| |
| |
| |
Michel Korzec Terugkeer
Daags tevoren
Xiao Bao (Kleine Schat) trapte op een regenwurm en begon te huilen toen de regenwurm niet verder kroop. Zijn broertje Da Niu (Grote Buffel) probeerde hem te troosten toen hij opeens iets ongewoons opmerkte. Vier nieuwe personenauto's van het merk Peking repten zich voort over de weg die het dorp Wang-Zuid verbond met het dorp Wang-Noord en ze joegen grote stofwolken op. Over die weg had tot nu toe geen ander voertuig gereden dan de vrachtauto uit de commune Rode Ster.
Da Niu liet zijn huilende broertje staan en rende naar het katoenveld, waar zijn vader en grootvader bezig waren water uit de put te scheppen voor de uitdrogende planten. Oom Wang luisterde met ontzetting naar wat zijn kleinzoon vertelde. De komst van regeringsauto's naar zijn hofstede kon niets goeds voorspellen. Wang stuurde zijn zoon en kleinzoon langs een omweg naar zijn zuster en zelf keerde hij naar huis terug, een tweewielige handwagen achter zich aan trekkend, waarop Xiao Bao gezeten was.
Al uit de verte herkende hij op zijn akker de karakteristieke gestalte van Qing Deng Guo, de bevelhebber van het Districtsbureau voor Openbare Veiligheid. Er is zeker alweer een Culturele Revolutie uitgebroken, dacht hij bij zichzelf, terwijl er koude rillingen over zijn rug liepen. Tijdens de vorige revolutie hadden de autoriteiten hem verdacht van ‘vijandige volksvreemde betrekkingen’ en het had geen haar gescheeld of deze verdenking had een tragische afloop gekregen.
‘Kameraad Wang,’ begon Guo het gesprek (als kameraad Havik tot kameraad Mus, ging het door Wangs hoofd), ‘ik heb goed nieuws voor je, kameraad Wang. Je rijke nicht is teruggekeerd van overzee en heeft het plan, je morgen een bezoek te brengen.’
‘Ik heb geen rijke nicht,’ zei Wang, want hij vermoedde een valstrik, maar tot zijn verbazing bleef Guo hem genadig aankijken, welwillend zelfs.
‘Vrees niet, kameraad Wang,’ zei chef Guo, en zijn stralende glimlach gleed over de gezichten van zijn achttien ondergeschikten om bij de laatste rang over te gaan in een krampachtige grijns. ‘Vrees nergens voor,’ herhaalde Guo. ‘Wij weten dat je een broer in Taiwan hebt, maar de tijd van de Bende van Vier is voorbij en komt nooit terug. De dochter van je broer is in Zhengzhou aangekomen en heeft het verlangen je te zien.’
Heel de namiddag bleven de medewerkers van Guo door het dorp rondlopen. Voor het ene hutje lieten ze een omgevallen hek overeind zetten, bij een ander moest er een mooie stoel op een zichtbare plaats worden gezet. De oude Xiao He, die eens de klassieken bestudeerd had, kreeg een klein boeddhabeeldje met de order het op een tafeltje voor zijn lemen hutje te plaatsen.
Wie een fiets had, moest die oppoetsen en ‘achteloos’ op zijn netjes opgeruimde erf neerzetten. De opdracht tot ramen zemen werd in ontvangst genomen met spektakel en gelach: ‘Wie van ons kan zich glazen ruiten veroorloven?’ De order dat de kinderen, die 's zomers geheel naakt rondliepen, moesten worden aangekleed, werd met trage instemming ontvangen en vervolgens geheel veronachtzaamd.
‘Die instructies kunnen onmogelijk voor morgen uitgevoerd zijn, commandant Guo,’ stelde luitenant Le na twee uren vast.
Guo keek met weerzin naar grootmoeder Wang, die, monter op haar gebonden voeten strompelend, haar achterkleinzoons en achterkleindochters naar een kom water toe dreef.
‘Kleine ratjes, kleine ratjes, morgen is het feest. Als het feest is, mogen jullie geen enkel luisje op je hoofdje hebben.’
Alvorens te vertrekken overhandigde Guo aan
| |
| |
Wang, zijn vrouw en zijn zuster splinternieuwe horloges van het merk Diamant en hij kondigde aan dat hij ze na afloop van het festijn persoonlijk zou komen terughalen; daarbij waarschuwde hij streng voor de financiële consequenties in geval van welke beschadiging ook.
's Avonds liep het halve dorp door het huisje van oom Wang. De opwinding was groot. Aangezien Wang terecht werd beschouwd als een zwijgzaam en zelfs somber man, werden de gelukwensen hoofdzakelijk tot zijn moeder gericht: ‘De hemel heeft je beloond voor je leven vol van bitterheid en deugdzaamheid. Op je oude dag heeft de rechtvaardige hemel je een rijke kleindochter van overzee gezonden. Ja, dit alles is een bestiering van Boven.’
Slechts weinigen voorspelden vol jaloezie, dat zoiets wel eens verkeerd zou kunnen aflopen. Oom Wang, die zich goed herinnerde wat er vijftien jaar eerder was gebeurd, werd nog droefgeestiger en zwijgzamer dan gewoonlijk.
| |
Een generatie eerder
Het was drie jaren na het einde van de Verzetsoorlog. De Grote Bom Yuanzidan was ontploft en alle Japanners waren weggegaan. Maar in het oosten van de provincie Henan (dit betekent ‘ten zuilen van de rivier’) was het leven nog moeilijker dan tijdens de bezetting. Voor de honderdste of duizendste keer was de Gele Rivier buiten haar oevers getreden. Hele dorpen langs de rivier waren in de draaikolken verdwenen. Over een afstand van wel honderd kilometer van de oever was het waterpeil geleidelijk gestegen. Soms was er een opgezwollen, stinkend kadaver van een verdronken varken te zien, dat met omhoog gestoken poten langzaam naar het zuiden dreef. De Wang-heuvel was boven water blijven staan, maar de velden in de omgeving waren overstroomd en de boeren waren met hun gezinnen op de vlucht geslagen naar het districtsstadje Yonghe (Eeuwige Harmonie).
Toch waren het niet de elementen die de dijk doorbroken hadden. Het was de Kuomintang, die op deze wijze trachtte de oprukkende communistische legers tegen te houden.
In Yonghe kregen de vluchtelingen een dak boven het hoofd en wat brood. Armzalig was dat. Het laatste restje sympathie voor het oude regime werd van dag tot dag geringer.
Toen de student Qing Yun Wang vernam van de overstroming, brak hij zijn studie af (hij wist trouwens, dat hij niet meer zou kunnen rekenen op geld van thuis) en hij keerde terug naar Yonghe. Zijn jongere broer lichtte hem in over de toestand. De familie besloot, dat hij als eerst geborene tot elke prijs in leven moest blijven. Daarom moest hij dienst nemen bij het leger van de Kuomintang, waar men trouwens liever ontwikkelde soldaten aanwierf dan analfabeten. Qing Yun bedong bij de werver dat zijn eerste soldij in natura zou worden uitbetaald aan zijn familie. (Als ik nu beschuit koop zal die twee maal zo duur zijn geworden voordat ze de laatste kruimels opeten, dacht hij.) Nog in Henan trouwde hij een meisje dat, samen met haar moeder, uit Yonghe naar het zuiden was gevlucht voor de overstroming en de oorlog. Nadat hem in Hankou een dochter was geboren, verkleedde Qing Yun zich als koeherder en door de frontlinie heen trok hij naar Henan. Hier was het nieuwe regime zich nog maar pas aan het consolideren. In de nacht trad hij zijn ouderlijk huis op de Wang-heuvel binnen, hij liet een foto van zijn vrouw en kind zien, praatte de hele nacht met zijn moeder, zuster en een jongere broer (zijn vader en de drie jongste broers waren intussen van honger gestorven) en de volgende nacht ging hij weer op weg naar Hankou.
Het was de laatste keer dat oom Wang zijn broer zag.
| |
De aankomst
De Vreemdeling was heel blij. Dit was niet zijn eerste reis naar China, maar was wel de interessantste. Aan de Sun Yarsen-Universiteit in Kanton waren de besprekingen over zijn wetenschappelijke plannen lang niet slecht uitgevallen. De dag daarvoor had een beleefde ambtenaar van het Departement van Openbare Veiligheid in Zhengzhou, de hoofdstad van de tachtig miljoen
| |
| |
inwoners tellende provincie Henan, hem zonder enig voorbehoud een vergunning uitgereikt om samen met zijn Chinese echtgenote Niuniu Wang naar de Wang-heuvel te reizen. Aan de wand van de afdeling Buitenland van het Departement van Openbare Veiligheid hing een spreuk in letters waarmee het schoonschrift van Zhou Enlai werd nagebootst: ‘Wees beleefd voor vreemdelingen.’ In het verleden betekende dat volstrekt niet dat men vreemdelingen moest toestaan rond te zwerven door het China van de tweede, derde of vierde kwaliteit. Veel was er ten goede veranderd in de Chinese Volksreplubliek. De proestende autobus sleepte zich over de magische grens die het open China scheidde van de ‘bu kaifengde diqu’ (gesloten grond). De onderzoeker en zijn vrouw namen met hun blikken het landschap in zich op. In het dal van de Gele Rivier was de oogst in volle gang. Over de hele route was er hooi te drogen gelegd. De autobus reed langzaam en toeterde dreigend als de met hooivorken zwaaiende dorpelingen niet uit de weg gingen.
De passagiers ontdekten dat de als vreemdelinge geklede dochter van het Chinese Volk niet alleen het algemeen Chinees sprak, maar zelfs ook het zangerige dialect van Henan accentloos babbelde. Hun vreugde ging over in verrukking, toen bleek dat ook de Man van Overzee een begrijpelijk, hoewel erg onwelluidend Chinees beheerste. Nadat er was vastgesteld wat het doel van hun reis was en in welk land zij woonden, werden al hun familiebanden aan een grondige analyse onderworpen. Vervolgens kwam het gesprek op het elektronische horloge van de Vreemdeling en van dit horloge op zijn maandelijks salaris: ‘Ohoho! Hemel en Aarde! Zoveel geld! Zoveel hebben wij van ons leven nog niet te zien gekregen!’
Met vrome aandacht luisterden de passagiers naar een voordracht van de Nieuwkomer over de internationale verhoudingen en het tragische lot van de Poolse Arbeidersleider Lech Hualishao. De Vreemdeling begon juist een uitvoerige uiteenzetting te geven over de armzalige prestaties van het eens zo beroemde Nederlandse voetbalelftal, toen de autobus plotseling stopte. Een van de wielen was over een spade gereden, die in het hooi verborgen lag. De spade was daardoor opgewipt en had iets kwetsbaars onder de carrosserie kapotgeslagen.
Twee uren later kwam de autobus uit Kaifeng langs de plaats des onheils. Deze bus was al goed volgestouwd, maar toch werden alle gestrande pasagiers naar binnen geperst en de reis werd voortgezet.
De vrolijke stemming van de Vreemdeling en zijn vrouw werd in het gedrang aanmerkelijk slechter, maar toen de autobus het stadje Eeuwige Harmonie binnenreed en hen als enigen bij de halte achterliet, verbeterde hun humeur onmiddellijk.
‘Kijk eens, liefste,’ legde de Vreemdeling op didactische toon aan zijn vrouw uit (zij had tot dusver slechts één communistisch land bezocht: Polen - en dat was dan niet eens helemaal communistisch, want het was in de tijd van Solidariteit), ‘als we vijf jaar geleden waren gekomen, dan hadden ze ons hier nooit toegelaten. En zelfs áls ze ons toegelaten hadden, dan zouden we verwelkomd worden door het hele bestuur van het Eenheidsfront met de burgemeester aan het hoofd. Daarna zouden ze ons volgepropt hebben met eterij en de hele tijd zouden de plaatselijke hoge pieten, verkleed als het gewone volk, ons de mooiste sprookjes zitten vertellen.’
Niuniu antwoordde met en zekere bitterheid, dat er in dat geval vast wel iemand gestuurd zou zijn om haar zware koffer te dragen. Met deze enigzins gemengde gevoelens togen zij in de richting van het politiebureau, op zoek naar inlichtingen, waar de Wang-heuvel lag en of daar nog iemand van de familie woonde.
In de hoofdstraat van het stadje Eeuwige Harmonie werden zij echter meteen omringd door een duizendkoppige menigte. De belangstelling van de plaatselijke bevolking had de afmetingen van een taifoen aangenomen. Maar na enkele ogenblikken kwamen enige nerveuze heren in Mao-uniformen en een paar beleefd glimlachende dames hen uit het gedrang leiden. Onmiddellijk werd hun bagage overgenomen, zij werden naar een zaal gebracht en er werd hun thee aangeboden. Toen er was geconstateerd, dat de gas- | |
| |
ten naast een ‘barbaarse’ taal ook de geciviliseerde taal beheersten, werd hun de situatie uitgelegd: ‘Er staan honderden mensen langs de weg te wachten op de komst van een Rode Vlag-limousine. Het hoofd van dit district, dat een half miljoen inwoners telt, wacht met oom Wang bij de grens van de stad. Niemand heeft ons medegedeeld dat u met een autobus zou komen. En dan nog wel de bus uit Kaifeng!’
De situatie begon weldra over te gaan in een formele plechtigheid, zoals de Vreemdeling die goed kende van zijn vorige reizen door China. In de fauteuils zetten zich belangstellende waardigheidsbekleders en ze stelden de gasten vragen. Oom Wang werd binnen gebracht. Hij trachtte zijn panische angst te verbergen, maar toen hij naast het meisje, dat zijn rijke nicht zou zijn, een Buitenlands Monster ontwaarde, werd hij nog bleker en een politieagent moest hem naar de sofa leiden. Het vreemdsoortig geklede meisje begon tegen hem te praten met een door emotie verstikte stem (zolang zij geen gelijkenis met haar eigen vader zag, hield zij evenals oom Wang rekening met bedrog). Na enkele minuten was het ijs gebroken. Oom Wang en zijn nichtje barstten in tranen uit, de hooggeplaatsten bleven voor het eerst zwijgen en Niuniu trok haar oom mee naar de kamer ernaast voor een gesprek onder vier ogen.
‘Ze hadden me gezegd,’ vertelde oom Wang later aan de Vreemdeling, dat ik jullie onder geen voorwaarde naar de Wang-heuvel mocht brengen, maar ik heb geantwoord: als zij werkelijk familie van ons blijken te zijn, dan zullen zij onder ons dak slapen en met ons meeëten.’
De weinige uren in Yonghe verliepen op een geheel voorspelbare wijze. Toen de gasten beleefd maar beslist de gastvrijheid van de plaatselijke autoriteiten afwezen, gaf de chef met een hoofdknik naar een ondergeschikte te kennen, dat er enige orders moesten worden uitgevoerd. Er werd een overvloedig maal opgediend, overgoten met alcohol (door de Nieuwkomer geschat op zestig procent) en doorspekt met formele beleefdheid. Oom Wang was alweer geheel tot zichzelf gekomen en hij beantwoordde de vertrouwelijkheid en vleierij van de magistraat kortaf met ‘ja’, ‘nee’ of ‘'k weenie’.
Later op de avond zei hij: ‘De autoriteiten kijken naar ons, eenvoudige mensen, als naar vuil. Normaal zouden ze niet eens willen weten dat ik besta. En nu willen ze dat ik als een gedresseerde aap allerlei kunstjes voor ze maak.’
De burgemeester sprak een redevoering uit, waarin hij breedvoerig schetste wat voor grootse daden hij verricht had op zijn vorige post, ergens in Tibet. Hij sprak de hoop uit dat het hele district Yonghe veel zou leren van de nieuwkomers. Hij wees op het feit dat het beleid ten opzichte van de Chinezen overzee en ten opzichte van Taiwan een verandering had ondergaan. Verder betoogde hij dat in Yonghe, hoewel het klein en afgelegen was, sinds de val van de Bende van Vier de levensstandaard aanzienlijk verbeterd was. Elke boer had nu eigen grond en het leven was gelukkiger geworden dan ooit tevoren. Hij voegde er aan toe dat de kleindochter van dit district en haar buitenlandse man zich beslist in Yonghe moesten vestigen. Desondanks eindigde hij met hen te verzoeken, na hun vertrek uit de Chinese Volksrepubliek aan iedereen te vertellen, vooral op Taiwan, hoe goed en vrij het leven in China thans is.
De Vreemdeling begreep dat hij als man ook een toespraak moest houden en hij wendde zich tot de aanwezigen in een bijna bevredigend Chinees. Overmoedig geworden door het goedkope succes wilde hij het glas heffen en voor de honderdste keer de toast ‘Ganbei!’ (ad fundum) uitspreken, maar oom Wang stootte hem met zijn elleboog in de zij en gaf hem met een strenge blik te verstaan dat misbruik van alcohol volstrekt niet gewenst was in de huidige omstandigheden.
Niuniu, haar man, haar oom en de bagage werden in een glanzende Peking geladen en binnen drie kwartier werden de achttien kilometer afgelegd die Yonghe van de Wang-heuvel scheidden.
| |
Hereniging
De Vreemdeling had zich voorbereid op veel opwinding bij zijn aankomst (de laatste vreemdelingen die tot de Wang-heuvel waren doorge- | |
| |
drongen, waren waarschijnlijk Mongolen geweest, die zevenhonderd jaar geleden plunderend en verkrachtend van de Oekraïne naar Vietnam trokken en de Pax Mongolica brachten). Maar de emoties en belangstelling werden hoofdzakelijk op de Verloren Kleindochter gericht. Na een halfuur joeg oom Wang eindelijk de toestromende nieuwsgierigen weg en werd de atmosfeer intiemer.
‘Je hebt vier zusters en maar één broer, is het niet? Och, och, och!’ werd er met enige spijt uitgeroepen. ‘Kun je werkelijk in het barbaars spreken? Zeg eens iets in het barbaars! Waarom spreekt je man geen Henans? Slaat hij je vaak? Heb je een fiets?’
De vierentachtigjarige grootmoeder zat tevreden op de ereplaats, dronk hutu (een dunne witte pap) en pestte iedereen die in haar nabijheid kwam.
Na korte tijd verscheen kameraad Yuan, vice-voorzitter van de commune, voor het eerst op het erf. Van boven af was hem opgedragen over alles te waken. Hij voerde zijn taak uit zo goed hij kon en verliet de gasten alleen voor het doen van een behoefte, voor het nuttigen van het avondmaal en na het invallen van de duisternis. ‘Wie van jullie spreekt Engels?’ vroeg hij na vijf minuten wantrouwend aan de aanwezigen op het erf. Hoewel grootmoeder zich meestal doof hield voor Yuan, antwoordde zij ditmaal als eerste: ‘Ik spreek heel goed Eng-taal! Jij ook? Kom hier zitten, dan zullen wij in Eng-taal wat babbelen.’
De vrouw van oom Wang had de kleren van de gasten uitgewassen en opgehangen. De verantwoordlijkheid van vice-voorzitter Yuan reikte tot in de kleinste bijzonderheden van het huishouden; ‘Zij zijn geen boeren; als je hun kleren uitwast, moet je ze ook strijken.’
‘Ik heb geen strijkijzer.’
‘Ik heb thuis een strijkijzer, dat kan ik je lenen.’ ‘O, wat een geluk! Wat ben je goed voor ons, voorzitter Yuan. Voortaan zullen we altijd naar jou toekomen, als we iets te strijken hebben.’ Later op diezelfde avond vertelde oom Wang, dat vice-voorzitter Yuan de grootste schoft was die er bestond en dat hij opgeklommen was dank zij de Culturele Revolutie. In 1967 had hij oom Wang dagenlang laten slaan: ‘Wij weten alles! Beken, anders beginnen we met je vrouw en kinderen!’
De toegestroomde mensenmenigte begon op het laatst kleiner te worden. Alleen het aantal kinderen bleef onverminderd. Ze waren gefascineerd door de snoepjes en de wonderen met de flitslamp. Pas toen de hele familie voor de derde keer vice-voorzitter Yuan uitnodigde te blijven slapen bij de muilezel, ging hij eindelijk weg. Allen slaakten een zucht van verlichting, de stemming werd uitbundig. De Vreemdeling haalde onvoorzichtig een fles Johnny Walker voor de dag. Oom Wang fluisterde iets tegen zijn zuster en was kennelijk van mening dat de familie Wang niet haar gezicht moest verliezen, want hij liet twee flessen met een afschuwelijke zelfgemaakte brandewijn aanrukken. Zo liep alles tenslotte helemaal uit de hand.
Het werd nacht. Oom Wang en zijn vrouw spreidden voor zichzelf ruwe lakens uit op het hooi naast de muilezel en aan de gasten stonden ze hun eigen bed af in het vertrek dat de vorige avond met wit papier was beplakt op kosten van de commune.
Toen de Vreemdeling de volgende ochtend met een hevige kater wakker werd en frisse lucht voelde, beloofde hij zichzelf voor de zoveelste keer, nooit meer Chinese alcohol aan te raken. Zijn vrouw had totaal geen medelijden met hem. Huogai - eigen schuld - berispte zij hem en luidkeels klaagde zij over de vlooien die hen in de nacht gebeten hadden.
Na het ontbijt kwam vice-voorzitter Yuan terug in gezelschap van zijn waakzame superieur uit Yonghe. Nauwelijks was deze weer weggegaan, of de boeren begonnen de draak te steken met de vroegere tiran: ‘Je bent een ware vader voor ons, kameraad Yuan! Sinds je zo vaak naar ons dorpje komt, ontbloeit de katoenbloem uit zichzelf van oprechte vreugde!’
Oom Wang praatte het de Vreemdeling uit het hoofd, in het bijzijn van Yuan foto's van de armoede te maken. (‘Bij ons is het nog niet eens zo erg, want wij hebben een put gegraven. Maar na
| |
| |
de oogst zul je eens wat zien. Uit het oosten komen er dan hele dorpen hierheen, al bedelend. Drie jaar geleden hadden we een overstroming en nu al twee jaar droogte.’)
Wang raadde de Vreemdeling ook aan, het niveau van zijn kennis van de Chinese taal te verlagen. Deze tactiek bleek te werken. Toen Niuniu het erf verliet om haar tante een bezoek te gaan brengen, liep Yuan na een korte aarzeling achter haar aan en hij liet de Vreemdeling op het veld achter, waar hij oom Wang hielp met het begieten van de katoen.
Nu de eerste sensatie voorbij was, werden de gesprekken 's avonds openhartiger. De Nieuwkomer informeerde, hoe de kwestie van het ontbinden van het communestelsel er precies uitzag (in bijna heel China werd de grond van de communes verdeeld onder de boeren, terwijl de dieren en de landbouwmachines aan hen werden verkocht). De antwoorden op zijn vragen bleken overeen te komen met de vakliteratuur over dit onderwerp. Het leven was draaglijker geworden, maar de belastingen waren even moordend als altijd, zo werd de Vreemdeling medegedeeld. ‘Wat is er nog over van de commune?’ wilde de Vreemdeling weten.
‘Minder dan er geweest is,’ antwoordde oom Wang. ‘Zelfs zo iemand als Yuan kan zich niet meer zoveel veroorloven als voorheen. Er worden ook goede dingen gedaan - hulp aan kinderloze ouderen en zo meer. Na het tweede kind krijgt men geen extra grond meer van de commune en bij het derde kind wordt er zelfs grond afgenomen.’
Er kwam een oude man het erf op, ondersteund door een achterkleinzoon. Nadat hij op de ereplaats geïnstalleerd was, vouwde hij met trillende handen een stuk linnen open, dan nog een stuk linnen, en daarin lag een vergeeld exemplaar van het Nieuwe Testament. Met trots vertelde hij dat hij dit de hele tijd bewaard had. ‘Gelooft u in Jezus Christus?’ vroeg de Vreemdeling.
‘Nee, maar het is een prachtig verhaal.’
Het gesprek ging verder over de Culturele Revolutie. De Vreemdeling, die over dit onderwerp al veel gehoord had, wilde weten of het communestelsel niet bepaalde voordelen had. Zijn vraag over de sociale zorg ontlokte een spottend glimlachje. Toen hij vroeg of het invoeren van inkomens in geld in het communestelsel positieve elementen had, barstte men in lachen uit. Zelfs oom Wang maakte zich vrolijk.
‘Ik zal je eens iets vertellen! Weet je wat ik kreeg als betaling voor de Grote Sprong Voorwaarts? Ze riepen me het kantoor binnen en drukten me tachtig cent in de hand. Tachtig cent voor een jaar werken!’
De vrouwen onderbraken oom Wang met verontwaardiging: ‘Wat zeur je toch over die tachtig cent? De mensen stierven als ratten, we waren zelf amper nog in leven, en jij maakt je na zoveel jaren alleen druk over die tachtig cent!’
Enkele dagen later kwam er in een stofwolk een limousine van het merk Shanghai naar de Wang-heuvel gereden om de gasten terug te brengen naar Eeuwige Harmonie. Vandaar zetten zij hun reis door China voort. Niuniu's vragen over het lot van haar familie van moederszijde stuitten in Yonghe op een muur van zwijgen. Het stedelijke China waarin zij zich nu weer bevonden, leek hun heel anders dan voor hun bezoek aan de Wang-heuvel. De ramen hadden glazen ruiten, de kleding was minder grauw dan het hun eerst had toegeschenen, er was elektrisch licht, stromend water en veel, heel veel andere luxe. Sommige Chinezen, die in de steden woonden, hadden net zoveel belangstelling voor hun indrukken van de reis naar de Wang-heuvel als buitenlanders.
‘Heel interessant,’ had de Nieuwkomer eindelijk geleerd te zeggen.
| |
Eeuwige Harmonie
Na drie weken met de trein te hebben rondgereisd keerden Niuniu en haar man terug naar de provincie Henan, het demografisch centrum van China, waar twee maanden daarvoor hun reis was begonnen. Wederom werden zij in het districtsstadje Eeuwige Harmonie hartelijk verwelkomd. De kameraden van het Eenheidsfront vertelden nogmaals, dat de toestand voortreffe- | |
| |
lijk was en dat de oogst ondanks de droogte uitstekend was gelukt. Ditmaal voelden ze geen enkele controle op hun doen en laten.
Bij het eerste bezoek van Yonghe hadden zij geen antwoord gekregen op Niuniu's vragen over het lot van haar familie. Maar nu gingen ze de eerste de beste dag na hun terugkeer in Eeuwige Harmonie naar een schoenmaker om de sandalen van de Vreemdeling te laten repareren en de schoenmaker gaf uit eigen beweging te kennen dat hij over dit onderwerp wilde praten: ‘Maar niet nu. Kom vanavond om elf uur, als iedereen slaapt. Pas op dat niemand je ziet.’ Die nacht vernamen zij wat er toen gebeurd was. De zuster van Niuniu's grootmoeder van moederszijde was vroeger een rijke vrouw geweest. Na het uitbreken van de Culturele Revolutie werd haar familie opnieuw onder vuur genomen door de ‘strijdende kritiek’. De oude vrouw besloot met haar zoon en schoondochter te vluchten naar de stad Wuhan, waar haar zoon een betrekking zou kunnen vinden. Die verloor hij echter weer zodra de ‘eenheid’ opmerkzaam werd gemaakt op zijn afkomst en verleden. Voor de familie van vier personen (in Wuhan werd er een kind geboren) bleef er nu niets anders over dan seizoenwerk en bedelen.
De schoondochter wierp alle schuld op de grootmoeder. Ze bleef haar kwellen, totdat de oude vrouw zich op zekere nacht ophing. Om een schandaal te vermijden droegen de zoon en schoondochter haar lichaam naar buiten en ze wierpen het in een van de containers waarmee in China het huisvuil wordt afgevoerd. 's Nachts brachten ze de container de stad uit om hem met het lijk erin te begraven in een vuilnishoop. De container was echter genummerd en nadat deze was teruggevonden door de autoriteiten, kwamen de zoon en schoondochter in een werkkamp terecht wegens diefstal van maatschappelijk eigendom. Niemand had verder nog iets van hen gehoord.
‘Maar in het stadje Eeuwige Harmonie,’ zo eindigde de schoenmaker zijn verhaal, ‘kent ieder deze geschiedenis.’
Het verhaal was niet huiveringwekkender dan de vele andere die Niuniu en haar man over de Culturele Revolutie hadden gehoord tijdens hun reis door China. Maar toen zij door het aardedonkere stadje terugkeerden naar het gastenverblijf, zeiden ze geen woord tegen elkaar. Opeens bleef Niuniu staan en ze begon te braken.
‘Kalm maar, kalm maar,’ zei haar man verschrikt. ‘Het is allemaal maar een droom. Heel China is een droom.’
|
|