Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Koen Koch Burke: de razernij van de gematigdheidEr is geen beroemder spook dan het vluchtige wezen, dat de auteurs van het Communistisch Manifest in 1848 door Europa lieten rondgaan. Het spook van het communisme. Nadien hebben tallozen deze geestverschijning nog in velerlei gedaante ten tonele gevoerd, maar minder bekend is het, dat al voor Marx en Engels zij menigeen de stuipen op het lijf joeg. Ruim een halve eeuw eerder al zag de Engelse politicus en pamflettist Edmund Burke (1729-1797) immers ‘...uit het graf van de vermoorde monarchie in Frankrijk een reusachtig, geducht, vormeloos spook oprijzen, dat in een vermomming schrikaanjagender dan ooit werd waargenomen, de menselijke verbeelding heeft overmeesterd en de menselijke geestkracht heeft onderworpen. Recht op haar doel afgaand, niet afgeschrikt door gevaar, noch getemd door wroeging en met verachting voor alle gangbare regels en middelen, maakte deze afzichtelijke geestverschijning zich meester van al degenen, die niet eens konden geloven, dat er ooit zo iets zou kunnen bestaan...’Ga naar eind1. Marx moet het werk van Burke gekend hebben. In het eerste deel van Het Kapitaal citeert hij uit een economisch tractaat van Burke, Thoughts and Details on Scarcity: (1770) ‘De wetten van de handel zijn de wetten der natuur en dientengevolge de wetten van God.’ Marx voegt daar sarcastisch aan toe: ‘Geen wonder dat hij [Burke], trouw aan zijn natuur, zich zelf steeds heeft verkocht op de beste markt.’Ga naar eind2. Met een dergelijke aanval op zijn integriteit zou Burke overigens wel raad hebben geweten. In de tweede helft van de achttiende eeuw gold hij in Engeland, waar de cultuur van politiek pamflet en tegen-pamflet een ongekende bloei doormaakte, als een grootmeester van het genre. In zijn polemieken, literaire gevechten volgens de regel ‘eerst de man, dan de bal’ schuwde hij geen middel om zijn tegenstanders uit te schakelen. In tegenstelling tot wat velen denken, schreef Burke eens, bidden politici soms echt oprecht. Toen William Knox (een politieke tegenstander) zijn pamflet met een gebed besloot, wist Burke zeker, dat dat oprecht moest zijn: Knox bad immers, dat hij en zijn vrienden ‘weer snel aan de regering zouden komen’.Ga naar eind3. Ik zou zo één, twee, drie niet een Nederlandse politicus kunnen bedenken, die de farizeïsche vroomheid van Van Agt en Lubbers, die onlangs de bede weer in de Troonrede frommelde, op dergelijke wijze zou durven doorprikken. En ik weet zeker, dat de pietluttige Tweede Kamer-voorzitter Dolman een vergelijking, die Burke in een parlementair debat op 5 februari 1787 maakte, niet zou toestaan. Toen immers vergeleek Burke de zittende ministers, die zonder beginselen en beleidsinzichten, alleen maar geïnteresseerd in extra bijverdiensten hun functie uitoefenden, met ‘de prostituée, wier enige zorg geld was. Zonder gemeenschappelijke beginselen omtrent het regeringsbeleid waren ze een gemakkelijke prooi voor de koning en zijn gunstelingen en kenden ze, weer net zoals de hoer, slechts het woordje ja.’Ga naar eind4.
Een indruk van Burke's polemisch talent krijgt men niet door wat goed gekozen citaten, maar eigenlijk alleen door hem in zijn geheel te lezen: ‘...het enige specimen van Burke is alles, wat hij schreef.’Ga naar eind5. Toch kan ik de verleiding nauwelijks | |
[pagina 50]
| |
weerstaan nog wat te citeren. In zijn niet aflatende strijd tegen de machtsaanspraken van de koning en zijn hofkliek spuit Burke zijn gal over het mislukken van een poging om de kosten van 's konings keuken enigszins te drukken. Vanwaar die mislukking? ‘Het was om een heel eenvoudige reden, die je toch gemakkelijk over het hoofd ziet. Het was omdat de spittendraaier in de koninklijke keuken lid was van het parlement’.Ga naar eind6. Waarbij het dan nog extra pikant is om te vermelden, dat voor die gewichtige functie ook vaak honden werden gebruikt. De liefhebber van de polemiek kan zich helaas een rechtstreekse confrontatie tussen krachtpatsers als Burke en Marx slechts denken, maar ook daaraan kan hij al genoegen beleven. In zijn vermaarde Reflections on the Revolution in France uit 1790, wellicht het beste, dat ooit op het gebied van politieke strijdschriften geschreven is, neemt Burke op voorhand wraak op Marx door heel venijnig een karaktertrekje van zijn toekomstige belasteraar te schetsen: ‘Je moet hier wel glimlachen om de consistentie van die democratisten, die wanneer zij niet op hun hoede zijn, de nederiger lagen van de bevolking met de grootste verachting behandelen, terwijl zij tegelijkertijd voorwenden juist hun alle macht te willen toevertrouwen.’Ga naar eind7. Met deze opmerking moet Burke Marx, van wie bekend is geworden, dat hij zich privé nogal eens meer dan laatdunkend uitliet over degenen als wier kampioen hij in het openbaar poseerde, diep in het hart getroffen hebben. In de briefwisseling tussen Marx en Engels behoorde het immers tot de goede toon zich vrolijk te maken over de domheid van hun aanhangers, die ‘het rijk van de vrijheid’ op de wereld zouden moeten vestigen: ‘Wat moeten wij... met een “partij”, dat wil zeggen met een troep ezels, die ons trouw zijn, omdat ze ons voor huns gelijke houden.’Ga naar eind8.
Marx' verwijzing naar de ‘marktgevoeligheid’ van Burke had niet toevallig betrekking op de zo pas geciteerde Reflections. Hij sloot zich daarmee aan bij de gangbare, maar feitelijk onhoudbare opvatting, dat Burke zich zou hebben laten omkopen om dit strijdschrift tegen de Franse Revolutie te schrijven. Het was de Amerikaan Thomas Paine, die in zijn klassieke liberale pamflet Rights of Man (1791), geschreven als een direct antwoord op de Reflections, deze suggestie lanceerde. Burke behoorde van het begin af aan tot de tegenstanders van het Engelse regeringsbeleid ten aanzien van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Stuurde hij aanvankelijk aan op verzoening, al snel gaf Burke als een van de weinige Engelse politici aan vrede en goede verhoudingen de voorkeur boven de voortzetting van de gewelddadige, en volgens hem zeker vergeefse pogingen om de koloniën te behouden. Zijn afkeer van het regeringsbeleid bracht hij bij iedere gelegenheid ter sprake. Bij de behandeling van een aanvraag van de directeuren van het British Museum voor een extra-subsidie roept hij sarcastisch uit: ‘Natuurlijk kon dit parlement wel 3000 pond voor het bevorderen van de schone kunsten missen (- wat hij kennelijk veel te weinig vond - KK), nadat het al eerder miljoenen ter beschikking had gesteld voor het afslachten van hun broeders en mede-onderdanen in Amerika.’Ga naar eind9. Door deze houding verwierf Burke zich begrijpelijkerwijs de waardering en vriendschap van vele Amerikanen. Benjamin Franklin, door Burke omschreven als ‘the philosopher, - the friend and the lover, of his species’, rekende Burke tot het ‘verstandiger deel’ van de mensheid, dat de plicht had de ellende van de oorlog te verzachten, wanneer het ‘stomme gedeelte’ het inzicht miste om conflicten op vreedzame wijze op te lossen.Ga naar eind10. Ook Tom Paine waardeerde Burke. Hij pochte op zijn ‘intimacy’ met hem en bezocht Burke's landhuis Gregories, waarbij Burke ‘the great American Paine’ mee uit dineren nam. Na de Franse Revolutie schreef Paine zelfs een brief aan zijn geestverwant, waarin hij zijn enthousiasme over de gebeurtenis niet onder stoelen of banken stak, en het schijnt juist deze brief van 17 januari 1790 te zijn geweest, die belangrijk tot Burke's negatieve beoordeling van de gang van zaken heeft bijgedragen.Ga naar eind11. Zo onverwacht kwam Burke's felle veroordeling van de Franse Revolutie voor Paine, zo geschokt | |
[pagina 51]
| |
was hij ook door de discrepantie tussen Burke's opvattingen over de Amerikaanse en de Franse Revolutie, dat omkoping hem dus de enig aanvaardbare verklaring voor Burke's veronderstelde politieke ommezwaai toescheen. In de inleiding tot de eerste Engelse editie van Rights of man daagde Paine Burke uit de geruchten over ‘Burke's having a pension’ te ontzenuwen.Ga naar eind12. Overigens een klassieke truc in de polemiek: beschuldig je tegenstander zonder schijn van bewijs (‘bij geruchte heb ik vernomen’), daag hem vervolgens uit zijn onschuld te bewijzen en suggereer ten slotte zijn schuld wanneer hij daar logischerwijze niet in is geslaagd. De woede en teleurstelling van Paine zijn begrijpelijk: inderdaad kan Reflections on the Revolution in France als het manifest van de contra-revolutie beschouwd worden. Zo was het ook door de politicus Burke bedoeld. Hij wilde zijn landgenoten waarschuwen voor de gevaren, die naar zijn inzicht uit de ideeën van de Franse revolutie voortvloeiden, en hij wilde een nieuwe politieke coalitie bouwen om aan die bedreiging krachtig het hoofd te bieden. Ook dat is juist. Niettemin blijft het de vraag of de Reflections inderdaad die breuk in Burke's politieke denken vormt, zoals die door Paine en anderen wordt verondersteld. Velen hebben die vraag bevestigend beantwoord en het is dan vervolgens, geïnspireerd door het onmiskenbaar anti-revolutionaire karakter van de Reflections, een kleine stap naar de eigentijdse gewoonte om Burke als filosofisch grondlegger van de ideologie van het conservatisme af te schilderen. Ik twijfel aan de juistheid van die interpretatie. Het is mijn bedoeling tweeërlei aanmerkingen te maken. In de eerste plaats is het mijn indruk, dat Burke ook na 1789 trouw bleef aan de opvattingen, die hem voordien tot uitgangspunt dienden in zijn lange carrière als politicus, en dat deze opvattingen noch ook zijn politiek handelen als conservatief beschouwd kunnen worden in de gangbare betekenis van verzet tegen elke verandering en van onverzoenlijke verdediging van een traditionele, hiërarchische maatschappij, waarin ieder zijn van god gegeven, vaste plaats heeft. In de tweede plaats is het goed om vast te stellen, dat Burke in de Reflections in het geheel niet gepoogd heeft een samenhangende politieke ideologie te ontwikkelen. Hoe zou het ook anders kunnen voor iemand, die als politicus een diepe afkeer had van abstract getheoretiseer: ‘Het is tegelijk treurig en lachwekkend om te zien met welk soort redeneringen het publiek is geamuseerd om de aandacht af te leiden... van onze Amerika politiek. Er zijn mensen, die de doctrine van free government (cursief van mij, KK) hebben gesplitst en ontleed alsof het hier een abstracte kwestie betrof aangaande metafysische vrijheid en noodzakelijkheid en niet een zaak van morele zorgvuldigheid en natuurlijk gevoel.’Ga naar eind13. Paine, de scherpste criticus van Burke, weet ook al beter dan de Reflections als een politiek-filosofisch tractaat te beschouwen: ‘Ik kan Mr. Burke's boek nauwelijks anders zien dan als een dramatische vertoning, en hij moet het zelf, denk ik, in datzelfde licht hebben gezien, gelet op de dichterlijke vrijheden, die hij zich heeft veroorloofd door feiten weg te laten en andere te verdraaien, om het geheel zo te draaien dat een toneeleffect bereikt wordt.’Ga naar eind14. Inderdaad zullen er maar weinig lezers zijn, die zich niet door Burke's betoogtrant, gekenmerkt door retoriek, overdrijving en theater, zullen laten meeslepen. Maar het is te veel eer voor Burke, of men doet hem juist geweld aan, om in de Reflections een afgeronde filosofische grondslag van het conservatisme te zien. Eerder dan dat het bij Burke en Paine gaat om een discussie tussen conservatief en progressief, waarbij tegengestelde politieke idealen tegenover elkaar staan, gaat het om de vraag hoe bepaalde idealen het best gerealiseerd kunnen worden. Tegenover het radicalisme van de Franse Revolutie stelt Burke behoedzaamheid en gematigdheid. Bij het bestrijden van bestaand onrecht moet men geen groter rampen over zich afroepen dan waar men al mee geconfronteerd wordt. Of om de woorden van oud-fractievoorzitter van de cpn, Marcus Bakker, te lenen ‘...ik erken geen enkele vernieuwing die de waarde van bestaande | |
[pagina 52]
| |
dingen uit het verleden afbreekt.’Ga naar eind15. Paine interpreteert deze gematigdheid en behoedzaamheid, deze kritiek op de gevolgde methode volgens het bekende recept van een renegatendebat als verraad aan de gemeenschappelijke beginselen - vandaar ongetwijfeld zijn felle reactie. Maar bij het verdedigen van gematigdheid en behoedzaamheid - en dat is de tegenstrijdigheid, die hem zo interessant maakt en die tegelijk de oorzaak van velerlei onjuiste interpretatie is - is Burke volstrekt roekeloos en onmatig en schuwt hij geen enkel retorisch middel. De historicus Buckle schrijft zelfs, dat Burke door de Franse gebeurtenissen zijn geestelijk evenwicht geheel verloren heeft.Ga naar eind16. De razernij van de gematigdheid, dat lijkt mij de beste karakterisering van de Reflections.
Voordat ik nader op die razernij van de gematigdheid inga, richt ik me op de eerste vraag: hoe conservatief was eigenlijk de vermeende aartsvader van het conservatisme. Burke's boven vermelde aanval op de corrupte praktijken van koning George iii en zijn hofkliek past in ieder geval niet zeer goed in het beeld van de conservatief, die terug verlangt naar de strikte gehoorzaamheid van een feodale idylle. In zijn ‘contra-revolutionaire’ Reflections trekt Burke die lijn door. Hij neemt daarin krachtig afstand van de doctrine van het ‘droit divin’, het koningschap bij de gratie Gods, zoals dat door ‘...die oude fanatiekelingen van willekeurige alleenheerschappij...’ naar voren wordt gebracht, ‘...die beweren, wat door niemand meer wordt geloofd, dat de kroon bezet wordt bij goddelijk, erfelijk en onvervreemdbaar recht.’Ga naar eind17. In zijn lange parlementaire carrière (1766-1794), waarvan hij het grootste deel tot de oppositie behoorde, deed Burke zich kennen als een beschermer van wat, in moderne termen ‘onderdrukte individuen, groepen en volkeren’ genoemd zouden kunnen worden. Zijn standpunt in de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd heb ik reeds vermeld. Zijn parlementszetel verloor hij omdat hij zijn handeldrijvende kiezers in Bristol tegen zich in het harnas joeg, omdat hij het opnam voor de Ierse handelsrechten. Burke verzette zich tegen de praktijken van de Engelse East India Company, waarvan de inheemse bevolking het slachtoffer werd. Hij trok zich het lot aan van twee Indiërs, Hummond Rao en Mamear Parsi, die in Engeland Indiase belangen kwamen bepleiten en die door de Engelse autoriteiten zeer slecht behandeld werden. Burke nodigde hen op zijn landgoed uit, waar hij hun kamers ter beschikking stelde en hun de gelegenheid gaf hun religieuze riten te praktiseren.Ga naar eind18. Toen iemand, veroordeeld wegens sodomie, aan de schandpaal overleed ten gevolge van de ernstige mishandelingen door het opgejutte gepeupel, dreigde Burke een wet ter afschaffing van de schandpaal in te dienen, wanneer geen nader onderzoek ingesteld zou worden. Het leverde hem scheldpartijen op in wat nu de Telegraafpers genoemd zou worden en hij werd het slachtoffer van venijnige fluistercampagnes. Het verhinderde hem niet korte tijd later gratie te bepleiten voor twee wegens muiterij ter dood veroordeelde matrozen. Met de spreekwoordelijke eerbied van conservatieven voor tradities en gevestigde instellingen loopt het bij Burke ook wel los ‘...wanneer de bestaansgrond van oude gevestigde instellingen is verdwenen, levert het instandhouden ervan alleen maar kosten op en dat is absurd. Het is niet meer dan bijgeloof om een lijk te balsemen, dat niet eens een onsje van het gom waard is, dat daarbij nodig is.’Ga naar eind19. In de Reflections omschrijft Burke kernachtig zijn standpunt omtrent behoud en verandering: ‘Een staat zonder middelen van enige verandering is zonder de middelen van zijn instandhouding.’Ga naar eind20. Het is dan ook niet verbazingwekkend, dat Burke een belangrijke, zo niet een doorslaggevende bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de parlementaire democratie en constitutionele monarchie in Engeland. Hij was het, die door de ontwikkeling van het begrip politieke partij, door hem voor het eerst op moderne wijze gedefinieerd als ‘...een groep mensen, die zich verenigd hebben om door gezamenlijke inspanning het nationale belang volgens een bepaald gemeenschappelijk beginsel te bevorderen’Ga naar eind21., de | |
[pagina 53]
| |
basis legde voor het huidige Engelse systeem van party government. In Burke's tijd benoemde en ontsloeg de koning zijn ministers, maar tegelijkertijd had de regering de steun van het parlement nodig. Burke onderkende nu het praktische belang van een regering, die ‘correspondeerde’ met de meerderheid van het parlement, en doorzag de sleutelrol, die de politieke partij, zoals door hem gedefinieerd, daarbij kon spelen. In plaats van tegenover individuele parlementariërs kwam de koning te staan tegenover een georganiseerde meerderheid. Het was de politieke partij, die uiteindelijk de vermindering van het koninklijk gezag teweeg bracht en de koning in staat stelde het beginsel van neutraliteit in publieke zaken, het kernstuk van constitutionele monarchie en parlementaire suprematie, in acht te nemen. Burke ontdekte in de politieke partij het noodzakelijke instrument voor representative government.Ga naar eind22. Via het concept van de politieke partij droeg Burke aldus bij tot een constitutionele omwenteling en in die zin zou hij eerder met Thorbecke dan met Groen van Prinsterer (‘tegen de revolutie van het evangelie’) te vergelijken zijn. Het zou overigens onjuist zijn Burke hierom als een constitutioneel theoreticus te beschouwen. Dat was hij niet en wilde hij ook niet zijn. Zijn inzichten over de politieke partij ontwikkelde hij als terloops, als een bijprodukt van het directe politieke doel dat hij wilde bereiken: het verdedigen van het beleid en de werkwijze van de politieke groepering, de Rockingham Whigs, waartoe hij behoorde. Burke voelde zich een politicus, allerminst een theoreticus of filosoof. De afbakening van functies en verantwoordelijkheden omschrijft hij aldus: ‘Het is het werk van de speculatieve filosoof om de juiste doeleinden van de regering vast te stellen. Het is het werk van de politicus, die de filosoof in actie is, geschikte middelen te vinden om die doelen te bereiken en ze met het juiste effect aan te wenden.’Ga naar eind23.
Dit credo van Burke dient uitgangspunt voor elke interpretatie van zijn werk te zijn. Duidelijk wordt dan tegelijk, dat het hem vooral gaat om het zo goed mogelijk realiseren van bepaalde doeleinden, politieke beginselen zo men wil. Analyse van de omstandigheden, waaronder politiek bedreven wordt, neemt daarbij een centrale plaats in: ‘Ik vlei mezelf dat ik van een manlijke, morele, gereguleerde vrijheid houd... en misschien heb ik in de loop van mijn publieke loopbaan van mijn gehechtheid aan die zaak voldoende bewijzen geleverd. Ik misgun, denk ik, geen enkel land zijn vrijheid... Maar ik kan niet opstaan en iets, dat met menselijk handelen en menselijke aangelegenheden te maken heeft, prijzen of veroordelen zonder te letten op de context, waarin het een plaats heeft, in alle naaktheid en eenzaamheid van metafysische abstractie. Omstandigheden (die sommige heren volstrekt onbelangrijk vinden) geven in werkelijkheid aan ieder politiek beginsel zijn onderscheidende kleur en werking. De omstandigheden maken ieder civiel en politiek beleid heilzaam of schadelijk voor de mensheid. Abstract gesproken is regering, zowel als vrijheid goed; maar zou ik tien jaar geleden in alle redelijkheid Frankrijk met haar regering (want toen had ze een regering) hebben kunnen feliciteren zonder te onderzoeken wat de aard van die regering was, of hoe er bestuurd werd? Kan ik nu die zelfde natie met haar vrijheid geluk wensen? Omdat vrijheid in abstracto wordt gerekend tot de zegeningen van de mensheid, moet ik daarom echt een krankzinnige, die de beschermende opsluiting en heilzame duisternis van zijn cel is ontvlucht, feliciteren met het feit, dat hij weer van licht en vrijheid kan genieten? Moet ik een struikrover en moordenaar, die uit de gevangenis is ontsnapt, gelukwensen met het herstel van zijn natuurlijke rechten?... Wanneer ik de geest van de vrijheid aan het werk zie, dan zie ik een krachtig beginsel aan het werk; en dat is dan voor een poosje alles wat ik mogelijkerwijs weten kan. Het wilde gas, de opgesloten lucht is duidelijk los gebroken: maar we moeten ons oordeel opschorten totdat de eerste gisting wat is afgenomen, totdat de vloeistof helder is geworden en totdat we dieper kunnen zien dan de beweging van een troebel en schuimend oppervlak. Ik moet er redelijk zeker van zijn, voordat ik het | |
[pagina 54]
| |
waag mensen met een zegening te feliciteren, dat zij die ook werkelijk ontvangen hebben. Vleierij corrumpeert zowel de gever als de ontvanger; en kruiperigheid strekt volkeren niet meer dan koningen tot voordeel... Het effect van vrijheid op individuen is, dat zij kunnen doen waar zij zin in hebben: we moeten kunnen zien, waar zij zin in hebben voordat we gelukwensen kunnen riskeren, die misschien wel spoedig in klachten kunnen verkeren. Dit zou behoedzaamheid in het geval van afzonderlijke, geïsoleerde particulieren moeten dicteren; maar wanneer mensen in organisaties handelen, dan is vrijheid macht. Voordat zij een mening geven, zullen verstandige mensen willen onderzoeken, welk gebruik van die macht wordt gemaakt; en wel in het bizonder als het gaat om nieuwe macht in handen van nieuwe mensen, wier beginselen, temperament en neigingen nog onbekend zijn...’Ga naar eind24.
Burke is dus behoedzaam: voordat hij de Fransen met hun nieuwe vrijheid feliciteert, wil hij weten welk gebruik er van gemaakt wordt. Hij laat zich niet misleiden door het glanzende etiket, dat een bepaald regime zich zelf opplakt, het gaat om de inhoud. ‘(Het Franse regime) wendt voor een zuivere democratie te zijn, hoewel ik denk, dat het hard op weg is snel een boosaardige en gemene oligarchie te worden. Maar voor het ogenblik aanvaard ik wat zij pretendeert te zijn. Ik verwerp geen enkele regeringsvorm op grond van abstracte beginselen. Er kunnen situaties zijn, waarin de zuiver democratische vorm noodzakelijk... en wenselijk wordt.’Ga naar eind25. Waarmee Burke tegelijk de veronderstelling, dat hij een principiële anti-democraat zou zijn, ontzenuwt: ‘U denkt toch niet, dat ik macht, gezag en rang wil beperken tot de adel, namen en titels. Nee, mijnheer. Er is geen kwalificatie voor regeren dan echte of vermoede deugd en wijsheid... Elke functie hoort open te zijn; maar niet onverschillig voor iedereen.’Ga naar eind26.
Burke's neiging om verder te kijken dan het uithangbord, dat een regime voor de buitenwacht aan de voorgevel bevestigt, wekt Paine's woede op. Hij verwijt Burke er in het geheel geen beginselen op na te houden, wanneer hij een regering beoordeelt: ‘Het is macht, het zijn geen beginselen, die Mr. Burke vereert...’Ga naar eind27. Uit het citaat van Burke is echter niets anders op te maken dan dat hij vrijheid hoog acht, maar machtsmisbruik vreest. Paine moet om zijn zaak te kunnen winnen dan ook bewust Burke fout citeren - de polemiek is een strijd zonder regels: ‘Tien jaar geleden kon ik (zegt hij - Burke) Frankrijk hebben gefeliciteerd met haar regering, zonder de aard van die regering, of van het beleid te onderzoeken.’Ga naar eind28. Iedereen kan met behulp van het eerder gegeven citaat constateren, dat Burke juist het omgekeerde beweerde, maar Paine heeft zich nu de gelegenheid geschapen om zijn tegenstander te vierendelen: ‘Is dit de taal van een redelijk mens? Is dit de taal van een hart, dat voelt zoals het hoort te voelen voor de rechten en het geluk van het menselijk ras? Op die manier moet Mr. Burke wel alle regeringen ter wereld complimenteren, terwijl de slachtoffers, die van hen te lijden hebben, of ze nu in slavernij worden verkocht of dood gemarteld, helemaal vergeten worden.’Ga naar eind29. Pagina's verder is Paine nog niet uitgeraasd: ‘Ontkent Mr. Burke werkelijk, dat mensen rechten hebben? Als hij dat doet, dan moet hij bedoelen, dat er helemaal geen rechten zijn en dat hij ook zelf rechteloos is: want wie is er behalve dan de mens op deze wereld?’Ga naar eind30. Maar ook wat betreft Burke's ‘rechteloosheid’ kan Paine moeilijk steun in de tekst van de Reflections vinden: ‘Verre van mij is het om in theorie de echte rechten van de mens te ontkennen, zoals ik het niet over mijn hart zou kunnen krijgen (als mij daartoe de macht gegeven zou zijn) ze in de praktijk aan de mensen te onthouden... Als de samenleving er is ten voordele van de mens, dan worden alle voordelen, waarvoor een samenleving er is, zijn rechten.’Ga naar eind31. Burke vervolgt dan met een opsomming van rechten, waarvoor geen liberaal zich zou hoeven schamen en waarbij het recht op ‘vertroosting bij een sterfgeval’ wel heel karakteristiek is. Hij besluit als volgt op moderne wijze: ‘Wat ieder kan doen zonder de rechten van anderen te schenden, daar heeft hij het recht toe; en hij heeft een recht | |
[pagina 55]
| |
op een redelijk aandeel in alles wat de samenleving, met al haar combinaties van bedrevenheid en kracht, te zijnen gunste kan doen. In dit samenwerkingsverband hebben alle mensen gelijke rechten; maar niet op gelijke dingen.’Ga naar eind32. Maar dan komt de pragmaticus in Burke weer boven. ‘Wat heeft het voor zin over 's mens abstracte recht op voedsel of op medicijnen te praten? De vraag is hoe een en ander geproduceerd en verdeeld kan worden. Daarbij zal ik altijd liever de hulp van de boer en de geneesheer inroepen dan van de professor in de metafysica.’Ga naar eind33. Het afkondigen van het woonrecht voor achttienjarigen is één ding, het bouwen van voldoende woningen voor iedereen is een ander. Burke zou zich concentreren op het laatste probleem, en in het debat met jeugdige woningzoekenden, die zich beroepen op metafysisch woonrecht, zou hij droogjes opmerken: ‘Mensen hebben geen recht op wat niet redelijk is...’Ga naar eind34.
Aldus rijzen de contouren op van het geheel van opvattingen, die Burke tot uitgangspunt voor zijn beoordeling van de Franse revolutie hebben gediend. Hervormingsgezind is hij zeker, vrijheidslievend ook, geïnspireerd door humanitaire beginselen. Maar bovenal is hij pragmatisch. Hij beroept zich op de empirie en op de geschiedenis, hij is wars van abstract getheoretiseer, dat leidt tot onhistorisch ‘social engineering’ door politieke metafysici: de nagestreefde doelen en idealen worden niet bereikt, de slachtoffers van het najagen van de ‘volmaakte’ maatschappij zijn niet te tellen. Hij is, kortom, voorzichtig en gematigd, met misschien wat meer oog voor de negatieve dan voor de positieve effecten van een bepaald beleid. Zijn voorspelbare houding tegenover de Franse revolutie omschrijft hij bondig in een brief van 9 augustus 1789, sympathie voor het doel, diepe bezorgdheid over het uiteindelijke resultaat: ‘De geest kun je niet anders dan bewonderen: maar de oude Parijse woestheid is op een schokkende manier losgebroken. Misschien is het niet meer dan een plotselinge uitbarsting... Maar als het kenmerk in plaats van toeval is, dan is dit volk niet geschikt voor Vrijheid, en heeft het een sterke hand, zoals die van hun vroegere meesters, nodig om het in bedwang te houden.’Ga naar eind35. Burke's politieke inzicht én bezorgdheid stelde hem aldus in staat enkele maanden na het uitbreken de afloop van de revolutie te voorspellen, de vestiging van de militaire dictatuur door Bonaparte namelijk. Van het begin af aan was Burke ervan overtuigd, dat de Fransen hun toevlucht namen tot middelen, die het bereiken van het gewenste doel onmogelijk maakten. In plaats van vrijheid waren de Fransen naar zijn mening bezig onder het mom van de rechten van de mens een democratische vorm van tyrannie te vestigen. In een brief van 26 februari 1790 vat Burke zijn oordeel samen: ‘De tyrannie van een menigte is slechts een vermenigvuldigde tyrannie.’Ga naar eind36.
Van de kenmerken van de Franse revolutie, die Burke tot zijn scherpe veroordeling brengen, kan ik hier slechts de twee naar mijn inzicht belangrijkste behandelen. In de eerste plaats dan heeft Burke volstrekt geen vertrouwen in de inzichten, capaciteiten en karaktertrekken van de mensen, die aan de revolutie leiding geven. Het gaat hier vooral om de leden van de Nationale Vergadering. Op zich heeft Burke niet eens zo erg veel bezwaar tegen de instelling van die Nationale Vergadering. ‘Als we niets van deze Vergadering zouden weten dan zijn titel en functie, dan zouden er geen kleuren te vinden zijn om nog iets fraaiers te schilderen.’Ga naar eind37. Maar of er werkelijk iets van die rooskleurige mogelijkheden terecht kan komen, hangt volgens het karakteristieke inzicht van Burke van de mensen af, van de leden van die Nationale Vergadering dus. Uit een analyse van de samenstelling ervan moet Burke tot zijn ontsteltenis vast stellen, dat een zeer groot gedeelte gevormd werd door juristen, en dan nog wel door de ‘inferieure, domme, mechanische, louter instrumentele beoefenaren van dat beroep... obscure provinciale advocaten, beheerders van nietige jurisdicties, plattelands-procureurs, notarissen en de hele zeelt van dienaren van stedelijke procesjes, de aanstokers en voerders van de kleingeestige oorlogen van dorpsplagerijen. | |
[pagina 56]
| |
Vanaf het moment dat ik die lijst las, zag ik heel duidelijk, bijna precies zoals het ook werkelijk gebeurd is, wat zou volgen.’Ga naar eind38. (curs. van mij - KK) ‘Wie zou zich kunnen indenken, dat deze mensen, plotseling als bij toverslag als het ware weggerukt van de nederigste rang van onderschikking, niet vergiftigd zouden zijn door hun grootheid, waarop ze niet zijn voorbereid? Wie zou zich niet kunnen voorstellen, dat deze mensen, die gewoonlijk bemoeizuchtig, brutaal, geraffineerd, actief, pleitzuchtig en onrustig zijn, gemakkelijk zouden terugvallen in hun oude gewoonte van obscure naijver en van ingespannen, laag, onprofijtelijk gechicaneer? Wie kon er aan twijfelen, dat zij ten koste van de staat, waarvan zij niets begrepen, hun particuliere belangen, die zij maar al te goed begrepen, zouden nastreven?... Het was onvermijdelijk, dat dit zou gebeuren.’Ga naar eind39. Het resultaat zal er dan ook naar zijn: ‘...Frankrijk zal geheel geregeerd worden door de opruiers in de corporaties, door maatschappijen in de steden bestaande uit directeuren van de assignaten, en handelaren in het kerkelijk grondbezit, advocaten, agenten, geldwolven, speculanten en avonturiers, die samen een gemene oligarchie vormen, die gevestigd is op de vernietiging van de kroon, de kerk, de adel en het volk. Hier eindigen al die misleidende dromen en visioenen van de gelijkheid en de rechten van de mens. In het “Serbonische moeras” van deze lage oligarchie gaan zij allen ten onder, verdrinken en verdwijnen voor altijd.’Ga naar eind40. ‘Tel uit je winst’, roept Burke tegelijk woedend en vertwijfeld de Fransen toe: ‘Door die dwaallichten te volgen heeft Frankrijk afschuwelijke rampen over zich afgeroepen tegen een prijs, die hoger is dan waartegen iedere andere natie zich de meest voortreffelijke zegeningen heeft verschaft! Frankrijk heeft armoede met misdaad gekocht! Frankrijk heeft niet haar eer opgeofferd om haar belang te dienen; ze heeft haar belang verwaarloosd, opdat zij haar deugd zou kunnen prostitueren... Frankrijk... heeft over alle lagen van de maatschappij, alsof zij een soort voorrecht, een soort geheime zegening verstrekte, al die ongelukkige corrupte gewoonten, die tot nu toe de ziekte van rijkdom en macht vormden, verspreid. Dit is één van de nieuwe beginselen van gelijkheid in Frankrijk.’Ga naar eind41.
Als de betekenis van de tweede term al eerder is duidelijk geworden, dan zal dit nu het geval zijn voor wat ik met het eerste deel van mijn omschrijving bedoelde, toen ik Burke kenschetste als de razernij van de gematigdheid. Het royaal citeren zij me daarom vergeven. De Franse revolutie wordt vaak beschouwd als een bourgeois revolutie, meer in het bijzonder één, die de feodale belemmeringen voor de kapitalistische ontwikkeling uit de weg zou ruimen. Burke's afkeer van de Franse revolutie wordt dan verklaard als wortelend in zijn ‘conservatieve’ voorkeur voor een feodale, organische standenmaatschappij, die hij door de Franse revolutie bedreigd zag. Deze interpretatie berust op een dubbel misverstand. In zijn economische geschriften deed Burke zich immers in het geheel niet kennen als een verdediger van een traditionele, economische orde. Integendeel, zijn opvattingen zijn bij uitstek kapitalistisch. In termen, die vrijwel identiek zijn aan die van Marx schrijft hij over ‘...arbeid als een waar als elke andere, waarvan de prijs daalt of stijgt overeenkomstig de vraag. Dat ligt in de aard der dingen.’Ga naar eind42. En over arbeiders, die hun arbeidskracht als een waar dienen te verkopen tegen een prijs, die door onpersoonlijke marktkrachten bepaald wordt.Ga naar eind43. Adam Smith noemde Burke ‘...de enige man, die, zonder eerder overleg, over deze onderwerpen precies hetzelfde dacht als ik.’Ga naar eind44. Burke verzette zich niet tegen de Franse revolutie, omdat deze de obstakels voor een kapitalistische ontwikkeling zou wegnemen, maar juist in verhevigde mate zou opwerpen. De ingeboren hebzucht van die plattelandsadvocaatjes zou immers de basis van het economisch systeem vernietigen, financiën en industrie in chaos doen verkeren. De revolutie was met andere woorden een bedreiging, geen instrument van de ontwikkeling in kapitalistische richting. Niet alleen de politieke, maar ook de economische beginselen, die Burke koesterde, werden door de Franse re- | |
[pagina 57]
| |
volutie geweld aangedaan.
De tweede reden, die Burke tot zijn felle veroordeling van de Franse revolutie bracht is van fundamenteler belang. Een van de meest geciteerde passages uit de Reflections is die, waarin Burke zijn herinnering aan Marie-Antoinette beschrijft ‘...en wel nooit lichtte op deze aardbol, die zij nauwelijks scheen aan te raken, een heerlijker visioen op. Ik zag haar juist boven de horizon, zij verlichtte en verluchtte de atmosfeer, waarin ze begon te bewegen - glinsterend als een morgenster, vol van leven, en schoonheid en vreugde.’Ga naar eind45. Het is een retorische wending, die Burke gebruikt om des te scherper zijn afschuw te kunnen schetsen van de wijze, waarop de koninklijke familie en anderen door de revolutionairen werden behandeld. Hij constateert bij de revolutionairen ‘een blijde keuze voor het kwaad’Ga naar eind46.. Zonder daartoe genoodzaakt te zijn pleegden zij geweld, risicoloos en in volle vrijheid. ‘Hun wreedheid was niet eens het gevolg van angst. Het was het gevolg van hun volmaakte gevoel van veiligheid, dat zij verraad, roverijen, verkrachtingen, moordpartijen, slachtingen en brandstichtingen in hun geteisterde land goedkeurden.’Ga naar eind47. Erger nog, zij toonden openlijk hun vreugde en plezier bij deze wandaden. Maar, roept Burke verbijsterd uit: ‘Is dat een triomf, die op altaren geheiligd moet worden, herdacht door dankzeggingen, ten offer aangeboden aan de goddelijke menselijkheid met woest gebed en uitbarstingen van enthousiasme?’Ga naar eind48. Deze ontmenselijking, deze ontsporing van geweld is het, wat Burke tegen de borst stuit. Hij voorziet escalatie van geweld en terreur: ‘...complotten en moordpartijen zal men vóór willen zijn door preventieve moord en preventieve confiscatie en door al die gruwelijke en bloedige stelregels, die de politieke code vormen van alle macht, die niet op zijn eigen eer en op die van degenen, die moeten gehoorzamen, steunt. Koningen zullen in de praktijk tyrannen worden, wanneer hun onderdanen rebellen uit principe zijn.’Ga naar eind49. ‘In de heilige wouden van hun genootschap zie je aan het eind van ieder vergezicht niets behalve de galgen.’Ga naar eind50. Aldus waarschuwde Burke tegen de blinde gewelddadigheid, de terreur, het totalitarisme kortom, dat samenhangt met een moderne, ‘progressieve’ revolutie. In die zin is hij te vergelijken met Rosa Luxemburg, die in haar ‘Die Russische Revolution. Eine kritische Würdigung’ in september 1918 al de heilloze weg voorspelde, die Lenin en zijn aanhangers zouden gaan. Burke's analyse is des te opmerkelijker, omdat zij werd geschreven vóór de echte, massale terreur in Frankrijk losbrak. Dit biedt een extra verklaring voor de razernij van Burke: alleen daardoor achtte hij het kennelijk nog mogelijk de gruwelijkheden, die hij zo helder voorzag en waar anderen blind voor waren, af te wenden.
Thomas Paine legt heel scherp de zaak bloot, waar het hier ten diepste om gaat. Hij probeert Burke's kritiek op de traditioneel geworden manier te ontzenuwen: ‘Mr. Burke let niet op het onderscheid tussen mensen en beginselen...’Ga naar eind51. ‘...deze verbazing zal ophouden, wanneer we bedenken, dat beginselen, en niet personen, de bedoelde voorwerpen van vernietiging waren. De geest van de natie werd in beweging gebracht door een hogere stimulans dan door de overwegingen van personen, en streefde naar een belangrijker overwinning dan een, die door de nederlaag van een vijand bewerkstelligd kon worden.’Ga naar eind52. Maar Burke beseft dit onderscheid tussen beginselen en mensen zeer ter dege, hij legt de prioriteiten alleen precies tegengesteld aan de wijze, waarop Paine dat doet. Hij begrijpt, dat bij het ongeremd najagen van beginselen onvermijdelijk mensen het slachtoffer zijn, dat naarmate de beginselen hoger gestemd en het beleid standvastiger zijn, de gruwelijkheden en de aantallen slachtoffers toenemen en dat er tenslotte ook van die beginselen niets terecht komt.
De Reflections is te lezen als een hartstochtelijk pleidooi tegen het totalitaire denken, dat er toe leidt, dat mensen zonder meer en zonder mededogen voor het bereiken van een ‘Hoger Ideaal’ worden omgebracht, zoals recentelijk nog in Cambodja met drie miljoen boeren gebeurde, die het slachtoffer werden van een poging om | |
[pagina 58]
| |
een ‘perfect’, in een Parijs proefschrift ontwikkeld maatschappijmodel te realiseren. Burke fungeert als het kwade geweten van Paine en van generaties ‘progressieve’ navolgersGa naar eind53. en daarin ligt misschien de verklaring voor de felheid van Paine's reactie op Burke.
Zoals gezegd schuwde Burke geen middel om zijn lezers van zijn gelijk te overtuigen. Overdrijving, retoriek, heel zijn polemisch talent wierp hij in de strijd. Wanneer men de gevolgen van drastische verandering als desastreus beschouwt, schildert men al snel het bestaande fraaier af dan men werkelijk meent. Zo ook Burke en elke rechtvaardigingsgrond voor zijn standpunt is hem welkom. Hij spreekt dan ook veel over het natuurrecht, de eerbiedwaardigheid van tradities, organische ordening en wat niet al. Maar wie daaruit de grondslagen voor een conservatieve ideologie wil samenstellen, miskent de retorische functie, die dergelijke uitspraken in het betoog van Burke hebben: ‘Het is gemeengoed bij allen, die het werk van Burke bestuderen, dat het beroep op beginselen, zoals hij dat deed, gedurende zijn hele politieke carrière niet verder strekte dan het directe nut, dat hij ervan verwachtte bij het bepleiten van de zaak, die hij onder handen had.’Ga naar eind54. Ook zijn pleidooien voor de ontwikkeling van de politieke partij en van de economie in kapitalistische richting voorzag Burke van epiteta als ‘behorend tot de natuurlijke of goddelijke ordening der dingen’. Duidelijker kan niet gedemonstreerd worden, dat de verwijzingen naar die natuurlijke en goddelijke ordening geen ideologische betekenis, maar slechts een retorische functie hebben. Hoe kan immers iets tot de natuurlijke, goddelijke of organisch gegroeide ordening der dingen behoren, dat nog niet tot werkelijkheid is geworden? Niettemin bieden juist deze ‘conservatieve’ verwijzingen aan Paine en zijn navolgers de gelegenheid om de essentie van Burke's kritiek te omzeilen. Zij veranderen met behulp van die verwijzingen Burke van een gematigde geestverwant, die op indringende wijze waarschuwt tegen de heilloze gevolgen van een bepaalde politieke methode, in een politieke tegenstander, die tegengestelde verwerpelijke, immers ‘conservatieve’ beginselen nastreeft en van wie de kritiek dus niet serieus genomen hoeft te worden. Aldus leggen radicalen van allerlei progressieve snit tot op de dag van vandaag hun kwade geweten het zwijgen op en aan het eind van hun weg staan, zoals Burke schreef, nog steeds de galgen. |
|