Maatstaf. Jaargang 31(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Ed Leeflang Een dichteres Een smalle beek in dotterranden vertelde verder. Boven ons woeien de wolken weg. Ik zag de donkere boompartijen van de verte en voelde mij onbespied. De grond zoog aan de voetzolen. Daarop dacht ik aan haar tijdgenoten, waarin het kwaad geweten schemerde, gebeente op röntgenplaten. Ik keek het grote landschap rond; eiken, gaaien vervulden hun plichten. Nee, noch de aarde, noch haar gedichten zouden het erbij willen laten. Thuiskomst Werkelijk, je weet van liefde, wieren aan een oude wering, in den blinde wuivend, toch gebonden. Ik leg me neer en je bestaat nog. Wie slaapt heeft haast zijn lot gevonden. Koralen bloeden om je nek in nachtlicht. Onverschilligheid van voor er dieren waren hangt ijl boven het bed. Hoe alles afloopt weet ik. Het is zo ingeboren en gewoon dat ik me ouder staar en je niet wek. [pagina 108] [p. 108] Elegie Al mijn beperktheid kende ik, hun zinnen heb ik wel genezen, klieren en bloeddruk liet ik ongemoeid allicht. Nu moet ik toestaan dat hun taalgevoel in mij is opgegaan, hun tekstinzicht, dat ik het nergens terugvind. Niets van verblijf is uit hun zinsbouw opgericht. Al wat ik bijbracht moest vergaan; dat kwetst niet, maar mijn stof is domweg weergekeerd, terwijl ik zelf nog komen moet: wat elke onbegrepen oorlog met de nodeloze ouders doet. De egel Sinds kort steekt hij de dijkweg over, steeds in hetzelfde avonduur, de bus is niet voorbij. Hij valt de tuin in, langs de glooiing, verdwijnt tussen savoye kolen in een duistere poort. Het snuivend hijgen, uren, waarin ik sterven hoor, bedaart in kalmten, daarin scharrelt hij door de resten maanlicht tot bij het wortelbed. In liefde moet hij zijn, wij wachten hem doodstil; hoe roekeloos heeft hij de wetten van zijn zelfbehoud verzet. Vorige Volgende