| |
| |
| |
Portfolio - Foto's van Sérgio Zalis bij gedichten van Carlos Drummond de Andrade; twee Brazilianen
Sérgio Zalis, 19 augustus 1955 te Buenos Aires, Argentinië, geboren, studeert sinds 1981 aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, afdeling postacademisch onderwijs aan de faculteit Visuele Kommunikatie. Eerder studeerde hij enkele jaren economie in Rio de Janeiro, en van 1978-1980 fotografie aan het Hadassa Community College in Jeruzalem.
Als fotograaf was hij al sinds 1976 werkzaam bij Bloch Editors, in Rio de Janeiro, o.a. als internationaal correspondent te Londen, in Israël en in het Midden Oosten. In 1980 verscheen een gedocumenteerd fotoproject over het Mamilla Quarter in Jeruzalem, een werkstuk dat werd bekroond met de Hazel Greenwall Prize, en dat werd aangekocht door de Prefectuur van Jeruzalem. In 1981 volgde een gedocumenteerd foto-projekt over de Joodse kolonisatie in Zuid-Brazilië en in het Amazone-gebied, in opdracht van het Diaspora Museum (Beit Hatfutzot), in Tel Aviv. Ten slotte, alle in opdracht van de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam, het Kreta-projekt (1982), het Jordaan-projekt (1982), het vervolg op het projekt over de Joodse kolonisatie in Brazilië, en het Drummond de Andrade-projekt, dat zal resulteren in een uitgave in boekvorm (eind 1983).
Carlos Drummond de Andrade, 31 oktober 1902 geboren te Itabira, in de Centraalbraziliaanse deelstaat Minas Gerais, wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste Braziliaanse dichter van deze eeuw. Reeds in zijn eerste bundel, Alguma poesia (Een weinig poëzie; 1930), stelt hij de thema's aan de orde die kenmerkend zullen zijn voor zijn gehele werk. Een centrale plaats daarin wordt ingenomen door het thema van de ‘condition humaine’, in haar verschillende facetten: eenzaamheid, de noodzaak tot communicatie en de ingebouwde onmogelijkheid daarvan, het aan elk streven inherente falen, het tekortschieten van de taal, de ontoereikendheid van de liefde, de onmogelijkheid om ook maar de meest alledaagse aspecten van de werkelijkheid ten volle te begrijpen. Dit alles met gebruikmaking van elementen uit het dagelijks leven, in een wat korzelige, van ontgoochelde humor doortrokken stijl, die wars is van elk gemakkelijk enthousiasme, en Drummonds werk een geheel eigen, onverwisselbare toon verleent.
Een aantal van de hier geplaatste gedichten is ontleend aan de Nederlandse tweetalige uitgave van zijn werk, Gedichten (De Arbeiderspers, 1981), vertaling van August Willemsen.
| |
| |
| |
| |
Midden op de weg
Midden op de weg lag een steen
lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
Nooit zal ik die gebeurtenis vergeten
in het leven van mijn zo vermoeide netvliezen.
Nooit zal ik vergeten dat midden op de weg
lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
| |
| |
| |
| |
Gehucht
Huizen tussen bananebomen
vrouwen tussen sinaasappelbomen
Langzaam... kijken de vensters.
Jezus, wat een stom bestaan.
| |
| |
| |
| |
De doden in overjas
Er was in een hoek van de kamer een album met ondraaglijke foto's,
vele meters hoog en oneindige minuten oud,
waarover allen zich bogen,
blij te kunnen spotten met de doden in overjas.
Een worm begon te knagen aan de onaandoenlijke overjassen
en vrat de bladen op, de bijschriften en zelfs het stof van de foto's.
Wat hij alleen niet opvrat was de onsterfelijke snik van leven die losbrak
die losbrak uit die bladen.
| |
| |
| |
| |
Droefheid in de hemel
Ook in de hemel is een melancholisch uur.
Moeilijk moment, waarin twijfel de zielen doordringt.
Waarom heb ik de wereld gemaakt? vraagt God zich af
en antwoordt zich: Ik weet het niet.
De engelen kijken hem verwijtend aan,
Alle hypothesen: genade, eeuwigheid, liefde
Nog een veer, de hemel valt uiteen.
Zo zachtjes, geen geraas verraadt
het moment tussen alles en niets,
ofwel, de droefheid Gods.
| |
| |
| |
| |
Conclusie
De schok der liefde is geen poëzie
(wilde het zijn: verlangen in de nacht).
Kinderjaren, ons armzalig najaar,
vullen het vers van 't vat van alledag.
Wat is dan poëzie, het Schone? Nee,
en wat geen poëzie is heeft geen spraak.
Noch het mysterie zelf noch oude namen
zijn poëzie: dijbeen, kabbala, wraak.
En dan verliezen wij de moed. De groeten!
Koffer gepakt, lichaam onthecht, de vreugde
van alleen zijn, spraakloos, niets meer moeten.
Waaruit, en waar dan, vormt zich ons gedicht?
Welke vergifte droom houdt het in evenwicht,
wanneer de dichter wrokt, en alles wolk is?
| |
| |
| |
| |
De toebedeelde tijd
Een minuut, een minuut van hoop, niet meer,
en 't einde komt. En reeds is elke zekerheid
in botten opgegaan. Slechts rest het teer
besluit tussen de dood en onaandoenlijkheid.
De tijd vermoeit, dus een minuut, niet meer,
en nimmer overwint liefdes scherpzinnigheid
deze doren, deze naald die, fijne speer,
ons op 't onmetelijke strand in stukken splijt.
Nog slechts één minuut, en die komt laat.
Nog slechts van jou iets, die onbuigzaam bent,
terwijl, lafaard, ik door mijzelf mij duwen laat.
Een minuut, en 't eind is daar. Klok ongeremd,
vaag zichtbaar visioen in troebel zwerk,
zij een minuut genoeg, mij en mijn werk.
| |
| |
| |
| |
Brief
't Is waar, ik heb je lang, lang niet geschreven.
Oud nieuws zijn alle mededelingen.
Ik zelf ben oud geworden. Kijk eens even
deze littekens, niet van de strelingen.
(zo licht) van jou, van toen, op mijn gezicht:
't zijn slagen, doornen, aandenkens van 't leven
aan je jongen die, bij 't laatste licht,
de wijsheid bijster wordt, aan kinderen gegeven.
Ik mis je, maar 't gemis weegt niet zo zwaar
bij 't uur van slapengaan, als ik kwam vragen
‘Welterusten?’, en de nacht opging in droom.
't Is meer des ochtends, wanneer ik ontwaar
de avond die de som is mijner dagen
en besef te leven, en dat ik niet droom.
| |
| |
| |
| |
Enig
Het enige onderwerp is God
het enige probleem is God
het enige mogelijke is God
het enige onmogelijke is God
de enige schuldige is God
en de rest is hallucinatie.
| |
| |
| |
| |
Ars poetica
Een korte een lange, een lange een korte
twee korten tussen twee langen
en al het andere is gevoel of geveins
bij de voet geleid, opening tot avontuur,
al naar de kleur des levens op papier.
| |
| |
| |
| |
De afgemeten hartstocht
Trocheïsch heb ik je bemind, met dactyle tederheid
Jouw jamben heb ik met kracht verstrengeld in de mijne.
En op een alcmaanse dag brak het rhopalisch,
Drie langen kreunen tussen korte fluisteringen.
En wat meer, en wat meer, in het echodicht duister,
dan de gebroken herinnering
aan Griekse, Latijnse, aan ontelbare verrukking?
| |
| |
| |
| |
Het woord
Ik wil geen woordenboeken meer,
dat daarin nooit zal staan
Dat de wereld samenvatten
Het woord, meer zon dan de zon,
waarin wij allen in gemeenschap
| |
| |
| |
| |
Hij die een half uur leefde
Geboren worden om niet te leven
genummerde plaats te bezetten
die langzaam en nauwkeurig het nummer
terwijl de naam vergaat in zelfbederf
onder de grond, in de archieven
in de onstandvastige of vermoeide geest
triljoenen millennia voor het Laatste Oordeel
niets rest van ook maar een veronderstelling van bestaan.
|
|