Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Harry MulischHet museumGa naar voetnoot*I
Op haar tenen bestijgt de brug de gloeiende lak
Van het water, en de warme adem de lucht
Blazend in mijn handen volg ik, als de schaduw
Van een ander. Dan verschijnen overhoge
vleugels
Uit de zwarte as van het licht,
Zuilen met bloedgeulen als die in dolken,
De dove koepels van de binnenplaats.
Zo dicht bij kwam ik nog nooit in dit domein.
De tijd stokt, een zonnewijzer bij nacht,
En om mij heen de macht van de wanden
Een ondoordringbare wand van de macht
Die een dieper geheim moet bewaren,
Dodelijk omkneld, in de beet van tanden.
| |
[pagina 110]
| |
II
Melkwitte treden
Bordessen van licht
De nachten geleden
Verblindend gericht
Een beduidender lied
In dit gezicht
Onvoorzien verschiet
Met hemelwijd gebaar
Hernomen gebied
Van het zonnejaar
Aan het uitgelezen
Heidense altaar
Van dood genezen
Uit egyptisch duister
Eindelijk herrezen
In verbeelde luister
| |
[pagina 111]
| |
III
Of is dit uiterst geburchte een klip, volgestort
alleen met zichzelf?
Ongerijmde rotswand in de schaduw van nacht.
Als graniet leunt de lucht tegen muren,
Spiegels van geluid, stille vaders van de echo.
O Jericho... Muren hebben het laatste woord.
Achter de horizon, in de historie, waar zelfs
De moord gehoorzaamt aan de gulden snede,
Hoor ik kreten van de dader op zijn dierlijker
Rostrum, gestapeld uit blokken krijtwitte angst,
Tot het wegsterft en de wereld weer alleen is
met mij.
En met de trage beweging van een opgeworpen
Steen op zijn dode punt
Keer ik om en zoek het huis waar ik vandaan kwam.
|
|