - uiteraard - niets: de chefs van de ‘terroristenbond’ behielden hun eretekens, villa's en hun vrijheid - de doodgewone leden van de bond behielden hun acht jaren dwangarbeid. En dit nu is het aardige van de polemiek als tak van sport in de Sovjetunie: ook nu, zoveel jaren na Stalin, is het nog steeds zo dat je, gezamenlijk en vol vuur polemiserend, niet weet uit welke hoek de wind zal gaan waaien: of je een Pavlov bent met de wind van achteren, of een Petrov - met een heilloze tegenwind. Zo'n polemiek immers is heel wat spannender dan die in een Leidse kerk, waarin het nooit waait maar op zijn hoogst een beetje tocht. Aan de andere kant kan het spel voor wie het treft soms dieptragisch worden, zoals de gegeven voorbeelden aantonen. Om die tragiek aan te voelen en te begrijpen hoef ik maar aan het huiveringwekkende antwoord op één vraag te denken. Nikolaj Zabolotski had in 1938, toen hij werd gearresteerd, een jonge vrouw en twee kleine kinderen. En eensklaps, op 19 maart, is de man, is de vader verdwenen. Op de manier waarop Zabolotski's vriend uit de jaren twintig, de absurdistische dichter Daniil Charms, het in 1937 in een kindervers had uitgebeeld:
...Toen kwam hij in de ochtendstond
diep in een bos terecht
en van die tijd,
en van die tijd,
van toen af - was hij weg.Ga naar eind8.
De beklemmende vraag luidt dan: wat is er uit de jonge vrouw van Zabolotski geworden die van die fatale dag af door vrienden, kennissen en buren geostraceerd werd als ‘vrouw van een volksvijand’, waar zijn zijn beide kinderen gebleven? Een vraag waarop Daniil Charms, die zelf drie jaar later voorgoed en spoorloos zou verdwijnen (in 1942 in Leningrad in de gevangenis van de honger gestorven - door zijn cipiers per ongeluk vergeten) - in het genoemde kinderversje ook alleen met een wedervraag kon antwoorden:
Maar als soms één van jullie hem
toevallig tegenkomt,
meld ons dan snel,
meld ons dan snel,
vertel het ons terstond!
Door schade en schande in al deze vreemde perturbaties van het Russische leven gedwongen om wijs te worden, is de Sovjetrussische polemist ten slotte tot het inzicht gekomen dat het wellicht het verstandigst was om in een polemiek het voorbeeld te volgen dat de grote Russische dichter A.S. Poesjkin hem al meer dan een eeuw geleden aan de hand had gedaan en wel aan het slot van diens drama Boris Godoenov. Aan het eind van een turbulent gebeuren van moord, intrige en onrecht besluit Poesjkin het drama met - een toneelaanwijzing: ‘Narod bezmolvstvoejet’, d.i. ‘Het volk volhardt in zwijgen.’Ga naar eind9. - Of wel, vrij vertaald: ‘windstilte is van alle genoemde windsoorten zeker de veiligste...’ | |
[pagina 76]
| |
In de Sovjetunie laat de door het lot beproefde polemist zich afgestompt de eindeloze betogen en argumenten aanleunen van een dag en nacht tegen hem orerende staat - een ‘welsprekend zwijgen’, heeft hij eindelijk ontdekt, is voor hem de beste vorm van polemiek. | |
[pagina 77]
| |
Léon Bloy (1846-1917) in 1910
| |
[pagina 78]
| |
Ludwig Börne (1786-1837)
Bert Brecht (1898-1956) met Helene Weigel op 1 mei 1953, Stalin-Allee, Oost-Berlijn
| |
[pagina 79]
| |
Jeroen Brouwers (1940). (Foto: Lon van Keulen.)
| |
[pagina 80]
| |
Edmund Burke (1729-1797)
Louis-Ferdinand Céline (1894-1961)
| |
[pagina 81]
| |
De degradatie van Dreyfus
| |
[pagina 82]
| |
Dreyfus, als oude man, barst in tranen uit bij een herdenkingsdienst voor Emile Zola
Johann Melchior Goeze (1717-1786)
| |
[pagina 83]
| |
Heinrich Heine (1797-1856); dodenmasker
Thomas Hobbes van Malmesbury (1588-1679)
| |
[pagina 84]
| |
Eerste Nederlandse vertaling van Leviathan van Thomas Hobbes, Amsterdam 1667
Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781)
| |
[pagina 85]
| |
Georg Lukács (1885-1971) in 1954, in Weimar
| |
[pagina 86]
| |
Karl Marx (1818-1883)
Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844-1900)
| |
[pagina 87]
| |
Alexander Pope (1688-1744).
Hermann Samuel Reimarus (1694-1768)
| |
[pagina 88]
| |
P.J. Tsjaadajev (1794-1856)
| |
[pagina 89]
| |
Jules Vallès (1832-1885)
| |
[pagina 90]
| |
Johannes van Vloten (1818-1883)
De tetraloog Richard Wagner (1813-1883); tekening van André Gill uit 1876
| |
[pagina 91]
| |
Ulrich von Wilamowitz-Moellendorf (1848-1931)
| |
[pagina 92]
| |
N.A. Zabolotski (1903-1958)
|
|