| |
| |
| |
Tom Lanoye
Force de frappe
Er zijn van die dagen dat ik
mezelf niet ken, en dusdoende verdragen
met een vreemde sluit. Waar zijn de
grenzen, wie baat welke mijnen uit, de
ligging van de ambassades; - kortom:
diplomatieke betrekkingen met Lanoye,
Tom. En elke dag pleeg ik verraad. In
het holst van de nacht val ik met helse
ruiters binnen, remmen los. De nederige
hutten der vijand, ik brand ze plat en
vergiftig het vee, de vrouwen verkracht en
geslacht, hun dochtertjens maken het mee! Te
wapen!! De oudstgeborenen bij de lurven gevat
en te pletter geslagen op de stijlen van mijn
deur! De terreur ben ik, nv De Nieuwe Wanhoop,
Uitverkoop van curryworst en naslagwerken, huis
aan huis door brandstichters verkocht, en verliés
dat ze laten: mijn laatste afzetmarkt met de grond
gelijk gemaakt, ik zou beter afscheid nemen van me-
zelf. Dag m'n lieve dwergstaat vol gezwollen lijken.
| |
| |
| |
De naam van het beest
Ik ben er geestelijk nogal erg
aan toe, ik veeg mijn reet niet
meer behoorlijk af: in mijn
verbeelding is mijn anus de mond
van een inwendige slang, mijn
ingewanden zijn één en al blinde
adders die ik niet missen kan. Wat
een vreselijk gevoel. Ik heb geen doel
op die manier, ik hou het voor
gezien, het doet me niks: ik
kan geen kicks meer krijgen
van het vrijen, van voetbal
of het hijsen in een kroeg. De stoere
vrienden, de verhalen en de rondjes,
genoeg! Ik ben aan verzorging toe, aan
tucht en discipline. Wat ik nodig heb
is afstompend werk, frisse lucht en
een leuke quiz op de televisie. Een
fatsoenlijk gezin, al was het voor de
vorm. Zelfbeklag, maar dan in uniform.
| |
His master's voice
van een kwaadaardig miskraam.
Een halfgevormde Duitse herder
schoof uit mijn lichaam, in
hoe ik ook schopte en sloeg, het
keek me aan in dankbaarheid,
verdroeg wat het verdiende en
| |
| |
Ik geloof niet dat het kon
bewegen onder de regen van mijn
slagen, maar het kwispelstaartte met
zijn blik en genoot van onze wonden.
Het likte mijn hand, en waar ik gelikt
werd, bleef ik verbrand. Ik
heb het leven geschonken aan
een teef, en hoe leeg ik ook ben,
ik zal haar moeten zogen met mijn
liefde en mijn etter. Van mijn zaad
zal ze eten, van mijn honger
| |
Ultimatum
Ik heb van jou een pop gemaakt, zodat
ik het hout kan horen kraken wanneer ik
je, Italiaanse magistraat, in de benen
schieten laat. Ik wacht op de mulm
die uit kleine gaten in je hals
en lenden naar beneden valt, jij
bent mijn allerliefste antwoord-
apparaat. Met je kwetsbare liezen
de schoonheid tegen het asfalt gedrukt,
kijk ik neer op een en al afzichtelijk
letsel, een stinkende open rug. Sla
gerust naar de vliegen, ook ik
kom je belagen: spuug en pekel,
een flesje hartstocht, een flesje
wraak. Mijnheer Debronst is
| |
| |
| |
Armada
In de luidsprekerboxen van de cargo kraakt
het monotoon signaal: de kapitein roept me
bij zich in zijn kajuit. Ik weet in welke
toestand ik hem vinden zal; - het journaal
niet bijgehouden, hijzelf op een brits, badend
in zijn zweet en korsten op zijn huid. ‘Weet je>
nog de schoonheid van Kaap de Goede Hoop? De dag
daarna, Nova Zembla, het afscheid op de kade? We
hadden lotusthee gedronken uit de Delta van Egypte,
met koekjes van Verkade!’ Hij is mijn overste,
het geeft geen pas te luisteren naar de big band
van zijn ziel, gesmoord in klamme lakens en geplet
onder een hiel. Het zij. Maar hoort hij niet
hoe de matrozen als een roofdier aan een been
knagen aan beschuiten of schuifelen in de gangen,
verteerd door scheurbuik en heimwee naar het
onbekende? In hun uitgemergelde gebaren smeult al
jaren de muiterij. - Ik ga, gehoorzaam aan mijn
plicht. De kapitein, ik neem zijn koorts, heeft
inderdaad een aanval, ‘Weet je nog’ en ‘Blijf
bij mij’, zonder eind. Ach, u weet wel
hoe dat gaat, bij de Koopvaardij van het
Kwaad: niets verandert, zestien knoop.
Nog steeds wens ik u allen dood.
|
|