Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
Will Ogrinc Op het snijpunt van twee wegen - John Henry Mackay, anarchist en knapenminnaarVijftig jaar geleden, op 16 mei 1933, overleed in Berlijn de Duitse schrijver en dichter John Henry Mackay. Zes dagen eerder, op 10 mei 1933, waren de Nazies in een groot aantal openbare en privé bibliotheken binnengedrongen om deze te zuiveren van de door Hitler als entartet gekenmerkte boeken en tijdschriften. Meer dan 25.000 banden gingen op die dag in Berlijn en andere Duitse universiteitssteden in vlammen op. Het was het begin van een systematisch doorgevoerde zuiveringsaktie: ook het overgrote deel van Mackay's literaire nalatenschap moest het ontgelden. ‘Die Bücherverbrennung wirkte über den Zusammenbruch des “Dritten Reiches” hinaus. Was in den zwanziger Jahren gedichtet wurde, blieb weitgehend vergessen bis zum heutigen Tag. Die Liste derjenigen Schriftsteller, die unter den Nationalsozialisten diffamiert wurden, trägt Hunderte von Namen. So rigoros hat sich kein Volk von einer ganzen Literatur-Epoche trennen lassen, die in ihrer Hauptrichtung den Namen Expressionismus trägt,’ merkt Jürgen Serke op.Ga naar eind1.
Wie echter in zijn boek Die verbrannten Dichter uit 1979 een opstel over Mackay hoopt te vinden, zal tevergeefs zoeken: deze bundeling van artikelen uit het weekblad Stern was er kennelijk nog niet aan toe. Een heroriëntatie op Mackay voor een breder publiek was uit die hoek ook niet te verwachten. Dat werd pas mogelijk door een initiatief van de Mackay-Gesellschaft in Freiburg/Br. en de Rosa Winkel Verlag in Berlijn. Dankzij hun gezamenlijke inspanningen kwam er in 1979 een heruitgave van de Bücher der namenlosen Liebe tot stand, die Mackay tussen 1905 en 1926 onder het pseudoniem Sagitta publiceerde. John Henry Mackay werd in 1864 te Greenock in Schotland geboren; zijn vader overleed twee jaar later. Sindsdien verbleef de kleine John in Duitsland. Daar probeerde hij samen met zijn moeder, die afkomstig was uit een aanzienlijk Hamburgs koopmansgeslacht, zich een houding te geven tegenover zijn tweede vader. Het Duits werd zijn moedertaal, maar mogen we Solnemans achterklap geloven, dan bleef hij Schot in hart en nieren. Mackay studeerde filosofie, literatuur- en kunstgeschiedenis in Kiel, Leipzig en Berlijn. Vanaf 1887 verbleef hij enige tijd in Londen, Zwitserland en de Verenigde Staten; in 1892 vestigde hij zich definitief in Berlijn om daar verder op zijn familiekapitaal te teren. In Duitsland heeft hij dan al naam gemaakt als auteur van een aantal hoogdravende gedichten, waarin algemeen menselijke emoties gecombineerd worden met sterk visionaire elementen. De bekendste dragen klinkende titels als Unschuldig verurteilt, Das Leben, Moderne Jugend, Zukunftstraum, Lied der Zeit en Sturm.Ga naar eind2. Hoewel hij thematisch en stilistisch gezien in deze gedichten reeds een brug slaat naar het expressionisme, lukt dat later - naar mijn smaak - beter in een aantal romans en novelles, waarmee hij zelfs schrijvers als Gerhart Hauptmann, Arno Holz en Frank Wedekind naar de kroon stak. In 1888 startte hij zijn onderzoek naar het leven en het werk van de Duitse pedagoog en filosoof Max Stirner. Dit resulteerde in 1898 in een omvangrijke biografie: Max Stirner, sein Leben und sein Werk. Daarna begon hij aan een heruitgave van Stirners werken, die een duidelijk stempel | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
op zijn eigen ideeën zouden drukken. Volgens mij is zijn belangstelling voor de anarchist Stirner en zijn inzet voor de verspreiding van diens ideeën voor een belangrijk deel debet geweest aan de verguizing van Mackay tot op de dag van vandaag. Stirner had namelijk in het begin van de negentiende eeuw in diverse publikaties de nadruk gelegd op de zelfstandige ontplooiing van het individu, en daarbij iedere rebellie en misdaad tegen de staat, de familie, het gezin, kortom de anderen gesanctioneerd. Pas in zijn latere werken heeft Mackay zich van Stirners agressieve remedie gedistancieerd.
Vroeger kon het mij soms verbazen, dat bepaalde antiquairs er een aparte afdeling over de Geschiedenis van het Boek op na houden. Intussen weet ik wel beter. Alleen al de omstandigheden waaronder de Bücher der namenlosen Liebe tot stand kwamen, maken deze tot een meer dan waardevol tijdsdocument. In het begin van deze eeuw werd Duitsland geconfronteerd met een aantal politieke schandalen; heel Europa gonsde van leedvermaak. De voedingsbodem van deze schandalen was vrijwel identiek: de emancipatie van de socialisten ten koste van de heersende elite. Een strijd, waarbij geen middel onbeproefd werd gelaten. De socialisten vonden het niet eens beneden hun waardigheid om - aanleunend tegen de gossip - de homoseksuele geaardheid van hun tegenstanders voor het voetlicht te sleuren. Alsof niet heel Europa de troetelnaam van de hogere Pruisische legerofficieren kende: Soldatentanten. Alsof niet iedereen wist dat de koning van Würtemberg met een mecanicien sliep; dat de koning van Beieren verliefd was op een koetsier; dat de broer van keizer Franz-Joseph, aartshertog Ludwig Viktor, een verhouding had met een Weens masseur; dat prins Friedrich Heinrich van Pruisen - die volgens Herz aan ererbter Perversion leed - het, vermomd als rijknecht, voor geld deed.Ga naar eind3. De nieuwe lijst van namen van mensen die zó zouden zijn en die door hun zó-zijn een smet waren op het blazoen van de Duitse natie, is haast onafzienbaar. Wanneer ik hier een paar namen noem, gebeurt dat ook alleen maar om aan te tonen hoe serieus de nieuwe dominees hun taak opvatten: twee baronnen Fürstenberg; de baron von Kurland, Egloffstein en Limburg-Stirum; prins Friedrich Heinrich von Braunschweig; de graven Heinrich en Fritz von Hohenhau; graaf Johannes zu Lynar, majoor van het garderegiment; Gustav von Kessel, commanderend generaal van het garderegiment; graaf Edgard Wedel, ambassadeur in Wenen en lange tijd opper-ceremoniemeester aan het Pruisische hof; Wilhelm von Hohenau, privé adjudant van keizer Wilhelm ii; Bodo von dem Knesebeck, kabinetsraad van de keizer; Georg von Hülsen-Haeseler, generaal-intendant van de Koninklijke Schouwburg; Georg Dasbach, lid van de Rijksdag. Zelfs de zeventienjarige prins August Wilhelm, een zoon van Wilhelm ii, kon de dans niet ontspringen. Deze had - weliswaar incognito - een uitstapje gemaakt naar het Siciliaanse stadje Taormina, waar op dat moment de Duitse schilder en fotograaf, baron Wilhelm von Gloeden druk doende was om de hele mannelijke bevolking en dan met name de jongens, in hun blootje op de gevoelige plaat vast te leggen. Bij die gelegenheid zou de prins niet alleen met rode oortjes fotoalbums hebben doorgebladerd, maar tevens geprofiteerd hebben van de intieme contacten die von Gloeden met de plaatselijke jeugd had opgebouwd. Twee affaires zijn berucht geworden. In 1902 pleegde de staalmagnaat en persoonlijke vriend van de Hohenzollerns, Friedrich Alfred Krupp, zelfmoord, nadat in het socialistische blad Vorwärts een uitvoerig artikel was verschenen over de orgieën die Krupp op het eiland Capri georganiseerd zou hebben. Krupp werd in dit artikel afgeschilderd als een reïncarnatie van de wulpse keizer en knapenminnaar Tiberius. Een nieuwe kruistocht tegen homoseksuelen werd in de Duitse pers gevoerd in de jaren 1906-1909, naar aanleiding van een conflict tussen Duitsland en Frankrijk over de kwestie Algeciras in Marokko; één van de minor issues die de Eerste Wereldoorlog inluidden. Nog bond Duitsland in. Want door toedoen van zijn persoonlijke vriend en adviseur, Philipp zu Eulenburg-Hertefeld, wist Wilhelm ii zijn vernedering op een | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
vreedzame manier te boven te komen. De pacifist Eulenburg had toen al een lange, diplomatieke carrière achter de rug: hij was secretaris van de ambassade in Parijs geweest en ambassadeur in Wenen. De koning van Beieren, die hij tijdens zijn gezantschap in München had leren kennen, behoorde tot zijn beste vrienden. Verwonderlijk is het dan ook niet dat Wilhelm ii in hem de toekomstige kanselier van Duitsland zag. Zo ver zou het echter niet komen. De kwestie Marokko werd door de ambitieuze en oorlogszuchtige ondersecretaris van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Friedrich von Holstein, aangegrepen om Eulenburg zwart te maken en weg te werken. Hij werd hierin bijgestaan door een sociaal-voelend journalist uit Posen, Wittkowski alias Maximilian Harden, die een prachtig staaltje riooljournalistiek ten beste gaf. In zijn weekblad Die Zukunft publiceerde Harden een aantal artikelen waarin onthullingen werden gedaan over het bestaan van het Kamarilla in Duitsland, een schaduwregering van homoseksuelen met internationale contacten. De keizer zou volledig in hun macht zijn. Als leiders van deze politieke samenzwering werden aangewezen Kuno von Moltke, de commandant van Berlijn, en zijn intieme vriend Eulenburg. Dit was een directe toespeling op het culturele genootschap De Ronde Tafel van Liebenberg, dat door Eulenburg in het leven was geroepen en waarvan onder anderen de graven von Hohenhau, Lynar en Wedel deel uitmaakten. Het kon volgens de pers toch geen toeval zijn dat een zekere Raymond Lecomte, die verbonden was aan de Franse ambassade, zo vaak in het gezelschap van Eulenburg werd waargenomen. Van officiële zijde werden stappen ondernomen om de roddel in de kiem te smoren. Maar het mocht niet meer baten. Holstein (betiteld als diesen rachsüchtigen, verbrecherischen Kopf) en Harden (diesen hysterischen Literaten) konden in hun handen wrijven. Wie belangstelling heeft voor het gebeuren achter de schermen kan ruimschoots aan zijn trekken komen in het boek van Hans von Tresckow. Deze commissaris van de zedenpolitie werd met het onderzoek belast en in 1922 was hij er kennelijk nog zo vol van, dat hij - alle omzichtigheid en discretie ten spijt - zich geroepen voelde om zelf de loftrompet over zijn optreden te steken. Uit zijn opmerkingen blijkt tevens hoe weinig vooringenomen en objectiefhij in de hele affaire te werk ging; over Edgard Wedel merkt hij onder andere op: ‘Graf Wedel war der Typ des effeminierten Homosexuellen, und jeder, der hierfür einen Blick hatte, musste ihn als solchen sofort erkennen. Er machte mit Vorliebe weibliche Handarbeiten, und Staubwischen in seiner hübschen Wohnung war seine förmliche Leidenschaft. Er war ungeheuer eitel und um sein Aussehen sehr besorgt. Wenn man ihn am Teetisch sitzen sah, ein Tuch um die Schultern geschlungen, eine grosse Hornbrille auf der Nase, und in den Händen eine Häkelarbeit, so hätte man ihn für ein älteres, gut konserviertes Fräulein halten können; er hatte überhaupt etwas Altjungferliches in seinem Wesen...Ga naar eind4. De processen die erop volgden, sleepten zich eindeloos voort, waarbij nu eens Eulenburg, dan weer Moltke, dan weer Harden zelf als hoofdverdachte in de beklaagdenbank stonden. Intussen stapelde het “bewijsmateriaal” tegen Eulenburg zich op: Eulenburg zou in het huis van graaf Lynar een kurassier, Bollhardt, seksueel misbruikt hebben. Ook een visser, Georg Riedl, en de huisknecht van Eulenburg zelf, Jacob Ernst, werden ten tonele gevoerd en bekenden met Eulenburg seksuele omgang gehad te hebben. Steeds meer mensen raakten bij het proces betrokken, en ook de legerleiding moest het ontgelden. Hoewel de rijkskanselier von Bülow, zijn uiterste best deed om een volledige opening van zaken te voorkomen en de sensatiezucht van het publiek in te tomen, veel succes had hij hiermee kennelijk niet. Op 26 oktober 1907 stuurde hij vanuit Kleinflottbeck het volgende telegram aan Wilhelm ii: ‘Für seine Majestät den Kaiser und König. Euerer Kaiserlichen und Königlichen Majestät melde ich alleruntertänigst, dass ich morgen Sonntag abend 71/4 Uhr in Berlin eintreffe. Ich bitte ehrfurchst-vollst, Euerer Majestät am Montag vormittag Vortrag halten zu dürfen. Der Verlauf des Prozesses Moltke-Harden ist unerhört. Ich bin um so empörter, als ich in jeder (gesetzlich zulässi- | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
gen) Weise auf eine feste Zügelführung von sei-ten des vorsitzenden Richters hingewirkt hatte. Aufgabe der militärischen Instanzen wird es sein, Euerer Majestät Intentionen entsprechend, ferro et igni solche ekelhaften Geschwüre auszubrennen, wie sie jetzt aufgedeckt worden sind. Die Armee ist zu gesund, und unser Volk ist in seinem innersten Kern zu gesund, als dass der Reinigungsprozess nicht bald vollzogen sein sollte. Die skandalösen Enthüllungen, welche jetzt das sensationslüsterne Publikum beschäftigen, werden wir am besten dadurch überwinden, dass wir nach innen und aussen eine feste und würdige Politik machen, welche die Nation aus diesem Schlamme zu grossen Zielen emporhebt.’Ga naar eind5. Het zou echter nog jaren duren, voordat de hele affaire definitief van de baan was. Hoe verhit de gemoederen intussen soms konden raken, mag uit het volgende blijken. In oktober 1907 zag von Bülow zich genoodzaakt om te procederen tegen een zekere Adolf Brand. De aanklacht luidde: smaad in geschrifte. Brand was de uitgever van een van de eerste tijdschriften voor homofielen; in zijn blad Der Eigene had hij, merkwaardig genoeg, de rijkskanselier zelf van homoseksuele handelingen beschuldigd!Ga naar eind6. Harden en Holstein hadden intussen hun doel allang bereikt. De inzet van de processen was langzamerhand veranderd. Het ging niet meer om een vermeende samenzwering tegen de natie, maar om een tastbaar bewijs van Eulenburgs homoseksualiteit. Eulenburgs politieke rol was uitgespeeld, en ook fysiek gezien was hij geen waardig tegenstander meer. Op 17 juli 1908 stortte hij in de rechtszaal in; hetzelfde gebeurde tijdens een volgend proces, dat op 7 juli 1909 werd geopend. Tot zijn dood, op 17 september 1921, bleef Eulenburg op zijn landgoed Liebenberg het bed houden en alle nieuwsgierigen afwimpelen met het medisch attest Nicht verhandlungsfähig. Eigenlijk niemand meer vond de afloop van de affaire nog interessant. Door de Eerste Wereldoorlog waren de prioriteiten elders komen te liggen.
Dit is het tijdsgewricht waarin de Bücher der namenlosen Liebe tot stand kwamen. In 1905 vatte Mackay het plan op om in een aantal boeken en brochures de ware aard van de knapenliefdeGa naar eind7. uit de doeken te doen. Omdat een ingreep van de censor niet denkbeeldig werd geacht, besloot Mackay in overleg met zijn vriend en uitgever, Bernard Zack, om een aantal voorzorgsmaatregelen te treffen. Uitsluitend belangstellenden zouden de boekjes kunnen kopen; zij moesten erop intekenen en een schriftelijke verklaring afleggen waarin zij te kennen gaven geen aanstoot te nemen aan de inhoud ervan. In 1906 verschenen de eerste afleveringen: Die namenlose Liebe. Ein Bekenntniss en de gedichtencyclus Wer sind wir? De belangstelling bleek vrij gering: de eerste oplage telde slechts 1000 exemplaren. In het zelfde jaar begon Mackay aan de volgende twee delen: Fenny Skaller en Über die Stufen von Marmor, eine Szene der namenlosen Liebe. Naar aanleiding van het Eulenburg-Moltke schandaal en de heropening van de discussie over § 175 uit de zedelijkheidswetgeving in de Rijksdag, startte de Duitse pers in datzelfde jaar haar nieuwe antihomohetze. Mackay voelde zich nu geroepen om de oorspronkelijke opzet van zijn project te verlaten. Hij was tot de slotsom gekomen dat de afkeurende houding tegen knapenliefde en homoseksualiteit gedeeltelijk op dezelfde vooroordelen berustte. Nu was de tijd rijp om openlijk een weerwoord te laten horen. Hij had waarschijnlijk geen slechter tijdstip kunnen kiezen! In 1907 verzond hij een bedelbrief aan alle intekenaars van het eerste uur om de uitgave van zijn pamflet Gehoer! - Nur einen Augenblick...Ga naar eind8. te bekostigen. Mackay had het engagement en de vrijgevigheid van zijn vrienden echter duidelijk overschat. Met de opbrengst van zijn collecte konden slechts 3340, van de geplande 50.000, exemplaren worden gedrukt. Deze werden verzonden aan de leden van de Rijksdag, aan jeugdleiders, diverse instituten, aan de volks- en gemeentebibliotheken en aan een aantal kranten en tijdschriften. In Lutherse kringen was men ontzet over de brochure. Friedrich von Holstein doelt daar kennelijk op in zijn brief van 21 januari 1908 aan zijn vriendin Ida von Stülpnagel: ‘Gestern wurde mir von zwei Seiten erzählt, dass vorige Woche in einem Verein christlicher jun- | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
ger Männer Dryander über die zunehmende Ausbreitung des homosexuellen Lastere gesprochen und dabei Harden gelobt hat. Dazu gehört jetzt wirklicher Mut, d.h. zum Aussprechen, denn im Stillen denken auch am Hofe die Meisten so...’Ga naar eind9. Ernst von Dryander was de hofpredikant! In het voorjaar van 1908 diende een aantal geestelijken bij de rechtbank in Maagdenburg een aanklacht wegens smaad in tegen de uitgever van het pamflet. De brochure en de eerste twee boeken werden in beslag genomen en Zack kreeg een boete van 50 dm. Een paar maanden later volgde een tweede aanklacht in Berlijn. Deze keer werd de uitgever, opnieuw door enkele geestelijken, wegens smaad en assistentie bij de verspreiding van onzedelijke lectuur aangeklaagd. Dit proces zou negentien maanden duren. Aanvankelijk werd Zack vrijgesproken, omdat volgens de rechtbank niemand twee keer voor hetzelfde vergrijp kon worden veroordeeld. Maar de officier van justitie ging in 1909 bij het Reichsgericht te Leipzig in beroep. De zaak werd echter terugverwezen wegens onzorgvuldigheid en deze keer wel ontvankelijk geacht. Wegens smaad en verspreiding van onzedelijke lectuur werd Zack veroordeeld tot het betalen van 600 dm boete; de officier van justitie had een boete van 300 dm en vier maanden hechtenis geëist. Verdere verspreiding van het pamflet en de eerste twee boeken werd uiteraard verboden; uitgeversrestanten dienden vernietigd te worden. Ondanks deze tegenslag ging Mackay, beschermd door zijn pseudoniem, stug door. In hetzelfde jaar kreeg hij echter nog een gevoelige klap te verduren. Bij het verschijnen van Am Rande des Lebens. Die Gedichte der namenlosen Liebe lieten de subscribenten hem volledig in de steek: van de 1200 aangeschreven, potentiële belangstellenden reageerden er slechts zes. In 1913 kwam in Parijs een volledige uitgave van de tot dan toe gepubliceerde zes afleveringen van de Bücher tot stand in een oplage van 1000 exemplaren; in 1924 gevolgd door een vermeerderde druk in 2000 exemplaren. Pas in 1926 kon Mackay het zevende en laatste deel, Der Puppenjunge, in Berlijn publiceren; zeven jaar later, in 1933, kwamen de Bücher in diverse andere publikaties van hem op de brandstapels van de Nazies terecht. Het zou tot 1975 duren, voordat er bij de Mackay-Gesellschaft in Freiburg in een kleine oplage een fotomechanische herdruk van Der Puppenjunge en Fenny Skaller kon verschijnen. Nog vier jaar wachten vergde het vervolgens om alle zeven afleveringen in twee keurige bandjes gebundeld te zien. Een tragische samenloop van omstandigheden? Of is er aan alle ellende rond de Bücher nog steeds geen einde gekomen? Wie band twee bij het begin openslaat, vindt daar niet volgens verwachting de eerste pagina van Der Puppenjunge, maar weer de eerste pagina van de Inleiding uit band een. Zo zijn we voor het begin van Der Puppenjunge nog aangewezen op de editie uit 1975. Wie van Mackay een wetenschappelijke apologie van de knapenliefde of de homoseksualiteit verwacht, komt bedrogen uit. Zulke werken bestonden er al. Men denke bijvoorbeeld aan de diverse publikaties van de Duitse arts Magnus Hirschfeld, de voorzitter en oprichter van het Wissenschaftlich-Humanitäres Komitee, de leider van het Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn en getuige-deskundige tijdens het Eulenburg-Moltke proces. Integendeel, Mackay heeft steeds geweigerd om zichzelf of andere knapenminnaars als medisch geval te beschouwen; en daarin was hij een van de eersten. In de Bücher der namenlosen Liebe appelleert hij aan het gezonde verstand, dat hij bij ieder mens - misschien ten onrechte - aanwezig acht. Dit komt het duidelijkst naar voren in zijn brochure Gehör!, waarin hij in een strikt logische dialoog à la von Hutten tot de conclusie komt, dat de knapenliefde (c.q. homoseksuele liefde) evenveel bestaansrecht heeft als iedere andere vorm van liefde. Dit is het Leitmotiv van alle zeven boeken. De toneelscène Über die Stufen von Marmor vind ik het meest geslaagde deel van de Bücher; de twee gedichtencycli Wer sind wir? en Am Rande des Lebens zijn de minst geslaagde. Hoe Hanns SchaubGa naar eind10. ook zijn best doet om ons van het tegendeel te overtuigen, ik blijf bij mijn opvatting dat Mackay geen lyricus is: zijn poëzie kan me niet boeien. Zijn gedichten zijn in het algemeen | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
te saai, de vorm ervan is meestal zwak, de taal vaak gezwollen; wat diepe, filosofische bespiegelingen hadden kunnen zijn, wordt als open deuren gepresenteerd. Met minder moeite en toch met veel meer raffinement weet Frank Wedekind in één gedicht meer te zeggen dan Mackay in tien. Daardoor is Wedekind als lyricus ook veel overtuigender: Ob die Menschheit mich begrabe
Häuptlings, bei lebendigem Leib,
Gilt mir doch ein schlanker Knabe
Schöner als ein dickes Weib.
Dies Geständnis auszusprechen
Konnt' ich mich nicht mehr entbrechen,
Wenn auch alle alten Huren
Wütend aus dem Haäuschen fuhren.
Jeder preist mit stolzem Munde
Schöne Weiber, Pferde, Hunde,
Schöne Blumen, Schöne Blätter,
Schöne Gegend, schönes Wetter.
Ja, man darf sich unterwinden,
Sogar Schweine schön zu finden,
Wenn man viel dafür bezahlt hat,
Weil sie Liebermann gemalt hat.Ga naar eind11.
Een enigszins vergelijkbare emotie levert bij
Mackay niet meer op dan het volgende, schame-
le gedicht:
Ob sie Dich von mir raffen
und ob man Dich mir nimmt,
Dennoch bist Du geschaffen
für mich, für mich bestimmt.
Und mein, mein wirst Du bleiben,
bis zu der Stunde, wo
vorbei für uns dies Treiben,
und ich mit Dir entfloh
In selige Gefilde,
uns aufgespart als Lehn,
Wo wir nur, wie im Bilde,
Menschen und Welt noch sehn.Ga naar eind12.
In zijn poëzie blijft Mackay toch de man van het pathetische gebaar, van de holle retoriek; iemand die té vaak het woord Sehnsucht in de mond neemt.
Über die Stufen von Marmor is niet alleen compositorisch geslaagd, maar biedt ook de mogelijkheid om direct kennis te nemen van de idealen die Mackay voor ogen stonden. Mackay beschrijft hierin zíjn utopia van de naamloze liefde. Een beeldhouwer ontvangt in zijn luxueus ingericht palazzo te Venetië zijn vriendje en brengt een paar aangename uren met hem door. Een gondelier waakt over hen. Centraal in het stuk staat de harmonieuze relatie tussen de beeldhouwer en de jongen, die op klassieke leest geschoeid is: de mateloze bewondering voor de schoonheid van de jongen bij de beeldhouwer en de eerbied voor zijn rijpheid en de pedagogische kwaliteitenGa naar eind13. van zijn oudere vriend bij de jongen. Centraal staan ook de trouw van de twee geliefden en de mysterieuze onbaatzuchtigheid en solidariteit van de toekijkende derde. Onbegrijpelijk vind ik waarom Snijders, doelend op deze scène, spreekt over ze krijgen elkaar!Ga naar eind14., want aan het begin van de scène is het meer dan duidelijk dat ze elkaar al hébben! En dat is juist een van de belangrijkste punten waarop het verhaal afwijkt van de goedkope porno-kitsch. Overigens wordt er over seks niet gesproken - nergens in de Bücher, seksuele handelingen worden hooguit gesuggereerd. Voor Mackay was dat vanzelfsprekend: zijn utopie had uiteraard weinig van doen met sauna's, backrooms of pisbakken. Juist ten aanzien van Über die Stuf en von Marmor ligt het voor de hand om parallellen te trekken met de bekende novelle van Thomas Mann uit 1913. Peter Hamecher schrijft al in 1914: ‘Wer Sagitta ist? Was tut die Person zur Sache! Er ist kein Geringer, und sein Ton ist nicht unbekannt. Doch er verhüllt sein Haupt und singt sein Lied ins Dunkel, nicht ein einzelner, sondern eine Stimme, in der das Leid von vielen dröhnt. Wer wird sie hören, seine schmerzliche Klage: “In den Reichen der Welt, welches ist unser Reich”? Unterdes unterrichtet Th. Mann in seinem so hübsch zurechtgeschminkten “Tod in | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
Venedig” die deutsche Familie über die päderastischen Geilheitsanwandlungen eines alternden Schönlings, der recht unangebrachterweise Plato zitiert, und erzielt Auflagen!’Ga naar eind15. Voor een groot deel is deze uitval in de richting van Mann natuurlijk onzin. Want ook Aschenbachs ‘geilheid’ wordt slechts gesuggereerd, terwijl Mackay minstens evenveel aan Plato ontleend heeft als Mann. Maar - en dat is essentieel - Mackay presenteert het anders. De toon en de sfeer blijven vrolijk en opgewekt; dat was bij Mann wel wat anders! Hier geen dood, geen zelfmoord, geen onheilspellende, langzaam om zich heen grijpende ziekte; Mackay tovert een Renaissance-hemel boven Venetië. Het was zeer ongebruikelijk in die tijd om de knapenliefde in zo'n context te behandelen. Het was dan ook een wensdroom, een utopie; niet méér, maar ook niet minder. Naast Über die Stufen von Marmor verdienen de beide romans Fenny Skaller en Der Puppenjunge, die Geschichte einer namenlosen Liebe aus der Friedrichstrasse nadere aandacht. Beide romans spelen gedeeltelijk in de lower-middle class, gedeeltelijk in arbeiderskringen. Mackay weet de sfeer van deze milieus treffend te beschrijven, ook al was hij er gezien zijn afkomst en zijn financiële situatie niet mee vertrouwd. Dat levert een aantal impressionistische passages op die nog steeds indrukwekkend zijn (waarom bij de manifestatie Berlijn-Amsterdam niet uit Mackay geput?). In deze twee romans laat Mackay aan de hand van een aantal voorbeelden zien hoe gewoon, begrijpelijk en volstrekt oprecht de emoties en reacties van de hoofdpersonen zijn. Hij laat zien hoe de handelende personen - en waar heb ik dat de laatste jaren vaker gehoord? - aan de afwijzende houding en het onbegrip van hun directe omgeving ten onder dreigen te gaan. Zij worden het slachtoffer van de maatschappelijke opvattingen van mensen die te laks en te gemakzuchtig zijn om hun verstand te gebruiken. Allicht, waarom zou je ook zelf nadenken, wanneer er al voor je gedacht wordt? In Der Puppenjunge laat Mackay een zekere Hermann Graff, employé bij een grote, Berlijnse uitgeverij, verliefd worden op de vijftienjarige schandknaap Günther. Wanneer deze eindelijk op Hermanns avances ingaat, slaat de justitie toe. Wat rozegeur en maneschijn had kunnen worden, wordt voor beiden een dal van diepe ellende: Günther moet terug naar zijn nurkse voogd in de provincie. Hermann blijft als vereenzaamde buitenstaander achter. Hetzelfde thema wordt in Fenny Skaller uitgewerkt, maar dan in een andere setting. Ook Skaller is een buitenstaander; maar dan een buitenstaander die juist kracht put uit zijn situatie, ook al blijft hij eenzaam. In deze, sterk autobiografisch getinte roman, beschrijft Mackay hoe de ik-figuur op een avond boven zijn fotoverzameling gebogen zit en in een aantal flashbacks een tiental jongens de revue ziet passeren die hij ooit bemind heeft. Het blijkt een zelfkwelling te zijn die Skaller tot dan toe niet heeft aangedurfd: al die jongens is Skaller kwijt geraakt. Zijn relatie met hen werd uiteindelijk telkens weer bepaald door negatieve factoren van buitenaf. De maatschappij van de anderen blijkt letterlijk en figuurlijk over kinderlijkjes te gaan. Toch biedt het slot van deze roman perspectief op een betere toekomst dan Der Puppenjunge. Want het einde van de zelfkwelling betekent niet, dat Skaller als een gebroken man in de hoek van de kamer ligt; nee, hij staat recht overeind, gesterkt en vastbesloten om de toekomst hoe dan ook onder ogen te zien: ‘Er hatte allein fertig zu werden mit seinem Leben. So oder so. Keiner half ihm dabei. Er allein nur konnte sich helfen.’Ga naar eind16. En in deze spiegel, die Mackay de lezer voorhoudt, komt ook het individualistisch anarchisme weer duidelijk naar voren: het individu kan alleen zichzelf helpen! Dat heeft niet met egoïsme te maken, maar het is de intense drang naar zelfbehoud en naar onafhankelijkheid van anderen, die ieder aangeboren is. Het volgen van die weg is een hele opgave; het kan veel ellende en eenzaamheid met zich meebrengen. Maar het is altijd nog beter dan met de wolven mee te huilen in het bos. | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
|
|